Bijdrage Hans de Wit
Voor het project ‘Intercultureel Bijbellezen’ van de Vrije Universiteit heeft dr. Hans de Wit de tekst van Johannes 4 aan diverse Bijbelgroepen voorgelegd, verspreid over de hele wereld. Het resultaat van het onderzoek was een fraaie staalkaart van hoe de eigen context de ontdekkingen in de Bijbeltekst beïnvloeden. Hieronder een interview wat Hans de Wit daarover heeft gegeven voor de bundel ‘Mensen met een verhaal’, uitgebracht bij Uitgeverij NBG Heerenveen in 2004.
Dr. Hans de Wit is geboren op 17 september 1949. Als zoon van een gereformeerd predikant trad hij in de voetsporen van zijn vader; hij studeerde theologie en specialiseerde zich in het Oude Testament. Hij ging in 1980 in missionaire dienst naar Chili. In 1993 keerde hij terug en werd aan de Vrije Universiteit in Amsterdam verbonden als projectcoördinator voor de Latijns-Amerikaanse Theologie.
De scheppende kracht van het Woord
De Bijbel was altijd al een natuurlijk oriëntatiepunt in zijn leven, maar als bijbelwetenschapper kreeg hij steeds meer oog voor de rol van de lezer in het begrijpen ervan. Eigen cultuur en situatie blijken van groot belang bij het bepalen van ‘wat er nu werkelijk staat’, meer dan wetenschappelijke analyses van letterlijke en historische betekenissen. Zijn project ‘intercultureel bijbellezen’ laat tegelijkertijd zien dat het evangelie meer is dan cultuur. In bijbelverhalen zit ook iets fundamenteels, iets wat mensen gemeenschappelijk hebben. Samen bijbellezen kan de communicatie wereldwijd bevorderen. ‘De tekst is als een prisma, een kristal’, zegt Hans de Wit, ‘je ontdekt iedere keer weer iets nieuws. Het gaat niet om de ultieme visie, maar om een nieuw visioen.’
‘Ik kan me niet meer herinneren, wanneer ik de Bijbel bijzonder ben gaan vinden. Als kind van een dominee was de Bijbel eigenlijk altijd wel als vanzelfsprekend aanwezig in het gezin. Er werd aan tafel regelmatig uit gelezen. Vaak gevolgd door het lezen uit een dagboekje. De tafelgemeenschap was bij ons thuis ook een leergemeenschap. De Bijbel was een natuurlijk oriëntatiepunt. Wat het water is voor de vis, was de Bijbel voor ons; je voelde je thuis bij de verhalen.’
‘Ik herinner me dat ik als leerling van het gymnasium naar bijeenkomsten ging waar de theoloog Breukelman sprak. Hij vertelde over goede en slechte vertalingen en over bijbelse kernwoorden. Dat sprak me erg aan. Het heeft me er toe gebracht theologie te gaan studeren. Ik heb me tijdens mijn studie vooral beziggehouden met de Bijbel, in het bijzonder het Oude Testament. Ik heb grote waardering voor de verhalen. Ze voeden je. Je vindt er kracht die je in geen andere collectie boeken vindt.’
‘De bijbelverhalen zijn van grote invloed geweest op de totstandkoming van normen en waarden in het westen. We vergeten de laatste jaren soms hoe belangrijk de Bijbel is geweest voor het ontstaan van onze cultuur, doordat de kerken worstelen met het gewicht van het eigen stemgeluid in het publieke debat. Ik meen dat de Bijbel een belangrijke voedingsbodem is voor allerlei opvattingen. Hij is bepalend geweest voor de manier waarop wij over liefde denken, over haat, over vreemdelingenschap en acceptatie. De Bijbel blijkt op essentiële punten een voedingsbodem te zijn. De verhalen uit de Bijbel hebben die invloed kunnen uitoefenen via volksopvoeding, preken, kunst, culturele uitingen en andere zaken, die de Bijbel als vanzelfsprekend een plaats hebben gegeven in het omgaan met allerlei normen en waarden.’
