Hieronder volgt het eerste hoofdstuk uit de bundel ‘Raven’, getiteld ‘Vergeten Testament’
1. Vergeten testament
De kerken zijn toe aan een nieuwe fase in hun onderlinge afstemming. De pioniers hebben de idealen verwoord. De eerste generatie van oecumenische leiders bracht kerken bij elkaar aan tafel. Het onderlinge overleg resulteerde in goede persoonlijke verhoudingen. De theologen van het eerste en tweede uur hebben belangrijke onderwerpen beschreven. En het aantal gemeenschappelijke teksten groeide gestaag. Opvattingen die per kerk verschillen, zijn naast elkaar gezet. Er is gezocht naar convergentie en er zijn punten van overeenstemming gevonden. De schrijvers wijzen bij de onderbouwing daarvan op bronnen van de vroege kerk en op teksten uit de Bijbel. Bij het lezen van hun oecumenische rapporten en verklaringen valt op dat dezelfde bewijsplaatsen met regelmaat terugkeren. Is er eigenlijk wel sprake van een evenwichtig gebruik van de Bijbel? Stel dat we nog iets meer balans in de teksten kunnen brengen, zou dat kunnen helpen om de afstemming van kerken te verbeteren?
Een eerste verkenning maakt duidelijk, dat de oecumenische teksten meer aansluiten op het Nieuwe Testament dan op het Oude. Die eenzijdigheid heeft consequenties, zo lijkt het. De basis van de samenwerking blijft nodeloos smal. We beroepen ons op een te beperkt aantal teksten. Indien we ons breder zouden oriënteren, zouden we meer variaties van religieuze ervaringen zien en impliciet nieuwe ruimte vinden voor afstemming tussen de christelijke tradities. Ook de mogelijkheden voor het interreligieuze gesprek zouden kunnen toenemen.
De kerken in Europa beloofden elkaar in 2001 dat ze de eigen traditie meer in gesprek willen brengen met het Jodendom. Ze legden de afspraak vast in Charta Oecumenica . De tekst van Charta is inmiddels in verschillende talen verschenen. Maar daarmee is nog niet gezegd, dat ook de intenties uit Charta zijn doorgevoerd. Het heeft er in ieder geval niet toe geleid dat de kerken de joodse Tanach (het ‘Oude Testament’) meer zijn gaan bestuderen, hoewel er in de Charta een artikel is opgenomen waarin de waarde van de joodse traditie is verwoord. De oecumenische beweging blijft daardoor wat eenzijdig. Je hoeft maar een paar oecumenische geschriften ter hand te nemen, de tekstverwijzingen te tellen, en je krijgt het probleem in beeld.
Laat me een paar voorbeelden geven. De tekst over zending ‘Christian witness in a multi-religious world’ van de Wereldraad van Kerken, de Evangelische Wereldalliantie en de Pauselijke Raad voor de Interreligieuze Dialoog telt negentien citaten uit het Nieuwe Testament en twee uit het Oude . Het al eerder genoemde ‘Charta Oecumenica’ heeft zes bijbelcitaten, alle uit het Nieuwe Testament. De lijst met thema’s van de week van gebed, sinds 1969 opgesteld door de Wereldraad en de Pauselijke Raad voor de Eenheid, telt 38 thema’s ontleend aan het Nieuwe Testament, slechts vier teksten komen uit het Oude Testament . Het rapport van de Wereldraad van Kerken ‘The nature and mission of the Church’ heeft 180 citaten uit het Nieuwe Testament, tien uit het Oude . Het rapport ‘A treasure in earthen vessels’ heeft 26 Bijbelcitaten, waarvan drie uit het Oude Testament . En het korte ‘Called to be the one Church’ volstaat met acht citaten, alle uit het Nieuwe Testament .
De citaten uit het Nieuwe Testament maken zo’n 85 procent uit van het geheel van Bijbelcitaten. Als je nauwkeurig turft valt er nog iets op. Het zijn steeds weer dezelfde teksten die worden aangehaald en die een oecumenische canon binnen de Schrift vormen, teksten uit de brieven aan de Korintiërs en de Efeziërs.
