Inleiding op het thema
De Week van gebed voor de eenheid van de christenen in 2008 is tevens de viering van de 100ste verjaardag van de instelling van het ‘Octaaf voor de eenheid van de Kerk’. Achter de naamsverandering gaat een hele geschiedenis schuil van de wijze waarop het gebed voor christelijke eenheid zich heeft ontwikkeld. Een overzicht daarvan wordt gegeven in het eerste deel van deze inleiding. Het tweede deel gaat over het gekozen bijbelgedeelte en het thema van de Gebedsweek 2008. Daarna volgt een korte overdenking over ‘geestelijke of spirituele oecumene’ als een kader dat kan helpen het gebed voor de christelijke eenheid goed te begrijpen. Tenslotte geeft deze inleiding een schets voor de opbouw van de acht dagen.
I. De geschiedenis: een belangrijk eeuwfeest
In 2008 is het honderd jaar geleden dat Paul Wattson het initiatief nam tot een gebedsoctaaf voor christelijke eenheid. Deze werd voor het eerst gehouden van 18 tot 25 januari 1908. Paul Wattson was een priester in de Episcopaalse Kerk en medeoprichter van het Genootschap voor Verzoening in Graymoor (Garrison, New York) in de Verenigde Staten. Precies 60 jaar later, in 1968, ontvingen kerkelijke gemeenten en parochies over heel de wereld voor de eerste maal materiaal voor de Gebedsweek, dat gezamenlijk was voorbereid door ‘Faith and Order’ van de Wereldraad van Kerken en het Katholieke Secretariaat voor de bevordering van de christelijke eenheid, de huidige Pauselijke Raad.
In onze dagen is het een vertrouwde gewoonte geworden dat de anglicaanse, protestantse, orthodoxe en katholieke kerken, parochies, gemeenten en gemeenschappen samenwerken bij de voorbereiding en de viering van de Gebedsweek. Dit feit alleen al is een duidelijk bewijs dat het gebed voor de eenheid tot resultaat leidt. Heel terecht mogen we dan ook de geschiedenis van de Gebedsweek voor eenheid van de christenen beschrijven als succesvol en als een reden tot grote vreugde en dankbaarheid.
Wat voorafging aan de Gebedsweek
Wanneer we bij gelegenheid van deze dubbele verjaardag terugzien op de geschiedenis van de Gebedsweek, dan moge het duidelijk zijn dat het bidden voor eenheid geen uitvinding is van de laatste eeuw. Jezus zelf bad tot de Vader “laat hen allen één zijn”; en sindsdien hebben christenen op duizenden manieren zich aangesloten bij dit gebed. Temidden van onze verdeeldheid hebben christenen van alle tradities gebeden vanuit hun bewuste verbondenheid met het gebed van Christus voor de eenheid van al zijn leerlingen. Een voorbeeld: in de aloude dagelijkse liturgie van de orthodoxe kerken worden de gelovigen uitgenodigd om te bidden voor vrede en voor eenheid van alle mensen.
De voorlopers van de Week van gebed voor de eenheid van de christenen brengen ons terug naar het midden van de 19e eeuw. Het belang en de noodzaak van gebed, en met name het gebed voor eenheid onder de verdeelde christenen, werd benadrukt in een aantal uiteenlopende kerkelijke bewegingen en kringen – waaronder de Oxford beweging, de Evangelische Alliantie en diverse gebedsinitiatieven van vrouwen. In zijn ‘Vredesbrief aan alle plaatselijke orthodoxe kerken’ in 1902 benadrukte de oecumenische patriarch Joachim III dat de eenheid van alle christenen ‘voorwerp is van voortdurend gebed en smeking’.