‘Ik heb een tijdlang gewerkt in Latijns-Amerika. Ik kwam er als bijbelwetenschapper en werkte er in de jaren tachtig. Dat was de tijd van de bevrijdingstheologie. Aanhangers van de bevrijdingstheologie wilden de Bijbel inzetten voor het volk. Ik heb er veel geleerd, vooral hoezeer de Schrift met het leven te maken heeft, en met recht en gerechtigheid. Dat leerde je op die manier niet aan de universiteit. Dat leer je vooral tussen de gewone mensen, de gewone lezers van de Bijbel. Die belangstelling voor de samenhang tussen tekst en context, het bijbelverhaal en het leven van mensen, heb ik meegenomen naar Nederland.’
‘In Latijns-Amerika, net als in andere landen van het zuidelijk halfrond, speelt de Bijbel een buitengewoon belangrijke rol in het geloofsleven. Het verbinden van de bijbeltekst met het eigen leven, het gemeenschappelijk bijbellezen, het vieren en herlezen van de verhalen met het oog op het eigen leven – het zijn zaken waar men in de Europese context veel minder in geoefend is, die ook veel minder voor de hand liggen. Eenmaal terug in Nederland heb ik geprobeerd deze methoden van bijbellezen ook hier vruchtbaar te maken. Een van de resultaten is het project ‘Door het oog van een Ander, intercultureel bijbellezen’.’
‘Het project ‘intercultureel bijbellezen’ is opgezet vanuit een aantal overwegingen. Sinds de Verlichting is er ontstellend veel geïnvesteerd, vooral door bijbelwetenschappers, in de vraag naar de oorspronkelijke schrijvers, hun situatie, het groeiproces van bijbelteksten, de oorspronkelijke hoorders. Hoe huidige lezers met de verhalen omgaan, is braakliggend terrein. Als je wilt weten hoe de interactie tussen tekst en de huidige context plaatsvindt, als je wilt weten welke invloed cultuur op het lezen van bijbelverhalen heeft, moet je niet bij bijbelwetenschappers aankloppen, die zijn vooral historisch georiënteerd, maar moet je zijn bij gewone lezers. Een van de kernvragen van het project was: Wat gebeurt er als christenen die leven en geloven in zeer verschillende omstandigheden eenzelfde bijbeltekst lezen en daarover met elkaar in gesprek raken? Natuurlijk weten we dat er verschillen bestaan over wat een bijbeltekst ‘eigenlijk’ betekent. Soms zijn die verschillen diepgaand. Maar waar komen ze vandaan? Kunnen de verschillen ook aanleiding voor een gesprek zijn? Kan dit gesprek bijdragen aan het verdiepen van missionaire relaties en geloofspraxis verrijken? In de omgang met de Bijbel zijn de afgelopen decennia diepgaande veranderingen opgetreden, niet te vergelijken met voorgaande. Deze hebben vooral ook te maken met de rol van lezer. De eigen situatie en cultuur van de lezer blijken van groot belang bij het bepalen van ‘wat er nu werkelijk staat’. Eenzelfde bijbeltekst wordt radicaal verschillend uitgelegd door Chinese, Indiase, indiaanse, Europese, Zuid-Afrikaanse of Braziliaanse vertolkers. Van eenduidig en historisch betrouwbaar getuige van God-en-zijn-heil is de tekst geworden tot een oneindige zee van betekenissen. Als een kameleon lijken teksten van de Schrift zich aan culturen aan te passen.
Een van de vragen van het project is of en in hoeverre in al deze verschillen ook een structuur te ontdekken is, een gemeenschappelijk patroon, dat aanleiding zou kunnen geven voor een nieuw gesprek over wat christelijke identiteit inhoudt. Toen we het project begonnen was ons vermoeden dat niet alleen de invloed van de situatie van de lezers op het lezen helder aan het licht zou komen, maar dat het bijbelverhaal misschien ook wel als een soort katalysator kan werken bij een gesprek tussen mensen uit verschillende culturen. Bijbelverhalen hebben iets fundamenteels, ze worden door mensen als grondleggend voor hun bestaan en visie op de wereld ervaren. We vermoedden dat het gezamenlijk lezen van een bijbelverhaal de communicatie tussen christenen uit verschillende culturen zou kunnen bevorderen.’
