Essay 3: Een Tijd van Erosie

Dit essay is onderdeel van een reeks waarin auteurs uit de volle breedte van de kerk reflecteren op de gevolgen van de verkiezingsuitslag en de regeringsverklaring voor kerk en samenleving.

Sinds enkele maanden worden we geconfronteerd met een ongekende politieke situatie in Nederland. Het aantreden van een regeringscoalitie waar de PVV deel van uitmaakt heeft een voorheen diepbeleefde grens overschreden. Voor het eerst is er een regeringspartij die meermaals heeft aangekondigd de Nederlandse rechtsstaat en de burgerlijke vrijheden, zoals vastgelegd in bijvoorbeeld het non-discriminatiebeginsel (art 1 GW) en de godsdienstvrijheid (art. 6 GW) wezenlijk niet te respecteren. Het is vooralsnog niet duidelijk wat de beloftes om dit wensenpakket in een ‘ijskast te stoppen daadwerkelijk betekenen.

Deze situatie was tot kort geleden ondenkbaar, maar nu het zo ver is lijkt er vooral sprake van een vermoeide gelatenheid. De oppositie komt even krachteloos over als onder het vorige kabinet. (Woedende columns, zelfs als die het vergane lijk van de Weimarrepubliek er bij slepen, ten spijt.) Er lijkt een sfeer te hangen van onttakeling, we zien een langzame erosie van het politieke samenleven. En zoals het met alle erosie gaat: het gaat langzaam, totdat de klip opeens in zee valt. De grote morele en politieke fundamenten van het naoorlogs Europa verdampen. Er wordt in Europa een veroveringsoorlog gevoerd. Antisemitisme en andere vormen van publieke mensverachting zijn meer sociaal aanvaard dan we ooit voor mogelijk hielden. Zelfs het meedelen van genocidale fantasieën is niet meer uitzonderlijk.

Moet de kerk spreken?

Wat kan, wat móet de kerk zeggen en doen in deze tijd? Enkele predikanten en voorgangers zoeken een uitweg in het “profetisch spreken”, scherp en oordelend. Anderen wachten af. Alle retoriek ten spijt zijn wij niet opeens terug in een ons bekende tijd, zelfs niet in een ‘jaren dertig’-scenario. En omdat we in iets nieuws leven is het niet duidelijk wat we moeten doen. We willen antwoorden, ook dat past in deze tijd. Maar die zijn er (nog) niet. Ik heb er ook geen. In dit essay wil ik vooral tastend voelen wat er aan de hand is, en wat een eventuele houding kan zijn.

Eén van de redenen dat we niet kunnen terugvallen op de woorden van vroeger is niet enkel dat de samenleving een geheel andere is. Ook de kerk bevindt zich in een fundamenteel andere positie dan zij ooit deed. Klein, gemarginaliseerd, zonder vanzelfsprekende toegang tot massamedia en macht, bevindt zij zich in een samenleving die niet zozeer ontkerkelijkt maar postchristelijk is. Woorden, beelden en gestes uit het christelijke geloof worden niet eens zozeer inhoudelijk bestreden. Ze worden niet eens meer herkend voor wat ze zijn. In een context waarin het ‘eigene’ wordt verheerlijkt en het ‘vreemde’ wordt verworpen zijn wij vreemd geworden. Buitenstaanders, in een omgeving waarin het langzaam aan risicovol wordt om een buitenstaander te zijn.

Kerken zonder grip

Wat het ‘eigene’ ook is, wij lijken er maar zeer beperkt deel van uit te maken. Wat de kerk dus ook te zeggen heeft, zegt zij vanaf een andere plek dan we ooit hadden. Wij zijn niet het nationale geweten. Het profetische spreken van de jaren dertig, het register van de Barmer Thesen en de encycliek Mit Brennender Sorge is niet meer beschikbaar. De kerk is niet meer bekleed met het soort maatschappelijk gezag dat dergelijke ferme uitspraken mogelijk maakt. Het heeft ook weinig zin om naar dit verloren gezag terug te verlangen. Sterker nog: de laatste poging van de katholieke kerk om dit in 1954 nog te doen, in de hoop de dolende Roomse schapen weg te houden van een stem op de PvdA, was op zijn best een pyrrhusoverwinning.