Paul Wattson en Paul Couturier
Priester Paul Wattson heeft dus het gebedsoctaaf bedacht en is ermee begonnen. Dit wordt beschouwd wordt als het begin van de Week van gebed voor de eenheid van de christenen, zoals die gewoonlijk gehouden wordt. Wattson zag eenheid toen als terugkeer van de verschillende kerken naar de Rooms-Katholieke Kerk. Die visie was van invloed op zijn keuze voor de datering van het octaaf: vanaf 18 januari, toen nog in de rooms-katholieke kalender het feest van de ‘Stoel van Petrus te Rome’, tot en met 25 januari, het feest van de Bekering van Paulus. Nadat in 1909 het Genootschap voor de Verzoening in zijn geheel was opgenomen in de Rooms-Katholieke Kerk, gaf paus Pius X zijn officiële goedkeuring aan het octaaf voor de eenheid.
In het midden van de jaren dertig gaf abbé Paul Couturier te Lyon in Frankrijk een nieuwe oriëntatie aan het octaaf voor kerkelijke eenheid. In die tijd was men begonnen met het houden van dit octaaf in heel de Rooms-Katholieke Kerk en in een klein aantal anglicaanse gemeenschappen die welwillend stonden tegenover een herstel van eenheid met de bisschop van Rome. Maar deze benadering werd op theologische gronden verworpen door veel christenen buiten de Rooms-Katholieke Kerk. Paul Couturier handhaafde de data van 18 tot 25 januari, maar hij wijzigde de omschrijving. Hij propageerde de ‘Wereldwijde week van gebed voor de eenheid van de christenen’ waarin gebeden zou worden voor de eenheid van de kerk ‘zoals Christus die wil’.
‘Faith and Order’
Er is ook een andere serie initiatieven van gebed voor de eenheid van de christenen die mede aan de wieg staat van de Gebedsweek. In opdracht van ‘De commissie van de Protestantse Episcopale Kerk in de Verenigde Staten voor de wereldconferentie over ‘Faith and Order’ werd Een gebedshandboek voor de eenheid van de christenen gedrukt. In de korte inleiding werd nadrukkelijk de hoop uitgesproken dat de verschillende gemeenschappen ieder zouden bidden voor eenheid zonder dat zij noodzakelijk samen zouden bidden. Men verwachtte ook niet dat “liturgische kerken zoals de Rooms-Katholieke en de Oosters Orthodoxe Kerk” gebruik zouden maken van hun materiaal, maar dat deze eerder zouden teruggrijpen op hun eigen rijke erfgoed en gebedsbronnen voor de eenheid van de christenen.
Vanaf 1921 publiceerde het voortzettingcomité van de Wereldconferentie over ‘Faith and Order’ materiaal voor een gebedsoctaaf voor christelijke eenheid met de suggestie dat men dit octaaf zou houden gedurende de acht dagen die besloten worden door Pinksteren. In 1941 verplaatste de commissie voor ‘Faith and Order’ dit octaaf naar januari om het te laten samenvallen met het initiatief van rooms-katholieke zijde, zodat in beide stromingen gelijktijdig christenen zouden worden uitgenodigd tot gebed. Vanaf 1958 zocht men naar overeenstemming tussen het materiaal dat werd voorbereid door ‘Faith and Order’ en het rooms-katholieke materiaal uit Lyon. En vanaf 1960 werd het materiaal samen besproken, hoewel onopvallend, want dit streven naar oecumene werd nog niet officieel aangemoedigd door de Rooms-Katholieke Kerk.
Naar een gemeenschappelijke viering van de Gebedsweek
Het gebeurde op 25 januari 1959, juist aan het einde van het gebedsoctaaf voor de eenheid, dat paus Johannes XXIII het tweede Vaticaans Concilie aankondigde, waardoor de Rooms-Katholieke Kerk actief betrokken werd in de oecumenische beweging. Het concilie opende tenslotte ook de deur voor een officiële samenwerking tussen het Secretariaat voor ‘Faith and Order’ van de Wereldraad van Kerken en het Vaticaanse Secretariaat voor de bevordering van de eenheid. Een gezamenlijk overleg over de Gebedsweek voor de eenheid van de christenen vond plaats in 1966. Dit resulteerde in de oprichting van een gezamenlijke werkgroep voor het materiaal van de Gebedsweek. Vanaf 1973 werd ieder jaar een oecumenisch samengestelde groep uit telkens een ander deel van de wereld uitgenodigd om een eerste ontwerp voor te bereiden van gebedsmateriaal, dat vervolgens herzien wordt door de gezamenlijke internationale voorbereidingsgroep. Door zo rond te gaan over de aarde wordt het echte oecumenische karakter van de Gebedsweek onderstreept. Deze lange geschiedenis van gezamenlijke voorbereiding en viering van de Gebedsweek voor de christelijke eenheid heeft uiteindelijk in 2004 geleid tot de volledig gezamenlijke publicatie van het materiaal door ‘Faith and Order’ en de Pauselijke Raad voor de Eenheid.