‘Met mensen van over de hele wereld besloten we hetzelfde bijbelverhaal te lezen en elkaar te vertellen hoe we het verhaal interpreteerden. We kozen als uitgangspunt het verhaal van de Samaritaanse vrouw. Het verhaal leek ons erg geschikt, omdat er verschillende motieven in spelen. Het gendermotief zit erin, met de positionering van man en vrouw; de etnische tegenstelling tussen Samaritanen en Joden speelt een rol, de problematiek van arm en rijk, de problematiek van de traditie tegenover nieuwe geloofsinzichten. Vele honderden mensen hebben de tekst gelezen, erover gesproken en vervolgens hun bevindingen op papier gezet. Ze stuurden hun reactie naar lezers uit een ander land, die er weer op konden reageren. Er hebben in totaal zo’n 130, 140 groepen met het project meegedaan vanuit 25 verschillende landen.’
‘De resultaten zijn opmerkelijk. Al vrij snel bleek dat lezers uit verschillende landen met name verschilden in wat je zou kunnen noemen: de toe-eigening van het bijbelverhaal. Ex-prostituees uit de Filippijnen herkenden zichzelf onmiddellijk in de Samaritaanse vrouw, terwijl Nederlanders bleven worstelen met de vraag hoe je in het algemeen met de tekst moet omgaan. Wij, Nederlanders, willen meer weten van de historische achtergrond, van conflicten tussen Samaritanen en Joden en van literaire structuren. Wij besteden veel aandacht aan het goed lezen en aan de achtergronden.’
‘Grote valkuilen van dit project zijn de haastige generaliseringen. Onder Nederlandse groepen zijn buitengewoon indrukwekkende en creatieve herlezingen van het verhaal. Men is vaak veel aandachtiger en serieuzer met het verhaal bezig dan partnergroepen. Toch blijkt dat lezers in derdewereldlanden zich veel gemakkelijker kunnen identificeren met personen in een bijbelverhaal. Een pinkstergroep in Nicaragua leest de bijbeltekst direct vanuit de eigen situatie, vanuit het eigen geloof en springt onmiddellijk in de toepassing. In het algemeen mag je zeggen dat wij afstandelijker omgaan met de Bijbel. Er zijn nogal wat groepen in het westen die bijvoorbeeld helemaal niet zijn toegekomen aan de vraag: Met wie identificeren wij onszelf in het bijbelverhaal? Westerlingen blijken dat een hele lastige vraag te vinden.’
‘Misschien lijden we wel aan de paradox van de hervorming. Voor de geweldige nadruk op ‘de Schrift alleen’ en de ‘historische betekenis van de teksten’ hebben we een hoge prijs betaald. Het heeft geresulteerd in een eenzijdige aandacht voor de tekst waarbij de lezers – zeker niet de nieuwe lezers – nauwelijks aan bod kwamen. In onze wetenschappelijke opleidingen is nauwelijks aandacht voor processen van herlezing, toe-eigening, contextualisering. Daarom zie je zo veel Nederlandse groepen, die vaak geleid worden door predikanten, ook zo worstelen met de vraag hoe een bijbelverhaal ingebed kan worden in de eigen context. We leggen in de traditie alle nadruk op de letterlijke, historische betekenis van het bijbelverhaal. Dat heeft geleid tot het toekennen van veel gewicht aan de wetenschappelijke analyse. Dat is ten koste gegaan van voldoende aandacht voor andere aspecten van het interpretatieproces, namelijk de rijkdom van wat gewone lezers allemaal over het evangelie zeggen. Wat nieuwe lezers over oude teksten vertellen geeft niet alleen een kijkje op hun situatie en context, maar kan ook nieuwe, niet door anderen ontdekte betekenissen van de tekst aan het licht brengen. “Teksten groeien met hun lezers”, zei Gregorius de Grote al.’
‘Cultuur en situatie fungeren bij het lezen van een bijbelverhaal als een lichtbundel. Sommige zaken worden helder belicht, andere blijven verborgen. Tussen westerse en niet-westerse lezers en lezingen zijn daarom soms belangrijke verschillen waar te nemen. Het niet-westerse oog ontdekt soms in de tekst kleine elementen die anderen ontgaan. Dit geldt ook omgekeerd.’
‘In het algemeen kan gesteld worden dat allerlei zaken die te maken hebben met de mediterrane cultuur waarin het verhaal van Johannes 4 uiteindelijk toch ontstaan is, sneller opgepikt worden door niet-westerse lezers. Sommige Nederlandse lezers ontgaat het detail dat de Samaritaanse vrouw op het zesde uur bij de bron komt, dus om twaalf uur, midden op de dag. Niet-westerse lezers stellen onmiddellijk vast dat er iets aan de hand moet zijn met deze vrouw. Ze gaat voor hun begrip op een zeer ongebruikelijk tijdstip naar de bron. Een Zulugroep vroeg zich af hoe het mogelijk is dat zij alleen naar de bron gaat, naar een ontmoetingsplek. Zou ze misschien iets onoorbaars van Jezus willen? Het viel de Zulugroep ook op, dat Jezus alleen is bij de bron. Zou er sprake zijn van verliefdheid, zo suggereerde de groep. De discipelen zijn toch niet voor niets weggebleven?’
‘Een andere groep viel het op, dat de vrouw vijf mannen heeft gehad en dat ze nu bij een man is die eigenlijk niet de hare genoemd kan worden. Indiase vrouwen, gehuwd met gedetineerden, herkenden zich onmiddellijk in de vrouw. Als Jezus zegt: haal je man, is dat voor haar een vervelende vraag. Filippijnse ex-prostituees haalden dat fragment ook naar voren en herkenden zich in de pijnlijke situatie. “We hebben de neiging”, zeiden ze, “om ons verleden te verduisteren. Maar pas als je je verleden onder woorden brengt, het publiek maakt, kan er genezing optreden”. Een groep uit Bolivia herkende Jezus’ vraag naar de man vanuit de eigen macho-cultuur, waarin het vanzelfsprekend is dat de vrouw toestemming van de man nodig heeft alvorens zelf naar buiten te kunnen treden.’
‘We ontdekten bij alle verschillen ook overeenkomsten. De belangrijkste overeenkomst is misschien wel, dat algemeen ontdekt wordt dat het bijbelverhaal culturele codes kraakt, die leiden tot het uitsluiten van allerlei mensen. Het verhaal doorbreekt ideeën over knechting en minachting van de vrouw. Het evangelie druist in tegen bestaande opvattingen en verhoudt zich daarmee zeer kritisch ten opzichte van de bestaande cultuur, vooral waar die mensen kleinhoudt en verdrukt. De groepen leerden van elkaar hoe de uitgesloten vrouw wordt tot een bron van nieuw evangelie, – dat is geheel in de lijn van de orthodoxe traditie waarin de Samaritaanse vrouw een heilige is geworden (Photini, lichtdraagster. Ze zou – zo wil een overlevering – in Rome terecht zijn gekomen en daar door Nero zijn gemarteld). Het is bijzonder te zien hoe gemeenschappelijk en in dit geval intercultureel bijbellezen leidt tot een nieuw en gedeeld maatschappelijk engagement: het evangelie is meer dan cultuur.’
‘Het verhaal van de Samaritaanse vrouw was aanvankelijk niet mijn favoriete bijbelverhaal. Ik vond het nogal afstandelijk. Dat gevoel had ik toch al vaker bij het evangelie naar Johannes dan bij Marcus. Ik heb geleerd dat je voorzichtig moet zijn met dergelijke conclusies. Je moet de boodschap van bijbelverhalen niet al te snel willen vastleggen. Soms vraag ik wat gemeen aan mijn studenten: ‘Wat is de centrale boodschap in dit verhaal? Ik daag hen daarmee uit de betekenis van de tekst in één zin samen te vatten. Samen proberen we vervolgens te ontdekken dat de Bijbel zich zelden leent voor het vastleggen van een dergelijke ultieme betekenis. Het gaat bij het bijbellezen veel meer om interactie die tot een nieuw perspectief leidt dan om het vastleggen van een betekenis. De tekst is als een prisma, een kristal, je ontdekt iedere keer weer iets nieuws. Het gaat niet om de ultieme visie op de tekst, maar om een nieuw visioen.’
‘Het project intercultureel bijbellezen heeft aandacht voor de belangrijkste groep bijbelgebruikers: de gewone lezers. Je vindt in de reacties van mensen opmerkingen die je in geen enkel theologisch handboek tegenkomt. We hebben bij allerlei universiteiten geïnformeerd, toen we het project starten. Maar er bleek geen enkele universiteit te zijn, waar men zich bezighoudt met de vraag hoe gewone, moderne Nederlandse bijbellezers met de tekst omgaan. Dat is een geweldige lacune. Ik denk wel eens dat het goed zou zijn om, naast het bestaande dienstboek voor de kerken, een nieuw dienstboek te maken waarin methoden voor het omgaan met de Schrift geboden worden.’