De oecumenische organisaties hebben het onderwerp ‘Oude Testament’ enkele decennia geleden op de agenda geplaatst. Met name vanuit Nederland werd het verwijt van eenzijdigheid ingebracht in de commissie Faith and Order van de Wereldraad , de groep van deskundigen die een onderbouwing probeert te geven aan de samenwerking van de kerken. Het thema kwam aan de orde bij Faith and Order-vergaderingen in Leuven (1971) en Bangalore (1978). De afgevaardigden verwoordden de gedachte dat het Oude Testament ‘een integraal en onmisbaar deel is van de ene Schrift’. Ook na de komst van Christus is het ‘noch obsoleet noch antiquarisch’.
Ellen Flesseman – van Leer was één van de adviseurs van Faith and Order. Ze meent dat kerken zichzelf de vraag moeten stellen of het Oude Testament voldoende plaats inneemt in liturgie en leer. ‘Er moet voor gewaakt worden dat het selectieve Bijbelgebruik niet onnodig eenzijdig is en dat de belangrijke secties van het Oude Testament alle voldoende aandacht krijgen’. Flesseman – van Leer trekt vervolgens een aantal verbindingslijnen tussen het Oude en Nieuwe Testament om de blijvende waarde van het Oude te laten zien. Zij herkent in beide Testamenten de verbondsgedachte: God gaat trouw een weg met zijn volk. Ze wijst op het doorlopende thema van de hoop. En ze ziet in beide delen het thema van de wijsheid. De gedachte dat Jezus het Oude Testament vervult, legt Flesseman niet uit als ‘realisering van het Oude Testament’, maar als ‘bevestiging’.
Modellen
Een theologie die inzet bij het Nieuwe Testament volhardt in een fout, die je al vroeg in de kerkgeschiedenis kunt aanwijzen. In de vroege kerk was het Marcion die het Oude Testament als van een lagere orde beschouwde dan het Nieuwe. Het Oude Testament spreekt volgens hem over een God die niet de vergevingsgezinde barmhartige Vader van Jezus Christus is, maar een wrekende God die op vergelding uit is. De God van het Oude Testament is, volgens Marcion, een meedogenloos, mensonvriendelijk type. God komt in zijn liefde pas volledig naar voren als hij gezicht krijgt in Jezus Christus.
Von Harnack (1851-1930) ziet het Oude Testament als een getuigenis van een vreemde religie. God heeft nog de contouren van een god, zoals die in diverse andere religies is te vinden, meent hij; wreed, eisend, inhumaan. Het Nieuwe Testament komt met een ander beeld van God; vriendelijk, menselijk, betrokken.
Schleiermacher (1768-1834) ziet de relatie tussen Oude en Nieuwe Testament als die van belofte en vervulling. Het Oude Testament kondigt Jezus aan; het Nieuwe vertelt het verhaal van de feitelijke menswording en geeft daarmee de eigenlijke boodschap weer.
Bultmann (1884-1976) meent dat het Oude Testament alleen nodig is als begrip vooraf (‘Vorverständnis’) van het Nieuwe. Het Oude Testament is een soort inleiding op datgene wat het hoofdwerk van het christelijk geloof wil zijn: het evangelie van Jezus Christus.
Al deze theologen hebben met elkaar gemeen dat ze weinig intrinsieke waarde toekennen aan het Oude Testament.
De Spaanse theoloog Julio Trebolle Barrera vraagt in 1998 om een ‘rehabilitatie’ van het Oude Testament . Je kunt begrippen als ‘heil’, ‘liefde’, ‘verlangen’ en ‘hoop’ ten volle begrijpen als je het Oude Testament alleen zou lezen. Ze krijgen in de menselijkheid van Jezus en in zijn lijden en opoffering voor mensen wel een diepe betekenis, maar de inhoud van die woorden is al bekend dankzij het Oude Testament.