II. De keuze van het bijbelgedeelte en het thema voor 2008
Het bijbelgedeelte voor deze honderdste Gebedsweek voor de eenheid van de christenen is ontleend aan de eerste brief aan de Tessalonicenzen. De tekst “Bid onophoudelijk” (1 Tess. 5:17) benadrukt de wezenlijke rol van het gebed in het leven van de christelijke gemeenschap naarmate haar leden groeien in hun relatie tot Christus en tot elkaar. Deze tekst is onderdeel van een reeks aansporingen, waarmee Paulus de gemeenschap bemoedigt om te leven vanuit haar door God gegeven eenheid in Christus, om in feite te zijn wat zij in principe reeds is: het ene lichaam van Christus, zichtbaar één op die plaats.
De brief aan de Tessalonicenzen is geschreven in het jaar 50 of 51 en wordt door de meeste exegeten beschouwd als de oudste van de ons bekende brieven van Paulus. Deze brief weerspiegelt de sterke verbondenheid van Paulus met de christelijke gemeenschap in Tessalonica. Zojuist was Paulus ontkomen aan de vervolging in Filippi – waar hij en zijn gezellen Silvanus en Timoteüs werden aangevallen door het gepeupel, werden afgeranseld op bevel van de stadbestuurders en in de gevangenis geworpen (Hand. 17:1-9) – en nu had hij de kerk in Tessalonica gevestigd in enkele weken van geconcentreerd werken, totdat nieuwe aanvallen hem naar Berea verdreven en daarvandaan naar Athene (17:10-15). Paulus had hoge verwachtingen van de gemeente in Tessalonica; haar groei in geloof, hoop en liefde, haar acceptatie van het Woord ondanks lijden en haar vreugde in de heilige Geest, dat alles wekte zijn bewondering en lof (1 Tess. 1:2-10). Maar hij was verontrust. Door zijn haastige vertrek had hij niet de gelegenheid gehad om het werk af te ronden dat hij begonnen was, en hij had verontrustende berichten ontvangen. Sommige aanvechtingen kwamen van buiten, met name vervolging van de gemeenschap en haar leden (1 Tess. 2:14). Andere bedreigingen kwamen van binnenuit: er waren mensen die zich meer gedroegen naar de hen omringende cultuur dan vanuit het nieuwe leven in Christus (4:1-8); sommige leden van de gemeenschap hadden vragen opgeworpen over degenen die bekleed waren met leiderschap en gezag, en daarbij ook Paulus zelf (vgl. 2:3-7,10); en sommigen twijfelden over het lot van hen die zouden sterven vóór de terugkomst van Christus. Zou aan hen een plaats in Gods koninkrijk ontzegd worden? Was de heilsbelofte voor hen en mogelijk nog voor anderen van nul en generlei waarde (vgl. 4:13)?
