bij Oecumenische Bezinning ‘Geloof en economie’, nr. 44
1. Wat valt er vanuit bijbel en theologie te zeggen over de economische crisis? Dat is het centrale thema van deze brochure. De inrichting van de samenleving met vragen over werk, geld en inkomensverdeling, schulden – het zijn kernthema’s in de bijbel. Maar over de economische crisis die we nu beleven staat er niets in de bijbel. Het blijft dus altijd open voor discussie. Wat niet wilt zeggen dat je maar weer alle kanten op kan. Dat maakt de brochure ook wel duidelijk.
Toch bleef ik na lezing van de nuttige informatie en de aangereikte waarden die allemaal heel waardevol zijn, met een gevoel achter, dat ik het best kan beschrijven als machteloosheid.
Dat heeft niet alleen te maken met de brochure, maar het kenschetst wat mij betreft de algemene situatie waarin we ons bevinden. Afgelopen dinsdag ( 1 oktober) schreef Joris Luijendijk in de NRC, dat er zo weer een financiële crash als die van 2008 kan plaatsvinden. Hij trok die conclusies na twee jaar rondlopen in het financiële centrum van Londen, the City. De banken zijn nog steeds to big to fail, en de financiële wereld groeit nog steeds. Het aantal uitstaande derivaten betrof in 2007 7 tot 9 keer het inkomen van de gehele wereldbevolking en daaraan is niet veel veranderd. De financiële wereld controleert nog steeds zichzelf, er is een gebrek aan checks en balances.
Het beeld rijst op van een machinerie die onbeheersbaar is geworden, een zichzelfmalende molen, een rondwentelend rad, een Juggernaut, die alles voor zijn voeten dreigt te verpletteren.
Maar als theoloog kan je je natuurlijk niet laten leiden door fatalisme, door onmacht. Als volgelingen van Abraham, die brak met de fatalistische logica van de natuurgoden en op weg ging met een onbekende God, die hem aansprak, kunnen we niet terugkeren tot eenzelfde fatalisme zonder onszelf theologisch te diskwalificeren. In de bijbelse verhalen draait het er steeds om mensen grip te geven op hun leven, om ze ruimte te geven in de benauwdheid. De opdracht voor de theoloog kan dus geen andere zijn dan te speuren naar hoop. Waarop kunnen we onze hoop vestigen? Dat is de vraag die mij bezig houdt.
2. Veel hoop dat de economische en financiële wereld zich als een baron van Münchhausen aan de eigen haren uit het moeras zal trekken, is er niet. De grote tekorten kwamen op het bord van de overheid terecht. Is onze hoop dan gevestigd op de politiek, op de overheid? Biedt de politiek een uitweg uit de crisis?
Ook de politiek is doortrokken van de economische en financiële logica. De overheid zelf heeft de laatste jaren steeds meer zeggenschap van de publieke naar de private sector overgeheveld, waardoor ze haar eigen speelruimte en invloed fors heeft verkleind.
Alles wat niet in economische groeicijfers, en dus geld kan worden uitgedrukt, blijft buiten de statistieken van hoe het met onze samenleving gaat en bevindt zich daardoor ook in het politieke beleid aan de rand. Denk aan mantelzorg en opvoeding, vrijwilligerswerk, burenrelaties, kunst enzovoort. Het weinige geld dat hierin omgaat, valt dan ook het eerst ten offer aan bezuinigingen, het beïnvloedt immers de zogenaamde ‘harde’ economische groei niet. En alleen die telt wanneer de diepte of hoogte van de crisis wordt gemeten. Toch is het uiteindelijk op dat onmeetbare niveau waar de waardigheid van mensen en dus ook de menselijkheid van een samenleving zich bevinden. En het is ook daar waar de woede, de frustratie en gevoelens van onmacht zich ophopen en waar de onvrede zich dan als eerste richt tegen de vertegenwoordigers, door velen zich niet meer vertegenwoordigd voelen, vooral dat deel van de bevolking dat niet of minder profiteert van marktwerking, globalisering en Europeanisering: de politici en de politiek.
Zo is de economische crisis in feite ook een politieke crisis. Het vertrouwen in de politiek is gedaald en sommigen hebben zich helemaal afgekeerd van de politiek. Ze doen het liever zelf, of hopen op een sterke man die alles even kan ‘rechtzetten’. En hoe minder invloed je zelf hebt, hoe groter de neiging om anderen de schuld te geven, zowel de zgn machtigen en regeringsleiders als de kwetsbaarsten, die een nog zwakkere positie hebben in de samenleving dan jezelf.
