Essay 8: Trouw aan de toekomst

Dit essay is onderdeel van een reeks waarin auteurs uit de volle breedte van de kerk reflecteren op de gevolgen van de verkiezingsuitslag en de regeringsverklaring voor kerk en samenleving.

Het begin van het kabinet Schoof herinnert aan een debat in de Tweede Kamer uit 2018 tussen Thierry Baudet en CU kamerlid Joël Voordewind. Inhoud van de krachtmeting was de vraag: wie is mijn naaste?

Dat de uitleg van de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan onderwerp van parlementair debat is, is uitzonderlijk. De inhoud van de discussie was dat echter geenszins en is actueler dan ooit. Met de naaste kun je namelijk op twee manieren omgaan. De eerste insteek is deze: je kunt je afvragen wie er nét nog dichtbij genoeg staat om je net nog verantwoordelijk voor die mens (of dat dier, of dat landschap) te voelen. Wie buiten die grens valt heeft pech gehad of kun je zelfs nog wat verder van je afduwen. De tweede insteek is de vraag waarmee Jezus zijn gelijkenis eindigt, namelijk niet langer ‘wie is mijn naaste,’ waarmee de gelijkenis begint, maar ‘voor wie kun je een naaste zijn’ – met de oproep: ga heen en doe evenzo. Het laat zich raden wie voor welke insteek stond. De twee insteken helpen ook om zowel het beleid van het kabinet Schoof in te schatten als ook de maatschappelijke echo’s die er in doorklinken via de uitslag van de verkiezingen, te duiden.

Bestaan voor anderen

Met de vraag voor wie je een naaste kunt zijn, bevat de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan (Lukas 10) een belangrijke kern van Jezus’ belichaming van Gods komende koninkrijk, en daarmee van zijn verbeelding ervan. Dit wordt wel ‘pro-existentie’ genoemd: een ‘bestaan voor anderen’. Het is een levenshouding waarmee je op andere mensen (en op de rest van de schepping) afgaat om met hen in relatie te treden, iedere vreemde is een potentiële naaste. Deze houding kenmerkt iedere vorm van gemeenschap die rondom Jezus ontstaat: zijn maaltijden zijn met mensen die geen mens als naaste zou willen beschouwen (sekswerkers, collaborateurs), zijn genezingen zijn voor mensen die iedereen een beetje op afstand houdt, en zijn onderricht is gericht op goede vormen van samenleven, via de vergeving van schulden bijvoorbeeld. Hierin schuilt een hele visie op wat goed samenleven is – en het vormgeven van zo een concrete visie is het politieke handwerk bij uitstek. Zolang kerken het evangelie verkondigen en in hun sacramentele leven al ritueel vormgeven aan de wereld waar ze naar verlangen, dragen ze bij aan de verbeelding van de maatschappij als (in de letterlijke zin van het woord) samenleving. Dit maakt kerken niet direct tot partijpolitieke actoren. Wel geeft het aan dat ze bijdragen aan wat je de prepolitieke verbeelding van en verlangen naar een goede wereld zou kunnen noemen, met daarin het goede leven voor allen. Dat kerkleden daarbij heel verschillend stemmen doet daar niet aan af: de contouren van de wereld die de God van Israël in Jezus van Nazareth al vorm liet aannemen – tegen de klippen op, de kruisiging is er niet voor niets – zijn helder genoeg. En dat geldt ook voor de traditie van de kerk, met name haar liturgische traditie, waarin ook het leven naar verzoende gemeenschap toe de kern is. Het is allemaal gebaseerd op een ethos, een levenshouding die bij Jezus aan te treffen is en zijn kern, volgens de christelijke traditie, in God heeft. Het is een houding die zowel pro-existent als proactief is, eentje die actief op zoek gaat naar de ander als naaste, of die nu mens, dier of landschap is, en het goede leven verkent voor allen: inclusief, als gemeenschap en gericht op gemeenschap, grensverleggend, steeds weer.