Vrezend dat zijn werk tevergeefs was geweest en “omdat hij het niet langer kon uithouden” (3:1), had Paulus die zelf niet terug kon gaan, Timoteüs naar Tessalonica gestuurd. Timoteüs was teruggekomen met nieuws over het standvastige geloof en de liefde van de gemeenschap en haar voortdurende welwillendheid tegenover Paulus zelf. De eerste brief aan de Tessalonicenzen was het antwoord van Paulus op dit goede nieuws – maar ook op de aanvechtingen waarmee de kerk bij haar groei te maken had. Hij begon in zijn brief met het brengen van dank aan de gemeenschap voor haar kracht tegenover de vervolging. Maar vervolgens merkte hij op dat het verslag van Timoteüs weliswaar opluchting bracht en vreugde, maar hoe hij daarin ook de kiemen ontdekte van verdeeldheid in de kerk. Daarom haastte hij zich om de verschillende problemen aan te pakken die er binnen de gemeenschap waren ontstaan omtrent persoonlijk gedrag (4:9-12), leiderschap (5:12-13a) en de hoop op eeuwig leven in Christus (4:14-5:11).
Bij Paulus staat het bouwen aan de eenheid van de gemeenschap als doel centraal. Zelfs door de dood wordt de band niet verbroken die haar bijeenbrengt als het ene lichaam van Christus; Christus is voor allen gestorven en verrezen, zodat bij zijn komst zowel degenen die reeds ontslapen zijn alsook wie nog leeft “mogen leven met Hem”(5:10). Dit bracht Paulus in de tekst tot een aantal aansporingen (1 Tess. 5:13b-18), die als basis voor de Gebedsweek van dit jaar werden uitgekozen uit een wat langere lijst. De passage begint met de aansporing van Paulus dat de leden van de gemeenschap “in vrede leven met elkaar” (5:13b) – een vrede die niet eenvoudig beperkt is tot het ontbreken van conflicten, maar die een toestand is van harmonie, waarin de gaven van ieder binnen de gemeenschap bijdragen tot haar groei en bloei.
Het is treffend dat Paulus geen abstract theologisch onderricht gaf en ook niet sprak over emoties en gevoelens. Juist zoals in de bekende tekst over de liefde in 1 Kor. 13 riep hij eerder op tot bepaalde daden, feitelijke manieren van gedrag, waardoor de leden van de gemeenschap tonen dat zij in het lichaam van Christus een onderling verbond en verantwoordelijkheid hebben. Liefde moet in praktijk worden gebracht en zichtbaar gemaakt.
Deze aansporingen nu, datgene “wat vrede bevordert”, somt hij als volgt op: waarborgen dat iedereen zijn bijdrage levert, de moedelozen hoop geven, opkomen voor de zwakken, met iedereen geduld hebben, niemand kwaad met kwaad vergelden, maar altijd streven naar het goede, zowel voor elkaar als voor ieder ander, altijd verheugd zijn, onophoudelijk bidden, God danken onder alle omstandigheden (5:14-18a). Het uitgekozen stuk besluit dan met de vaststelling dat dit het is waardoor de gemeenschap volbrengt “wat God verlangt van u, die één bent met Christus Jezus”(5:18b).
De oproep om “onophoudelijk te bidden”(5:17) is een onderdeel van de lijst aansporingen. Zo wordt benadrukt dat het leven in een gemeenschap van christenen slechts mogelijk is door een leven van gebed. Verder toont dit aan dat gebed een integraal onderdeel is van het leven van christenen, juist omdat zij de eenheid zichtbaar willen maken die hun in Christus is gegeven – een eenheid die niet beperkt is tot leerstellige overeenstemming en formele uitspraken, maar die haar uitdrukking vindt in datgene wat de vrede bevordert, in feitelijke daden die eenheid in Christus en met elkaar tot uitdrukking brengen en opbouwen.
III. Het gebed van Christus – en eenheid van de christenen
In onze doop verbinden wij onszelf tot het volgen van Christus en het volbrengen van zijn wil. Deze wens voor zijn volgelingen heeft Hij tot uitdrukking gebracht in een gebed voor eenheid, opdat anderen tot geloof zouden komen in Hem als degene die God gezonden heeft. Sommige kerken zijn ertoe gekomen om het aansluiten bij het gebed van Jezus voor eenheid te zien als een uitdrukking van ‘geestelijke oecumene’. Dit gebed vindt vooral plaats gedurende de Week van gebed voor de eenheid van de christenen, maar het moet ook zijn weerslag hebben in ons dagelijks leven. Wij zijn ons bewust dat de eenheid van de christenen niet zomaar de vrucht kan zijn van menselijke inspanning, maar dat die eenheid altijd het werk is van de heilige Geest. Als mensen kunnen wij die niet maken of organiseren. We kunnen eenheid alleen ontvangen als een gave van de Geest als wijzelf bereid zijn om die te ontvangen.
