Dit essay is onderdeel van een reeks waarin auteurs uit de volle breedte van de kerk reflecteren op de gevolgen van de verkiezingsuitslag en de regeringsverklaring voor kerk en samenleving.
Over ‘mainstream’ en ‘populisme’ in Nederland en Polen. Er zijn meer verschillen tussen Polen en Nederland dan overeenkomsten. Dat betreft met name de dynamiek van de maatschappelijke ontwikkelingen. Nederland heeft geen van buitenaf opgelegde totalitaire erfenis (maar wel een ‘Westers’ koloniaal verleden). Polen zit nog steeds met de traumatische ervaring (afgezien van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, de houding t.o.v. de Holocaust, het communisme) van de Poolse delingen (1772, 1793, 1795), het verlies van een grote, multi-etnische en religieuze staat, het Pools-Litouwse Gemenebest). Je zou kunnen zeggen dat in Polen slachtofferschap en een postimperiaal trauma met elkaar samengaan.
Vergelijken betekent echter niet ‘gelijkstellen’. Juist de relatie tussen verschillen en overeenkomsten kan ons meer inzicht verschaffen in wat specifiek voor beide landen is. Misschien laat dat specifieke zich tot gemeenschappelijke wortels herleiden. Een kernwoord is hier ’trauma’. Trauma’s ontdekken wij gewoonlijk niet bij onszelf, maar bij ‘anderen’, die we willen ‘genezen’ of – als dat onmogelijk blijkt – onschadelijk maken. Het traumatische mechanisme dat aan de grondslag van polarisatie in moderne middenklasse samenlevingen ligt, verbindt Nederland met Polen, hoewel de Poolse zelf geproclameerde middenklasse een fenomeen van recente datum is, terwijl de Nederlandse samenleving al vele decennia door deze groep gedomineerd wordt. De nieuwe Poolse middenklasse combineert elementen van het ethos van de vooruitstrevende intelligentsia met een min of meer ‘neoliberale’ wereldbeschouwing. De Nederlandse vooruitstrevend liberale middenklasse laat zich leiden door een geloof in individuele ethische vervolmaking tegen de achtergrond van het economische vrije marktdenken. Misschien is er in Nederland een groter vertrouwen in de maakbaarheid van samenlevingen. Men heeft immers nooit te maken gehad met historische catastrofes, zoals in ‘Oost’-Europa.
Verstoring van de morele orde
Voor beide groepen geldt echter dat men sterk geneigd is om politiek met moraal te verbinden, waarbij men zelf aan de positieve kant van de lijn die het goede van het kwade scheidt, denkt te staan. Daarom worden tegenslagen – tegenstand door populisten en reactionairen – als een verstoring van de morele orde van het heelal ervaren. Deze groepen vinden het moeilijk om toe te geven dat personen met een totaal ander (bijv. ‘reactionair’) wereldbeeld in ethisch opzicht ‘goede’ mensen kunnen zijn. Dat verklaart de heftige reactie van de mainstream in Polen meteen nadat PiS de teugels van de regering in handen had genomen. Wat daarop volgde (vooral de kwestie van rechtsstatelijkheid – PiS had inderdaad boter op het hoofd), bevestigde de mainstream in de overtuiging met moreel verdorven tegenstanders te maken te hebben, niet alleen in politieke zin, maar ook als ‘individuen’. De vicieuze spiraal van polarisatie, die in Polen eigenlijk als sinds 1992 aan de gang was, begon steeds sneller te draaien.
Overwinning van de vulgariteit
Iets soortgelijks als in Polen na 2015 zien we nu in Nederland, na november 2023, gebeuren, toen de ‘liberale’, min of meer progressieve burgerij geschokt werd door het onverwacht goede resultaat van Wilders PVV – de overwinning van de – zo wordt het vaak gezien, misschien niet geheel ten onrechte – vulgariteit. Het gevoel dat de morele orde in ons vaderland verstoord is, wordt nog versterkt door een instinctieve afkeer van de levenswijze van de ‘kleinburgers’, ons postmoderne, vaak getatoeëerde ‘lompenproletariaat’. Ethiek en esthetiek verbinden zich en baren een traumatisch ‘Überheblichkeits’-monster. Een groot aantal reacties op deze electorale ‘catastrofe’ (vooral in de sociale media) stelt niet alleen het inderdaad nogal simpele gedachtegoed van de seculier-populistische PVV aan de orde, maar maakt zich vooral boos over degenen die op deze partij gestemd hebben. Deze ‘rancuneuze kleinburgers’ worden op moralistische wijze in de hoek gezet. De zorgen van deze groep zijn bij voorbaat verdacht. Zij zouden immers niet de kennis en het analytische vermogen bezitten om de gecompliceerde werkelijkheid van een steeds sterker geglobaliseerde samenleving te doorgronden. Zelf denken ‘we’ (als verlichte burgerij) dat wel te kunnen. Ook hier, net als in Polen, lijkt op momenten dat een samenleving onder druk komt te staan het zelfbeeld van deze ‘verlichte’ – ‘onze’ – groep (de middenklasse) een struikelblok te worden voor een dialoog met anders-denkenden (of -voelenden). Er ontstaat een merkwaardige spanning tussen enerzijds de overtuiging dat ‘we’ vooruitstrevend, open en tolerant zijn en anderzijds de afwezigheid van zelfkritiek, het onvermogen om kritisch de eigen emoties te analyseren. ‘We’ gaat er vanuit dat we per definitie ‘rationeel’ handelen, dat er voor elk maatschappelijk probleem een ’technische’ oplossing is. ‘We’ denken niet alleen dat ieder de smid van zijn eigen toekomst is (als iemand faalt, heeft hij dat aan zichzelf te wijten), maar ook dat de mens in alle omstandigheden zijn demonen kan bezweren (of dat demonen niet bestaan, zelfs niet als metafoor). Daarvoor heeft hij geen God nodig. Wilskracht en vertrouwen in de menselijke rede volstaan. Men wordt nog gesterkt in dit geloof in de eigen existentiële en morele autonomie door het contrast met de groep die men van rancune beticht. De autonomie van het individu wordt gezien als de natuurlijke staat – of misschien een (al of niet voorlopig) eindresultaat – van het menszijn. Wie daaraan niet voldoet, leeft in zekere zin mensonwaardig.
Doorgeschoten mensbeeld
We hebben hier te maken met een doorgeschoten, specifiek liberaal mensbeeld. Is dit niet iets wat in ieder van ons – liberale bourgeois – zit? Uiteraard blijkt al snel dat de ‘demonen’ geen afscheid van ons nemen. In plaats van te proberen hun aanwezigheid in ons eigen geatomiseerde, geprivatiseerde ‘ik’ te zoeken, denken we dat ze onderdak hebben gezocht bij de redeloze massa. Vanuit onze moreel verheven positie gaan we dan de strijd aan met deze ‘bezetenen’. Lukt het ons niet hen goedschiks te overtuigen dan kiezen we voor minder verfijnde middelen – we maken ze belachelijk (erger dan uitschelden) en doen ons daarmee ook zelf kwaad. Ons wereldbeeld begint zich te sluiten. Onze ethische bewogenheid lijkt ineens om te slaan in een gebrek aan empathie voor degenen met wie wij het niet eens zijn – ‘het niet eens zijn met’ is trouwens niet de juiste formulering – deze onderontwikkelde groep lijkt geen recht te hebben op een eigen mening. Zij is ‘beyond the pale’, zoals de Kelten in het zestiende-eeuwse Ierland. Deze minderbedeelden en ‘simpelen van geest’ mogen we ongestraft in de hoek zetten. Onze empathie voor andere ‘minderbedeelden’ (bijv. vluchtelingen en migranten) rechtvaardigt dat. Ethisch engagement (voor een ideaal) gaat hand in hand met negatieve gevoelens.
Tools tegen polarisatie
Kunnen we hier iets tegenoverstellen? De Poolse publicist Wawrzyniec Smoczyński, de oprichter van de Nieuwe Gemeenschapsstichting, startte een aantal jaren geleden een project om ’tools’ te ontwikkelen die de polarisatie binnen verdeelde gemeenschappen (natuurlijk in de eerste plaats in het huidige Polen) zouden kunnen verminderen. Een belangrijk onderdeel van dat project waren gesprekken tussen ‘gewone mensen’ – geïnteresseerd in politiek, stemmers, maar geen partijactivisten – over de partijgrenzen heen. Al snel bleek dat zulke ‘gewone’ mensen die in ‘ideologisch’ opzicht diametraal tegenover elkaar leken te staan, bij de beoordeling van Polens maatschappelijke problemen veel meer met elkaar gemeen bleken te hebben dan zij zelf hadden verwacht. Vanuit mijn gezichtspunt is dit geen verrassend resultaat. Als we persoonlijk met elkaar spreken, elkaar ‘in de ogen zien’, tonen we meestal meer empathie voor elkaar en voor de ‘ander’ dan in onpersoonlijke situaties. Zulke gesprekken over de partijgrenzen heen zijn altijd zinvol, hoewel de resultaten en de empathie meestal van korte duur zijn. Tijdens een crisis – elke crisis is in zekere zin een collectieve gemoedstoestand, een radicalisering van een bedreigd wereldbeeld en de daaruit voorvloeiende opvattingen: ‘voor’ en ’tegen’ – komen we toch weer tegenover elkaar te staan, onze blik vernauwt zich en we onderwerpen ons goedschiks kwaadschiks aan de polariserende algoritmen van de menselijke geest (of Ungeist), waarvan de algoritmen van de sociale media een afspiegeling zijn. Is er dan geen uitweg uit de doodlopende steeg van de menselijke existentie? Waarschijnlijk niet op collectief niveau. De ideologieën van het verleden – de alomvattende narratieven van het mens-zijn – hebben hun greep op ons verloren. Het intersectionalisme, de strijd om ‘radicale gelijkheid’ te verwezenlijken, een moraliserende variant van het marxisme-leninisme met een eigen proletariaat waarvan men de ‘voorhoede’ wil zijn, zal uiteindelijk eenzelfde lot beschoren zijn. Wat ons kan redden – misschien niet ons allen, maar ieder persoonlijk – is alleen een levend geloof. Maar daaraan ontbreekt het (de meesten van) ons of – erger – we laten ons verleiden door dwaallichten …
Arent van Nieukerken
Emeritus-docent Slavische Talen UvA en buitenlands lid van de Poolse Academie van Wetenschappen