Welzijn van wie ‘binnen’ is

Het kabinet Schoof, zo wordt steeds duidelijker, hanteert een diametraal tegenovergestelde opvatting van wie ‘naaste’ is, je medemens (of het medeschepsel) waar je je verantwoordelijk voor voelt. Verschillende elementen van het beleid wijzen erop: het strengste asielbeleid ooit, het cancellen van de plannen om stikstof terug te dringen, de opstelling naar Europa toe, het weigeren om mpox vaccins met Afrikaanse landen te delen, het openhouden van de marktwerking in de zorg, het invoeren van een hoger BTW-tarief op vormen van cultuur, en het bezuinigen op onderwijs. Al deze maatregelen lijken de ander die een beetje anders of uitdagend is – niet-Hollander, bijvoorbeeld, of geen mens, maar dier of landschap – primair als voedsel of vijand te zien: je kunt ervan profiteren (van migranten als goedkope arbeidskrachten, bijvoorbeeld – geen partij kan zonder) of je kunt hem op afstand houden (heel ‘Europa’ bijvoorbeeld). Het is een beleid dat sterk inzet op het welzijn van wie ‘binnen’ is – qua verblijfsvergunning of nationaliteit, qua gezondheid, qua financiële middelen –, terwijl wie dat niet is, het nakijken heeft. Dat beleid wordt natuurlijk niet zo verkocht, integendeel: het eigen volk zou weer voorop staan. Echter, welk volk is dat precies? Zoals veel vormen van populisme (en alle coalitiepartijen hebben populistische trekjes) is er sprake van een paradox: partijen die ‘het volk’ weer op één beloven te zetten, doen dit maar in zeer beperkte mate, in plaats daarvan behartigen ze eerder elitaire belangen, van wie al gearriveerd is, letterlijk. Dit populisme dat het volk buiten spel zet, werkt echter wel omdat de aangesproken thema’s tot de verbeelding spreken en ook echte pijn raken: die van toeslagenouders, van Groningers, van boeren, van wie zich ontheemd voelt in eigen land, van wie ondanks hard werken het toch niet gemaakt heeft, onder meer.

Uitdaging

In deze paradox schuilt ook de grootste uitdaging, voor oppositiepartijen, en vooral ook voor kerken die vanuit Jezus’ pro-existente levenshouding willen leven. Hoe kun je er zijn voor al deze groepen en hun zorgen een echte, geen populistische, politieke stem geven, terwijl er ruimte blijft voor wie in het populistisch discours gedemoniseerd wordt (‘buitenlanders’, bijvoorbeeld, of moslims tout court)? Hiervoor is iets nodig dat kerken kunnen inbrengen vanuit hun tradities: een verbeelding die verder gaat dan die van het populisme: dat belooft namelijk – en dat is heel aansprekend – een terugkeer naar het beloofde land, het Holland van je dromen. Maar zoals de meeste dingen die te mooi lijken om waar te zijn: dat is het ook, dat Holland heeft nooit bestaan en erheen terugkeren is onmogelijk, zelfs als het ooit bestaan zou hebben. Welk land het Nederland van de toekomst is, blijft wel de grote vraag en vraagt om nieuwe verbeeldingen ervan, verbeeldingen die op de toekomst gericht zijn en kunnen putten uit de verbeelding van Gods komende wereld. Het sluit daarbij aan bij wat hierboven geschetst werd als Jezus’ belichaamde verbeelding van een manier van samenleven. Dat vraagt echter om een nieuw gesprek tussen de theologie (in al zijn breedte), de kerken (idem dito) en religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen en tradities daar bovenuit. Dat is voor religieuze leiders en experts een net zo grote uitdaging als voor politici en beleidsmakers – en het is hoognodig om hem aan te pakken. Verbeelding van een goede wereld, een betere verbeelding dan die van de huidige politiek ook, is de grootste bijdragen die kerken – en andere levensbeschouwelijke tradities – te bieden hebben.

Peter Ben Smit
Priester, auteur, bijzonder hoogleraar aan het Oud-Katholiek Seminarie aan de Universiteit Utrecht en hoogleraar contextuele Bijbelinterpretatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam