Inleiding op de acht dagen
Onze overdenking tijdens de ‘acht dagen’ van de gebedsweek voor eenheid onder de christenen gaat dus uit van de centrale tekst ontleend aan Ezechiël. Daardoor worden we ons er bewust van hoe de eenheid van de kerk tegelijk van belang is voor de vernieuwing van de menselijke samenleving. Dit bewustzijn leidt tot verantwoordelijkheid: al degenen die Christus erkennen als Heer trachten zijn gebed tot vervulling te brengen ‘Laat hen allen één zijn (…) opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden’ (Joh. 17,21).
Daarom beginnen de acht dagen met een overdenking betreffende de eenheid van christenen. Wij zien onze leerstellige tegenstellingen onder ogen en de schandelijke geschiedenis van het uiteengaan van christenen, soms zelfs onderlinge haat. En wij bidden tot God die zijn levensgeest inblaast in dorre beenderen en die in zijn handen ons tot eenheid kneedt, ondanks alle verscheidenheid. Wij vragen dat zijn adem leven en verzoening brengt in onze huidige dorheid en verdeeldheid. Deze eerste dag en acht dagen lang wordt ons gevraagd om te bidden voor situaties in onze wereld waar verzoening nodig is, met speciale aandacht voor de bijdrage die de eenheid van christenen mag leveren bij het tot stand komen van deze verzoening.
Op de tweede dag zullen de kerken bidden om oorlog en geweld te boven te komen en te beëindigen. Wij bidden dat christenen als leerlingen van de Vredesvorst temidden van conflicten verzoening tot stand kunnen brengen geworteld in hoopvol vertrouwen.
De derde dag biedt een overdenking betreffende de grote afstand tussen rijken en armen. Onze omgang met geld en onze houding tegenover de armen is een toetssteen waaruit blijkt in hoeverre wij werkelijk volgelingen zijn van Jezus. Want hij kwam onder ons om ons vrij te maken en om goed nieuws te verkondigen voor de armen, vrijheid voor slaven en gerechtigheid voor allen.
De intentie van de vierde dag is er op gericht dat christenen een duidelijke overtuiging hebben: alleen samen zijn we in staat om in stand te houden wat God ons geeft in de schepping, de lucht die wij inademen, de aarde die vruchten voortbrengt en de schepping die eer brengt aan zijn maker.
Op de vijfde dag bidden we dat er een eind mag komen aan vooroordeel en discriminatie als kenmerk van onze hedendaagse vormen van samenleving. Wij erkennen dat onze waardigheid van God komt. Daarom is de eenheid onder christenen een verwijzing naar de eenheid van hem die ieder van ons schept als een uniek schepsel van Gods liefde. Het koninkrijk dat wij samen mogen opbouwen is er een van gerechtigheid en liefde, waarin verschillen gerespecteerd worden omdat we allen één zijn in Christus.
De zesde dag denken we in ons gebed aan allen die te lijden hebben en degene die hen nabij zijn. De psalmen kunnen ons leren dat het uitschreeuwen tot God in pijn of in protest een uitdrukking kan zijn van een diepe en gelovige verhouding met God. Het meelevende antwoord van christenen op de nood van hen die lijden is een teken van het koninkrijk. Christelijke kerken kunnen samen zorgen voor een positieve bijdrage om voor de zieken de hulp te krijgen die ze nodig hebben, zowel materieel als geestelijk.
Dag nummer zeven brengt christenen in confrontatie met godsdienstig pluralisme bij het gebed om samen één te zijn in God. Zonder die eenheid met niet-christenen zal het moeilijk zijn om te bouwen aan een rijk van vrede met alle mensen van goede wil.
Onze gebedsintenties komen op de achtste dag weer terug bij het begin. Dan bidden wij dat de geest van de zaligsprekingen het mag winnen van de geest van deze wereld. Christenen dragen de hoop met zich mee dat alles nieuw zal worden gemaakt in een nieuwe orde die door Christus werd gevestigd. Dit stelt christenen in staat om dragers van hoop en bewerkers van verzoening te zijn temidden van oorlogen, armoede, discriminatie en andere omstandigheden waaronder mensen gebukt gaan en de schepping kreunt.