De Raad van Kerken bracht in 2004 een publicatie uit onder de titel ‘De Bijbel in context’. Daarin komen vijf modellen naar voren die voor de relatie tussen het Oude en het Nieuwe Testament vaak zijn gehanteerd:
1. Het model van belofte (Oude Testament) en vervulling (Nieuwe Testament);
2. Het Oude Testament als typologie voor het Nieuwe;
3. Eén heilshistorische lijn vanuit het Oude Testament naar het Nieuwe;
4. Oude en Nieuwe Testament als één lijn van het verbond;
5. Een tegenstelling tussen Oude en Nieuwe Testament als tussen wet en evangelie.
De auteurs distantiëren zich van de onderliggende gedachte die uit alle modellen spreekt, als zou het Oude Testament niet meer zijn dan een opmaat tot het Nieuwe. Het Oude Testament is door het Nieuwe niet uitgeput als bron van belofte: het kent een surplus van een nog onvervulde belofte. ‘Over de overweldigende majesteit van God én Zijn verborgenheid horen we vooral het Oude Testament spreken. Hetzelfde geldt van thema’s als: de politiek, het “naar Gods beeld” geschapen zijn van man en vrouw, de verantwoordelijkheid van de mens als beheerder in de schepping, het gevaar dat je een religie laat verworden tot een dode, formaliteit’ .
Waardering
Nu kan je de vraag stellen: Wat verandert er voor de oecumene als je het Oude Testament meer citeert? Wat kan de eerste bundeling van boeken nog melden als je vooral via de tweede boekenreeks je vocabulaire invult?
Wij denken inderdaad dat het verschil maakt. Door het Oude Testament meer bij de overwegingen te betrekken, komen begrippen en ideeën in perspectief te staan. Je voegt vele eeuwen reflectie toe aan de ene eeuw van overdenking die het Nieuwe Testament omvat. Begrippen krijgen diepere wortels. Je haalt Gods aandacht voor de wereld uit de hoek van het incident en plaatst hem in het volle licht van de geschiedenis. Als we onze gedachten onderbouwen met citaten uit het Nieuwe Testament baseren we ons op één referentiepunt, op één moment, een speldenknop in de tijd, een periode van ongeveer 70 jaar. Het gaat dan om pakweg de jaren 30 tot 100 Anno Domini. Het Oude Testament omvat echter vele eeuwen van reflectie en religie.
Wie refereert aan één enkel moment in de geschiedenis loopt meer risico van willekeur dan wie denkt volgens een lijn. Met het aanbrengen van de lijn komt de eigen gedachte automatisch in een perspectief te staan. Vergelijk het met het werk van een architect: het bouwplan van een huis omvat niet alleen een tekening van de voorgevel, maar ook een uitwerking van het fundament. Vergelijk het met een psychiater: hij benoemt een probleem van een patiënt niet allen door het duiden van een crisismoment, maar door terug te grijpen op de biografie. Vergelijk het met de Deltawerken: je kunt het belang van de Oosterscheldedam niet beschrijven, als je ook niet spreekt over de watersnoodramp van 1953. Het Oude Testament voegt iets toe aan het Nieuwe door de verankering in de tijd en de groei door verschillende culturen en situaties heen.
De Protestantse Kerk in Kampen organiseert in één van de wijken zogenaamde ‘leerdiensten Thora en Evangelie’. Dergelijke diensten worden ’s middags gehouden, hebben minder een vierend en meer een lerend karakter. Men volgt (een deel van) de Thoralezing die de zaterdag daarvoor in de synagoge centraal stond en koppelt de lezing aan onder meer een evangelielezing. De uitleg richt zich op het verstaan van de Thoralezing in zijn joodse context.
Meer dimensies
Welke concepten kunnen we aanwijzen, die meer inhoud krijgen dankzij het eerste deel van de Bijbel? De oudtestamenticus Peels noemt vier redenen om het Oude Testament goed te lezen . Hij spreekt over meer hoogte, meer diepte, meer breedte, meer lengte voor het evangelie.
Wat hoogte betreft wijst Peels op de verhevenheid van God, die in het Oude Testament goed tot zijn recht komt: het laat in proza en poëzie zien dat God een koning is met majesteit en met heiligheid. Als mens heb je geen toegang tot de plek waar hij woont; je kan alleen in respect erkennen dat hij je denken te boven gaat. De dichters van de Psalmen doen dat.
Wat de diepte betreft denkt Peels aan de diepte van Gods liefde en toorn, eigenschappen die wezenlijk met de identiteit van God te maken hebben. Verhalen in het Oude Testament werken deze karaktereigenschappen van God verder uit en maken zijn persoon herkenbaar. David beschrijft God als een herder die voor zijn schapen zorgt. En de schrijver van de verhalen van de zondvloed schetst God als een boos man die genoeg heeft van alle eigenzinnigheid van mensen.
De breedte legt Peels zo uit: ‘Waar het Nieuwe Testament zich concentreert op de bazuinstoot van de komst van het Koninkrijk, de verzoening en de verlossing, heeft het Oude Testament in zekere zin een breder blikveld. In het Oude Testament komt meer uit, dat God Heer is op alle terreinen van het leven. Het hele menselijke bestaan komt hier in het vizier: de staat, de economie, de politiek, de seksualiteit’. De ethische kant van het leven is breed uitgewerkt. Jezus spreekt er in het Nieuwe Testament ook wel over, maar dat is minder uitvoerig. Hij schetst in de Bergrede een soort basisintentie. Om die basis te begrijpen heb je kennis nodig van hoe de wet is uitgewerkt door joodse geleerden. Hoe zal je begrijpen wat het ‘liefhebben van vijanden’ betekent als je niet eerst weet wat het ‘liefhebben van je naaste’ inhoudt?
Wat betreft de lengte zegt Peels: ‘Het Oude Testament verhaalt ons een lange geschiedenis, mengeling van heil en onheil… Hier leren we God kennen in zijn geduld en vooral in zijn trouw’. En: ‘In het verlengde van het Oude Testament leren we ver-reikend geloven en hopen’. De eerste christenen, in het Nieuwe Testament, hadden iets kortademigs. Ze leefden in de veronderstelling dat de Messias spoedig zou terugkomen. Ze verwachtten zijn verschijning als Heer op de wolken. Hij zou hemel en aarde met elkaar verbinden. Hij zou het onderscheid tussen de dimensies van leven in ‘tijd’ en ‘eeuwigheid’ opheffen. De christenen hadden een verwachting van heil op korte termijn. In het Oude Testament denken de mensen in veel langere tijdslijnen. Ze zien de realisering van Gods plannen met de wereld in termen van generaties. Profeten en schriftgeleerden hebben weet van beloften en verwachtingen die zich vele jaren later realiseren, nadat de generaties elkaar in rap tempo hebben opgevolgd.
Jezus is niet te begrijpen als we zijn wekelijkse gang als jongeling naar de synagoge niet kennen. Jezus is onwerkelijk, als we zijn moeder Mirjam tot een westerse vrouw maken. Jezus is onhistorisch, als we in hem de geur missen van het land en het contact met de mensen die hem als timmerman werk verschaften. De verhalen die Jezus in zijn hart bewaarde, waren dezelfde verhalen als die van zijn joodse buren. Zijn dromen waren als de dromen van alle joden. Hij sprak Aramees als iedere noordeling met een Galilese tongval. Zijn kleding was op het heetst van de dag doortrokken met zweet, zoals bij alle mensen die werk verrichtten. Zijn nagels waren rood aangelopen als hij onvoorzichtig was met de hamer. Zijn blik was slaperig als de vermoeidheid hem te machtig werd. Zijn naam ‘Jehosjua’ (Jozua, ‘de Heer redt’) werd door meer jongens in het dorp gedragen en herinnerde aan de leider die het volk het beloofde land had ingeleid.
We krijgen in het Nieuwe Testament allerlei woorden in het voorbijgaan aangereikt die in het Oude Testament een anker hebben. Wie een eerste keer leest over het begrip ‘gerechtigheid’ bij de evangelisten, denkt misschien aan iets transcendents, in de zin van: ‘Het Koninkrijk der hemelen is niet van deze aarde’. Maar je moet als het ware even stoppen met lezen en je realiseren dat het begrip ‘gerechtigheid’ in het Oude Testament met concrete verhoudingen in het sociale leven te maken heeft. Realiseer je je dat niet, dan kom je gemakkelijk uit bij een gnostische levensovertuiging, waarbij mensen hun verwachtingen projecteren op een geestelijke wereld. Het begrip ‘gerechtigheid’ gaat dan de kant uit van: je krijgt het beter in het hiernamaals, dus accepteer de huidige omstandigheden, ze zijn onbelangrijk. Bij de profeten in het Oude Testament blijft het begrip ‘gerechtigheid’ een woord dat je ‘down to earth’ moet verstaan. Het gaat om de goede verhoudingen tussen mensen.
Vaak kan je onder de Griekse tekst van het Nieuwe Testament nog het Hebreeuws of Aramees herkennen. Een mooi voorbeeld is het overbekende kerstverhaal van Lucas 2. Het gaat om de veronderstelling dat Jozef en Maria naar Bethlehem moeten gaan om zich te laten inschrijven. De logische vraag is: waarom kan zo’n inschrijving niet gewoon plaatsvinden in hun woonplaats, in Nazareth? In Lucas 2 vers 4 staat de uitleg: ‘Jozef is uit het huis en het geslacht (mispachat) van David’. Het Hebreeuws doet denken aan Leviticus 25: 10, waar staat dat tijdens het jubeljaar iedere man ‘terug zal keren naar zijn eigen bezit en ieder zal terugkeren naar zijn familie’ (mispachat). Dus Jozefs reis naar Bethlehem heeft te maken met de eis dat in het jubeljaar een ieder teruggaat naar het eerder kwijtgeraakte bezit. Het kind dat geboren wordt luidt op een bepaalde manier het jubeljaar in. Dat wordt bevestigd door de eerste opgeschreven preek van Jezus (Lucas 4). Die gaat ook over het jubeljaar. De verwijzing naar het jubeljaar lost een bijkomend probleem op: het is anders onbegrijpelijk hoe je een volksstemming kunt houden waarbij iedere bewoner circa 43 geslachten terug moet grijpen, om zich te laten inschrijven in de woonplaats van toen. Zo’n organisatiebeginsel is welhaast een garantie om zo’n inschrijving te laten mislukken.
Miskotte (1894-1976) heeft al voor Peels de waarde van het Oude Testament laten zien. Hij vat het denken in oudtestamentische lijnen samen met ‘Thora’ en plaatst het tegenover het begrip ‘Edda’, verwijzend naar de Germaanse religieuze bronnen. Miskotte onderscheidt vier aspecten om ‘het tegoed’ aan te geven van het Oude Testament, dat niet in het Nieuwe is uitgewerkt: de onbevangen beleving van de erotiek (Hooglied), de scepsis en twijfel als noodzakelijke metgezellen van het geloof (Prediker), de opstand tegen God vanuit een niet-aanvaarden van het lijden (Job) en tenslotte het radicaal ernstig nemen van de gehele werkelijkheid in de politiek (profeten) . Natuurlijk is – om één voorbeeld te nemen – een begrip als ‘lijden’ te herkennen in Christus, bijvoorbeeld als hij in Gethsemané zijn naderende kruisgang onder ogen ziet, maar dat is van een andere soort dan het lijden zoals Job het kent.
Miskotte zag in het midden van de vorige eeuw de studie van het Oude Testament als noodzakelijk voor de vernieuwing van het christendom. Hij wil het Oude Testament niet vergeestelijkend lezen, maar juist heel aards. Hij leest het Oude Testament niet als voorzegging van Christus. Wel kun je zeggen dat Christus identiteit krijgt op basis van het Oude Testament. Zonder dat zou het nieuwtestamentische getuigenis verdampen tot een ijle wolk. ‘Zeg mij, wat u stoort in het Oude Testament en ik zal u zeggen waarin uw christelijk geloof tekort schiet’, aldus een aforisme van Miskotte.
Aan rooms-katholieke zijde is Johannes kardinaal Willebrands één van de mensen die de waarde van het Oude Testament onder woorden heeft gebracht. . Hoewel het verbond tussen Israël en de kerk verschillend wordt ingevuld, mag er niet gesproken worden van een breuk tussen Oude en Nieuwe Testament, meent hij. ‘Beide zijn gericht op de volle openbaring van het heilsgeheim, dat ons nog slechts in beeld en schaduw is bekend gemaakt. Als het Oude zijn eigen en eerste betekenis behoudt, kan er voor christenen ook geen aanleiding zijn tot triomfalisme’. God is immers al een hele weg gegaan met zijn volk, voordat de christenen daarbij worden betrokken.
Eenheid
Het Oude Testament raakt aan begrippen die direct met de oecumene te maken hebben. Elementair is het besef, dat er
sprake is van één God. Omdat er één God is, zijn de mensen onderling verbonden. Het idee dat je dan ook over ‘drie personen van God’ kunt spreken, komt niet in mindering op dat besef . Niet de Bijbel is één, niet de mensen zijn één, de Here is één. De eenheid van God is niet een conclusie. Het is het begin van alle overwegingen. Vanuit het besef dat God één is, zoeken mensen hun weg in het leven en hun betrokkenheid op elkaar.
Wat van het godsbeeld geldt, geldt op een andere manier van de kerk en de liturgie. In een volgend hoofdstuk proberen we dat te laten zien voor de vormgeving van het geloof. Op de verwoording van het godsbeeld komen we vervolgens terug in het derde hoofdstuk. Nu beperken we ons tot het begrip ‘eenheid’ zelf.
Dat komt in het Nieuwe Testament bijvoorbeeld in de brief aan de Efeziërs aan de orde (Ef. 4: 1-6). Dat gebeurt daar in bewoordingen zoals Griekse wijsgeren die gebruiken. Zij denken aan een soort goddelijk principe, aanwezig in het heelal. Daar is niets mis mee. Maar het is wel gekleurd door de tijd waarin het is opgeschreven . ‘Eenheid’ is dan zoiets als dat wat Beethoven laat bezingen in ‘Alle Menschen werden Brüder’: een geestelijke Verenigde Naties, waarin diversiteit ondergeschikt wordt gemaakt aan een grootste gemene deler.
Het begrip ‘eenheid’ krijgt andere uitwerkingen in het Oude Testament, minder pompeus en met een meer wisselend perspectief. Eenheid heeft soms een psychologische invulling, dan weer een meer sociologische en het interreligieuze aspect komt ook naar voren.
Het Oude Testament spreekt regelmatig over verdraagzaamheid tussen mensen en respect van mensen voor God. Het boek Genesis begint er direct mee. Het gaat over de relatie tussen God en mens. De saamhorigheid tussen God en mensen lijkt een gegeven. Maar dat is schijn. Het lukt niet om ze op één lijn te houden. De belofte van Satan: ‘U zult als God zijn’. is zo verleidelijk dat het mensen van God vervreemdt. Het nemen van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad brengt de mensen de verlangde kennis, maar tegelijk is de onderlinge verstandhouding stuk gemaakt. Het idee van eenheid is verloren, omdat de één (Adam) de ander (God) in zijn anders-zijn niet kan respecteren. De teerling is geworpen. Daarna herhaalt zich het motief en gaat het steeds weer mis.
Kaïn kan niet accepteren dat zijn offer een andere waardering krijgt dan het offer van zijn broer en hij vermoordt hem. Een hele generatie krijgt onderling ruzie als ze een toren bouwen, die tot de hemel moet reiken. Abram en Lot krijgen onenigheid over de verdeling van het land en over de toegang tot de waterbronnen. Saraï en Hagar strijden om voorrang voor hun kind. Jakob en Esau beconcurreren elkaar over het eerstgeboorterecht. Rachel en Lea wedijveren om de gunst van hun man. Jozef en zijn broers staan elkaar naar het leven. Steeds weer gaat het om de vraag in hoeverre broeders en zusters in vrede kunnen samenwonen.
Het thema van eenheid en saamhorigheid keert terug in Exodus. Dat boek beschrijft juist hoe verschillende stammen zich verenigen tot één volk. Het volk Israël groeit in gemeenschap tijdens de veertig jaar in de woestijn. Glueck legt uit dat de nomadische gemeenschap open staat voor samenwerking . Je hebt elkaar nu eenmaal nodig in de woestijn. De joden zoeken contact met Jethro, de schoonvader van Mozes. De familie wordt in Numeri 10: 29 uitgenodigd om bij Israël te blijven. Jethro en zijn familie kennen de woestijn als geen ander. Ze kunnen de joden gidsen. Jethro kan als priester en stamhoofd ook adviezen geven over de inrichting van de religie en het bestuur. De joden ontmoeten nakomelingen van Tubal Kaïn en zoeken aansluiting bij deze ambachtslieden. Deze woestijnbewoners zijn goed in het bewerken van koper en brons. Deze vaardigheden kwamen goed van pas, omdat de Israëlieten in Egypte alleen met leem en stro mochten werken. Hun families kunnen een plek krijgen binnen de gemeenschap. Dat geldt voor diverse andere volken. Ze staan tussen de regels door genoemd: Kalebieten, Rechabieten en Jehamelieten. De bereidheid vreemde stammen op te nemen is theologisch en etnisch te onderbouwen door te wijzen op een gemeenschappelijke stamvader en op de overtuiging dat God hemel, aarde en het hele menselijk geslacht heeft geschapen.
De gewenste sociologische eenheid krijgt een hechter fundament, als de religie een meer definitieve vorm krijgt. Het zijn de twaalf stammen die geordend hun plek mogen innemen om het heiligdom heen en die ieder een eigen taak hebben te vervullen tijdens de reis van Egypte naar beloofd land. Eenheid en religie versterken elkaar; de religie ordent de gemeenschap.
Je zou misschien verwachten dat de eenheid groeit als Israël zich settelt in het land Kanaän. De tabernakel, als tijdelijke woonplaats van God, maakt plaats voor de tempel. De koning wil met de tempel eenheid aanbrengen onder de diverse stammen. Alle Israëlieten, ongeacht tot welke stam ze behoren, worden geacht de tempel te bezoeken tijdens hoogtijdagen. Maar in de praktijk komt de eenheid al in een vroeg stadium onder druk te staan. De spanningen lopen hoog op. Het gekissebis begint al als Salomo nog koning is. Eén van de opponenten, Jerobeam, grijpt zijn kans onmiddellijk nadat Salomo is overleden. Hij keert bij het overlijden van Salomo direct terug uit ballingschap en de profeet Ahia zalft hem tot koning. De profeet scheurt daarbij zijn mantel, symbool van Gods aanwezigheid, in twaalf stukken en Jerobeam mag er tien stukken van nemen (1 Koningen 15: 6,7).
Als een oosterling zijn mantel scheurt is dat een teken van verdriet. Mensen in de rouw lopen met gescheurde kleren. De profetenmantel is bij uitstek symbool van de macht en de aanwezigheid van God. Als de profeet zijn mantel scheurt is dat een beeld van het verdriet van God. Het zijn dus de tranen van God zelf die in het verhaal worden getoond. Jerobeam mag tien stukken nemen, tien stammen. De andere twee stukken, symbool voor de twee stammen Juda en Benjamin, zijn voor Rechabeam, de wettige nakomeling van Salomo.
Vanaf dat moment blijft de spanning bestaan tussen de tien en de twee stammen. De twaalf stammen samen verbeelden het ene volk van God, maar eigenlijk trekken ze zelden samen op. Er hangt een sluier over het Oude Testament van verdeeldheid en verlangen naar meer eenheid. De tegenstelling tussen het Noordrijk en het Zuidrijk loopt als een rode draad door de boeken van de koningen heen. De twee joodse staten bestaan naast elkaar. De eenheid blijft een latent verlangen. Je hoort de wens in de opmerking van Josafat als hij tegen de koning van het broederrijk zegt: ‘U en ik zijn één’ (2 Kon. 3: 7).
Je kan het verlangen naar eenheid herkennen in meer details. Denk aan de keus van Elia om twaalf stenen te leggen als basis voor het altaar op de Karmel (1 Kon. 18: 30-31). Denk aan de nodiging die Hizkia laat uitgaan van Berseba tot Dan om in Jeruzalem het Pascha te vieren (2 Kronieken 30:5). Denk aan de profetische en dichterlijke lofprijzingen van Ezechiël 37, 15 v.v. en de Psalmen 81, 97, 115, 135 en 133. Ezechiël beschrijft de opdracht die hij krijgt om twee stukken hout te nemen. Op het ene schrijft hij: ‘Juda en de Israëlieten die bij hem horen’. Op het andere schrijft hij: ‘Jozef en heel het volk van Israël dat met hem verbonden is’. Hij moet de twee stukken hout tegen elkaar leggen. Het is een profetie, die wijst op het herstel van eenheid onder de stammen.
Het Oude Testament sluit af met Cyrus uit Perzië. Hij stelt de joden in staat naar hun land terug te keren. Hij biedt religies de ruimte en daarmee ook de joden. De diverse stammen kunnen zich herenigen in Israël. Cyrus is weliswaar geen jood, maar hij heet wel ‘knecht van de Heer’, omdat hij met zijn tolerante houding het leven de ruimte biedt, zoals het de Heer voor ogen staat. De joodse Bijbel – anders gestructureerd dan de christelijke canon – eindigt met 2 Kronieken. Deze canon sluit af met de bemoedigende tekst: ‘Dit zegt Cyrus, de koning van Perzië: “Alle koninkrijken van de aarde heeft de Heer, de God van de hemel, mij gegeven. Hij heeft mij opgedragen om voor hem een tempel te bouwen in Jeruzalem, een stad in Judea. Laten al diegenen onder u die tot zijn volk behoren, zich verzekerd weten van de hulp van de Heer, hun God, en daarheen gaan”’. Daarmee heeft het Oude Testament een universeel slot en tegelijk een blijvende oriëntatie op Israël.
Rabbi Akiva, de belangrijkste wijze van de latere Javne-periode, verklaart dat het belangrijkste beginsel van de Thora het gebod is uit Leviticus: ’Heb je naaste lief als jezelf’. Er is maar één rabbijn die dit bestrijdt. Volgens hem zijn de simpele woorden ‘Dit is de lijst van Adams nakomelingen’ belangrijker, omdat ze de eenheid van het hele mensdom aantonen.
Balans
Het Oude Testament bespreekt diverse oecumenische thema’s. Als je de teksten leest, merk je dat er onder de theologie menselijke belangen schuilgaan. Het kan de kerkelijke discussies helpen als het Oude Testament bij de gesprekken wordt betrokken. Dat plaatst de oecumenische discussies in een breder raamwerk, juist omdat de teksten elkaar aanvullen en je in het Oude Testament voelt hoe woorden een veel langere historie vertegenwoordigen dan wij in de kerk menen. Je beseft dat de kerkmensen allen te elfder ure zijn toegevoegd aan het verhaal dat God over het leven laat opschrijven.
Wie het Oude Testament gebruikt in oecumenische gesprekken zal minder dominant spreken over Efeziërs 1 en 1 Korintiërs 12 als het gaat over de kerk, omdat er ook het nodige over de eredienst staat in Deuteronomium 12. Naast het Magnificat uit Lukas komt de lofzang van Hanna uit 1 Samuël 2; naast de Bergrede uit Matteüs 5 staan de heiligheidsteksten uit Leviticus 19, naast perikopen uit Lucas 2 en 4 noties omtrent het jubeljaar uit Leviticus 25. In de discussie over de gemeente zal men minder zwaar leunen op Handelingen 2 en ook Genesis 11 bij de gedachten betrekken. De focus zal licht verschuiven van systematiek naar hermeneutiek (interpretatie), van juridische consistentie naar contextualiteit. De focus van het gebed (Johannes 17) zal nog meer de focus van de lofprijzing (Psalm 117) naast zich krijgen.