Het geestelijk of spiritueel streven naar oecumene bevat een oproep om geestelijke gaven uit te wisselen, zodat in elk van onze tradities een noodzakelijke aanvulling wordt gegeven aan wat er ontbreekt; zo zullen wij in staat zijn om over de grenzen van de denominaties te gaan naar de Gever van alle gaven. Het wonderlijke van bidden is wel dat wij er op de eerste plaats zelf door worden veranderd. Ons denken en ons aanvoelen krijgen vorm door het gebed als wij op zoek zijn naar gelegenheden om dat gebed handen en voeten te geven, dat is een test of het werkelijk authentiek is. De geestelijke oecumene brengt ons naar een genezing van onze herinneringen. Wij gaan de moeilijke gebeurtenissen uit het verleden onder ogen zien die oorzaak zijn van tegenstrijdige verhalen over wat er gebeurd is en waarom. Dit stelt ons in staat om achter de dingen te kijken die ons gescheiden hielden. Met andere woorden: het geestelijk streven naar oecumene moet uitlopen op feitelijke eenheid van de christenen hetgeen ons een zending geeft die eer brengt aan God.
Als gelovigen Jezus moeten volgen, dan moeten ze ook werken en bidden voor eenheid van de christenen. Nu is het wel zo dat de kerken niet alle hetzelfde beeld hebben van de zichtbare eenheid waarvoor wij bidden. Voor sommige is het doel een volledige zichtbare eenheid die de kerken samenbrengt in een zelfde belijdenis, eredienst, sacramenten, getuigenis, beleidsvorming en structuur. Andere zoeken een ‘in verzoening gebrachte verscheidenheid’, waarin de bestaande kerken samenwerken om aan de wereld een samenhangend getuigenis te geven. Voor nog andere wordt de eenheid veeleer gevonden in de onzichtbare banden die ons binden met Christus en met elkaar, met een nadruk op de persoonlijke manier waarop ieder zijn geloof beleeft in deze wereld.
In dit verband betekent het gebed voor de eenheid van de christenen het nemen van een risico. Dit gebed is oorzaak van een verandering in onze eigen persoonlijke identiteit en tegelijk in onze geloofsidentiteit. Uiteindelijk betekent het dat wij onze eigen kijk op eenheid prijsgeven ten gunste van een kijk die gericht is op wat God verlangt voor zijn volk. Dit betekent echter niet dat wij afstand doen van onze typische eigenheid, want van nature hoort het bij eenheid dat zij zich manifesteert in verscheidenheid. Eenheid in verscheidenheid is een weerspiegeling van het geheim van verbondenheid in liefde, zoals we dat ook zien in het Wezen van God zelf.
IV. De acht dagen – meditaties en gebeden
De overwegingen voor de acht dagen in het materiaal van dit jaar voor de Week van gebed gaan uit van de gedachte dat gebed voor de eenheid van de christenen, de geestelijke oecumene, de grondslag vormt voor alle andere aspecten van het zoeken naar eenheid onder christenen. Zij bieden een sterke bezinning op het thema van het gebed voor eenheid, waarbij elke overweging aandacht vraagt voor een bepaald aspect of belang van zo’n gebed. Tegelijkertijd wordt een verband gelegd met een van de aansporingen waarmee de apostel Paulus zich tot de christengemeenschap in Tessalonica richt. Als opening is er een overweging die eenheid laat zien als een gave en een opdracht voor de kerk en waarin wordt nagegaan wat “bidden zonder ophouden” betekent voor eenheid. De tweede dag nodigt christenen uit om vertrouwen te hebben in God en Hem dank te brengen bij ons werk en gebed voor eenheid in de overtuiging dat de heilige Geest zelf onze pelgrimstocht naar oecumene leidt. De derde overdenking is gericht op de noodzaak van een voortgaande bekering van onze harten, persoonlijk en als kerken. De vierde dag is een uitdaging aan de christenen om samen te werken als antwoord op onrecht en op de noden van de lijdende mensheid.