Inleiding op de gebedsdienst
“Eén in Gods hand” (Ezechiël 37,17)
In deze tekst van Ezechiël (37, 15-19. 22-24a) vinden we het vurige verlangen van God dat de uiteengevallen stammen van Israël tot eenheid komen. Ezechiël kreeg de ingeving tot een profetisch gebaar: het samenvoegen van twee stukken hout tot één geheel. Dit stelde de hereniging voor van het Noordrijk en het Zuidrijk van Israël. ‘Voeg die twee samen tot één geheel, zo dat ze in je hand één stuk hout vormen’ (Ezechiël 37,17).
God geeft vertrouwen aan zijn profeet om dit herstel in eenheid ten uitvoer te brengen. Zo wordt Ezechiël belast met de opdracht om aan Israël te verkondigen dat God verlangt om de stammen samen te brengen en ‘hen samen te houden in zijn hand’.
Bovendien moet Ezechiël het volk oproepen tot berouw om de weg te effenen voor deze toekomstige situatie van verzoening en vrede, die slechts tot stand zal komen via de oprechte bekering van Israël. De profeet heeft tot taak om in naam van de Heer de noodzaak te verkondigen. Ieder die naar eenheid verlangt overeenkomstig het verbond moet zich afkeren van de afgoden en door God worden gereinigd. ‘Ik zal hen van hun zondige ontrouw redden en hen reinigen. Zij zullen mijn volk zijn en ik zal hun God zijn’ (17,23). Er zal weer hoop oplichten dankzij hernieuwde trouw aan God.
In de tijd van Ezechiël zag Israël uit naar nationale eenheid. Wij die als christenen zijn uitgezonden naar alle naties, wij hopen en bidden om een volledige gemeenschap in Christus. Deze gebedsdienst die uitgaat van Ezechiël 37 roept ons dan ook op om – in het licht van Christus – een toepassing te geven aan de oproep van de profeet tot eenheid van het volk van God.
Orde van dienst
De viering begint met een gongslag als een oproep om ons in gebed te verenigen met de christenen van Korea. De boeteritus ligt in de lijn van de Ezechiël die zijn volk oproept tot bekering. Als trouwe dienaars van God en van christelijke eenheid worden wij aangespoord tot een vernieuwing als persoon en als kerk op weg naar volledige gemeenschap.
De dienst van het woord wordt geopend met een oproep tot een sterker geloof in het verlangen van de Vader naar eenheid (Ezechiël 37, 15-19. 22-24a). De brief aan de Romeinen (Romeinen 8, 18-25) verzekert ons dat wij samen met heel de schepping geborgen zijn in de handen van God en dat de heilige Geest voor ons ten beste spreekt. Het evangelie (Johannes 17, 8-11) geeft de bevestiging dat onze geestelijke eenheid als een gave verkregen is door de dood en de verrijzenis van Jezus Christus.
Door het uitspreken van de voorbede delen wij in de hoop van Jezus en in zijn gebed voor onze volkomen eenheid. We delen ook in zijn ongeduldig wachten om ons in liefdevolle verbondenheid aan het werk te zien voor de herschepping van de wereld door gerechtigheid en vrede.
Aan het slot van de dienst verkondigen wij met Romeinen 8,38 dat niets ons kan scheiden van de liefde van Christus. In hem heeft immers God, onze Vader, alle dingen nieuw gemaakt. God zendt ons uit om te getuigen van deze nieuwe schepping. Het is een bemoediging voor al die christenen die zich verplicht hebben tot een oecumenische inzet en die bijdragen aan deze nieuwe vorm van eenheid in de verrezen Christus.
Benodigdheden: gong, bijbel, ongeveer 12 houten stokken en iets om de stokken bij elkaar te binden bij de symbolische handeling.