We hebben als kerken ook de bevoorrechte positie om te zien hoe burgerschap in de afgelopen eeuw levensbeschouwelijk gemedieerd werd. Hoe het juist kerkelijke, parakerkelijke en andere levensbeschouwelijke organisaties waren die vele burgers integreerden in het geheel. Het is geen toeval dat het populisme zoals we dat nu kenden vooral een fenomeen leek in het voormalige katholieke zuiden. In de voormalige Generaliteitslanden, Limburg, Noord-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen, waar de band met de rest van het land het minst vanzelfsprekend was, was het bij uitstek de christendemocratie en haar voorlopers die de zaak bij elkaar hielden. We kunnen dit constateren zonder melancholie, of zeggen dat de mensen moeten terugkeren, anders gaat het fout! Die tijd is voorbij. Nu ook deze verregaande burgerlijke integratie verbrokkelt is de vraag wat er over blijft. Ook daar zien we de contouren van: polarisatie die zich langzaam aan verhardt in tribalisme.

Polarisatie: tussen Scylla en Charybdis

Polarisatie creëert een context waarin het moeilijk is om je punt te maken. Publiek spreken, publiek getuigen impliceert immers een publieke ruimte die open staat voor dialoog. Maar ook die publieke ruimte erodeert. De erosie op al deze vlakken is een gevolg van een proces dat zich op een veel fundamenteler niveau bevindt. In een polarisatieproces vernauwen de blikvelden, alles wat je zegt of doet wordt droog gekookt tot of je ‘voor’ of ’tegen’ de in-group bent. Feiten en argumenten, voor zover je ze nog terugvindt, worden daarmee ook inwisselbaar. In publieke discussies zijn vooral gelegenheidsargumenten te ontwaren die zonder al te veel coherentie aan elkaar worden gelijmd. Ongetwijfeld biedt dit veel kansen voor slimme mensen die snel frasen en argumenten bij standpunten weten te vinden, maar het is een slechte tijd voor een meer afstandelijke vorm van wijsheid. De extreme dominantie van de Culture War op Amerikaanse kerken en geloofsgemeenschappen is wat dat betreft een afschrikwekkend voorbeeld wat er gebeurt als kerken zich laat meeslepen door oorlogstaal.

Waar laat dit ons nu? In ieder geval niet vooraan in het strijdgewoel. Jezelf laten meesleuren door maatschappelijke polarisatie is zowel makkelijk als vruchteloos. Het Volk van God kan geen stam zijn onder de stammen. We kunnen niet voor de één zijn en de ander laten vallen. We kunnen ook niet fundamenteel abstinent zijn, de samenleving laten onttakelen terwijl wij onszelf terugtrekken in veilige reservaten en passief wachten op ‘betere tijden’. Wij zijn niet geroepen om in veilige reservaten te leven, maar om te getuigen van de waarheid.

Herbronning als opdracht

Eerder is deze periode een uitnodiging om onszelf te herbronnen. Wie willen wij zijn, voor wie zijn wij er? Voor wie is God er? Blijven we staan voor godsdienstvrijheid, of hopen we wat te kunnen winnen door dichter bij de wens van de kiezer te gaan staan? Of wint toch in ons het verlangen naar een veilig reservaat, soms zelfs begeleid door vroom klinkende uitspraken dat de kerk ‘boven’ dit soort zorgen staat? Misschien is wel niks zo riskant als een poging alle risico’s uit de weg te gaan.

Ik heb geen antwoorden vandaag. Ik weet het niet. Maar de enige weg vooruit is een kerk die trouw blijft aan zichzelf. Die – wanneer zij spreekt – dat doet vanuit de binding aan de Schrift, aan haar belijden, aan haar beste historische voorbeelden. Laten we daar aan beginnen.

Jan-Jaap van Peperstraten
Rooms-Katholiek priester te Alkmaar en publicist