Geduld en volharding gaan hand in hand in het leven van christenen; zo nodigt de vijfde dag uit tot aandacht in ons gebed voor het verschil in aanpak en ritme bij onze zusters en broeders bij ons zoeken naar de eenheid, die Christus verlangt onder zijn leerlingen. De overweging van de zesde dag moedigt aan om de genade te vragen dat wij gewillige instrumenten zouden zijn voor God in dit werk van verzoening. De zevende dag stelt ons voor dat we eerst leren om samen te werken als antwoord op de noden van anderen, maar evenzeer zouden leren hoe we samen kunnen bidden en hoe we waardering kunnen hebben voor de vele verschillende manieren waarop christenen zich tot God richten met hun vragen. De laatste overweging van de acht dagen maakt een balans op waar wij staan op onze weg naar eenheid, geleid door de Geest; wij en onze kerken worden opgeroepen om onszelf opnieuw te verbinden om met heel ons wezen te bidden en te streven naar de eenheid en de vrede die God verlangt.
V. De voorbereiding van het materiaal voor de Week van gebed 2008 – Verantwoording
Het oorspronkelijke concept van het materiaal werd voorbereid door het Graymoor Ecumenical & Interreligious Institute te New York: fr. James Loughran SA, directeur, in overleg met dr. Ann Riggs, uitvoerend directeur van de Commissie Geloof en Kerkorde van de Nationale Raad van Christelijke Kerken in de Verenigde Staten; dr. Keelan Downton, doctoraal assistent; rev. James Massa, directeur van het Secretariaat voor Oecumenische en Interreligieuze zaken van de Conferentie van Katholieke Bisschoppen in de Verenigde Staten; en mevr. Susan Dennis, president en uitvoerend directeur van het Interkerkelijke Centrum te New York.
Dit concept is uitdrukking van de actieve betrekkingen tussen de genoemde organisaties en het Interkerkelijke Centrum bij hun jaarlijkse inspanningen om de Gebedsweek voor de eenheid van de christenen in de Verenigde Staten te bevorderen. Alle betrokkenen waren zich zeer bewust van het honderdjarig bestaan van het Octaaf voor de eenheid van de kerken, dat voor het eerst gehouden werd in Graymoor (Garrison, New York) van 18 tot 25 januari 1908. De voorbereiding van het thema en de teksten spelen in op deze geschiedenis van 100 jaar gebed en roepen op om een nieuwe impuls te geven aan de Gebedsweek voor eenheid van de christenen. Vandaar het thema: ‘Bid onophoudelijk’.
Het materiaal werd verder aangepast in zijn huidige vorm tijdens een bijeenkomst van de internationale voorbereidingsgroep, die werd aangewezen door de Commissie ‘Faith and Order’ van de Wereldraad van Kerken en de Pauselijke Raad voor de Eenheid. De internationale groep kwam bijeen in Graymoor in september 2006 en de deelnemers betuigen graag hun dank aan de broeders Franciscanen en de zusters van de Verzoening voor hun vriendelijke gastvrijheid, en aan al degenen die betrokken waren bij de voorbereiding van het oorspronkelijke ontwerp.
Het Engelstalig materiaal werd door de projectgroep Week van gebed van de Raad van Kerken in Nederland vertaald en bewerkt voor de Nederlandse situatie. Leden van de projectgroep zijn: drs. G.R.M. van Dartel (voorzitter), mevr. ds. J. Chr. Duhoux-Rueb, mevr. M.M.H. Frijns, pater drs. L.J.R. van der Klaauw, dr. G.M Landman en mevr. A. van Wijngaarden-Junge.