Is onze hoop dan gericht op die mensen, op de burgers, de samenleving?
Dat is wel wat het kabinet lijkt te bedoelen met de term participatiesamenleving. Eigen verantwoordelijkheid nemen klinkt mooi, maar vaak wordt het gebruikt als een rechtvaardiging voor harde bezuinigingen. De participatiesamenleving wordt gemakkelijk een ‘zoek-het maar uit samenleving.’
Maar het is wel degelijk hoopgevend dat veel burgers zelf aan de slag gaan: ze verbouwen groente op braakliggende stukken land in de stad waar zojuist het zoveelste leegstaande kantoorpand is gesloopt; ze passen gezamenlijk op hun kinderen, leggen fondsen aan voor arbeidsongeschiktheid, investeren in zonnecollectoren op hun dak en zorgen voor hun dementerende partners en ouders. Soms gaat dat ook gepaard met de invoering van een nieuwe munt, alleen bruikbaar in een kleine gemeenschap. Alles in deze groepen is gebaseerd op onderling vertrouwen en zo dus een tegenstelling tot het wantrouwen tegenover de politiek en de economie. Dat alles laat zien dat de waarden die in de brochure worden genoemd, de gemeenschappelijkheid, solidariteit, menselijke waardigheid, zeker niet zijn voorbehouden aan de kerken, maar dat er in de samenleving een beweging is opgekomen van mensen die genoeg hebben van het ieder voor zich, die niet wachten tot het bedrijfsleven en de overheid alles oplost, maar die zelf aan de slag gaan en nieuwe ruimte creëren. Naast de bekende tweedeling van het publieke en het private, hebben zij de oude, al van de Romeinen daterende ruimte ontdekt, die van de res communes.
Toch kan een dergelijke burgerbeweging nooit een succes worden zonder dat het op collectief niveau wordt gefaciliteerd door de overheid en zonder dat het economisch een echte kans krijgt. Voor de grote Europese en mondiale vraagstukken biedt deze beweging vooralsnog geen oplossing.
En de kerken? Is onze hoop gevestigd op de kerken?
Als er iemand aan de zijlijn van het economisch en financieel wereldgebeuren staat, dan zijn het de kerken wel. Hun invloed wordt alleen maar kleiner, en het lijkt er vaak op dat ze zich daar drukker over maken dan over de wereld waarin ze zich bevinden. Het is ook geen eenvoudige vraag: hoe lever je als kerk nu een bijdrage? Ik denk in de eerste plaats door je te realiseren dat je zelf deel bent van het probleem. Ook de kerken zelf zijn inmiddels diep doordrongen van wat in de brochure wordt aangeduid met het ‘managementdenken’, het denken in termen van in- en output, resultaten en groei- dan wel krimpcijfers. Die constatering mis ik in de brochure van de Raad van kerken.
Ik zie er dan ook niet zoveel heil in om de wereld te bestoken met ‘christelijke waarden’ die niet zijn voorbehouden aan de christenen. De eerste stap is ons te realiseren hoe diep we zelf verweven zijn met die wereld. De kloof tussen de bijbelse waarden en onze werkelijkheid, waarvan de brochure spreekt, betreft ook de kerken en gelovigen zelf.
Die kloof zelf is natuurlijk zeer reëel. Er is een diepgaand conflict over het mensbeeld zoals dat ons dagelijks leven beheerst, en het bijbelse. De autonome mens, het individu dat zichzelf moet verwerkelijken en verwezenlijken door zijn maatschappelijke en economische successen, de eigen verantwoordelijkheid en de zelfredzaamheid. De kortste samenvatting van het heersende mensbeeld is misschien deze: de hedendaagse westerse mens moet de vrijheid – naast god misschien wel het meest omstreden woord – realiseren en veroveren in een wereld van competitie.
De bijbelse vrijheid is een heel andere: vrijheid ontstaat door rechtvaardige relaties tussen mensen. Geen zware last dat je het allemaal alleen waar moet maken tegen de anderen in, die je concurrenten zijn. De bijbelse mens is een relationeel wezen, een wezen in gesprek met anderen, die zelf iemand wordt doordat hij een ander tegenover zich heeft. Hij leeft niet voor zichzelf, maar is geroepen om op weg te gaan naar een onbekende toekomst, om gerechtigheid te doen. Vrijheid is geen abstract begrip, maar een verbuiging van het werkwoord bevrijden.
Dat botst hard met het dagelijks leven. Ik – en velen met mij – verlangen naar die ontspannen samenleving, waar je niet alles in je eentje hoeft waar te maken, waar je jezelf niet hoeft te verkopen, maar waar je gerespecteerd en gezien wordt als lid van een gemeenschap.
Maar hoe leef ik dat? Om mijn brood te verdienen en mijn kinderen op te voeden, moet ik wel meedraaien in de ratrace. En de enige manier om gezien te worden, is door de aandacht op mezelf te vestigen. Om niet buiten de samenleving te vallen pas je je bewust en onbewust aan het heersende mensbeeld aan. Ik hoor het mezelf ook zeggen: ik kan het me niet permitteren om het anders te doen…
Bovendien, zit het niet ook in de calvinistische cultuur? Zet je licht niet onder de korenmaat, woeker met je talenten, zorg dat je hogerop komt. Vooral in de traditie van de kleine luyden is vrijheid iets dat je zelf moet realiseren, al is dat dan misschien meer voor je kinderen dan voor jezelf. Het is dus maar de vraag, of we in de kerken nu wel de beste positie hebben om de wereld te veranderen.
3. Kortom, we staan toch uiteindelijk met lege handen.
Niemand weet op dit moment hoe het verder zal gaan met onze wereld. Het is een tijd van grote onzekerheid. Niemand heeft het antwoord op zak.
Maar hoop is natuurlijk niet hetzelfde als een oplossing. Hoop is nooit iets dat je op zak hebt en op het gewenste moment tevoorschijn kan trekken. Hoop laat zich niet bezitten. Hoop flitst even op, als je op weg gaat, een vergezicht achterna.
Meer dan aan christelijke waarden kunnen we daarom op dit moment houvast hebben aan bijbelse verhalen. In de bijbel wordt geen setje waarden van bovenaf op ons gedropt. God is degene die ons aanspreekt, die er zal zijn zoals hij er zal zijn. Een die mee gaat en niet voor eens en altijd hetzelfde zegt. De grote bijbelse figuren, Abraham, Jacob, Mozes, Elia, Jezus: zij leveren elke dag strijd met de wereld om hen heen, ze zoeken, ze schipperen, ze worstelen, twijfelen en vertwijfelen. Ze zoeken naar ruimte in de benauwdheid, elke dag weer.
En hoewel de wereld misschien meer aanleiding geeft voor een apocalyptische benadering, geven deze verhalen ons de moed om naar de wereld te blijven kijken met een profetische blik. Daar hoort bij dat we met open ogen en zonder illusies onder ogen te zien in welke situatie we ons bevinden. Onze angsten niet wegredeneren, onze vertwijfeling niet maskeren met een zalvend verhaal. Kritisch, zonder onszelf buiten schot te houden en met een opdracht voor ogen die net zozeer onszelf geldt als de wereld om ons heen: namelijk het hebreeuwse woord yasha, bevrijding, te blijven vervoegen. Die verhalen blijven herlezen, die zo moeizaam een relatie aangaan met onze werkelijkheid. In de kern betekent bevrijding, yasha: ruimte scheppen in de benauwdheid.
Behalve de gereformeerde traditie van de kleine luyden die hogerop wilden en zich wilden emanciperen, heeft de reformatie natuurlijk ook de nadruk gelegd op dit andere vrijheidsbegrip. De vrijheid van de christen is het, verlost te zijn van de zware last de wereld op je schouders, omdat alles immer van de genade van de Eeuwige afhangt: sola gratia! Het koninkrijk Gods hebben we zelf niet in de hand. Dat betekent niet dat we de leefregels van Mozes naast ons neer kunnen leggen, maar wel dat de zware druk, om de vrijheid zelf te moeten realiseren, van ons afvalt. En dat geeft ruimte om die onzekere weg in te slaan, een ander mensbeeld achterna.
In de wereld van vandaag kan ik me daar een aantal zaken bij voorstellen. Ik geef tot slot enkele stellingen, die kunnen dienen voor verder gesprek. Het zijn er zes, geen zeven en dat geeft al aan dat ze niet volledig zijn.
Erica Meijers, 4 oktober 2013
Bergkerk Amersfoort, bij de presentatie van de brochure van de Raad van kerken. Geloof en economie en het perspectief op de economische crisis.