Excuses – en dan? Herstel als roeping van de kerk

Excuses in twee fasen

Op 14 juni 2013 bracht de Raad van Kerken een Verantwoording naar buiten over de rol van de kerken in het Nederlands koloniaal slavernijverleden. Het volgende fragment is afkomstig uit die verklaring:

‘Miljoenen mensen werden slaaf gehouden. Als kerken weten we ons deel van dit schuldig verleden en moeten we vaststellen dat theologie in bepaalde omstandigheden misbruikt is om de slavernij te rechtvaardigen. Als kerken benoemen we deze betrokkenheid, en willen we helpen recht te doen aan de nazaten van hen die soms generaties achtereen zijn geknecht en uitgebuit […].’

Tien jaar later, op 30 juni 2023, werden er ditmaal – in de context van een landelijke kerkdienst, en in ‘kerkelijke taal’ – excuses aangeboden over het kerkelijk aandeel in het slavernijverleden. Het laatste deel van de schuldbelijdenis klonk als volgt:

Het is Uw wil, dat alle mensen geholpen worden en 
dat zij de waarheid kennen,
het is Uw wil, dat wij als zusters en broeders 
zonder onderscheid samenleven.

Help ons op weg naar een heilzame verwerking
van het slavernijverleden,
zend ons Uw Geest
die ons vernieuwt en verzoent.

Dat wij stappen kunnen zetten
op de weg van genezing en herstel.

Laat ons groeien naar een wereldwijde gemeenschap,
waar alle leden gelijkwaardig samen optrekken
en werken aan recht en gerechtigheid voor iedereen.

Met deze excuses in twee fasen hebben de kerken, bij monde van de Raad van Kerken, helder gemaakt dat zij hun aandeel in het slavernijverleden erkennen, zowel in theologie als in concrete zin (bijv. als slavenhouders).

Minister-president Mark Rutte gaf echter terecht aan dat het maken van excuses geen punt kan zijn, maar een komma moet vormen. Wie excuses aanbiedt, heeft ook de morele verantwoordelijkheid datgene wat fout ging te herstellen. Dat herstel – waar de schuldbelijdenis hierboven ook expliciet over spreekt – betreft zowel heden als verleden: waar mogelijk moet dat wat reeds kapot gemaakt is gerepareerd worden, en waar nodig moet de handelswijze en de wereldvisie die de schade veroorzaakt hebben aangepast worden. Maar wat betekent dat precies voor de kerken? Wat is herstel precies en hoe ver strekt de verantwoordelijkheid tot herstel, ook historisch? En op welke gebieden is er eigenlijk herstel nodig?

Herstel als christelijke roeping

Duke L. Kwon en Gregory Thompson publiceerden over precies dit onderwerp in 2021 een boek, dat ook voor de Nederlandse context behulpzaam kan zijn. Het boek heet, toepasselijk, Reparations. A Christian Call for Repentance and Repair (Grand Rapids, MI: BrazosPress, 2021). Hieronder vat ik de belangrijkste inzichten van het boek kort samen. Het boek van Kwon en Thompson gaat over de Amerikaanse context, die in sommige opzichten echt anders is dan de Nederlandse, maar het morele vraagstuk is in mijn ogen net zozeer van toepassing.

Kwon en Thompson zijn twee (niet-zwarte) geestelijken (pastors) uit Amerika, die in hun boek willen bespreken wat de verantwoordelijkheid is van met name de witte kerk tegenover – wat zij noemen – de ‘deep racial brokenness at the heart of American culture.’ Zij definiëren herstel of reparaties (‘reparations’) als ’the deliberate repair of White supremacy’s cultural theft through restitution (returning wat one wrongfully took) and restoration (restoring the wronged to wholeness)’ (pag. 17). 

Slavernij en racisme als diefstal

Een centraal idee in Kwons en Thompsons boek is dat het bij slavernij en racisme gaat om diefstal, namelijk diefstal van de waarheid (’theft of truth’), diefstal van macht (’theft of power’) en diefstal van bezit of rijkdom (’theft of wealth’). Met de diefstal van de waarheid wijzen ze onder meer op de roof van de identiteit van zwarte mensen: ze werden niet gezien als mensen, maar als dieren, als ‘kinderen’, en als potentieel gevaar. Daarnaast werden ze ook van hun geschiedenis beroofd, doordat slaafgemaakten stelselmatig onzichtbaar werden gemaakt, doorgaans niet mochten leren lezen en schrijven en doordat ze hardhandig afgesneden werden van hun voorouders en voorouderlijke wijsheid en rituelen. De diefstal van macht slaat enerzijds simpelweg op de onmogelijkheid om je lichaam in te zetten zoals jij het wilt (gedwongen arbeid en verkrachting), maar ook op de diefstal van politieke macht – waar slaafgemaakten en hun nazaten lange tijd geen toegang toe hadden. De diefstal van rijkdom is helder: slaafgemaakten waren bezit, maar konden zelf niet bezitten. 

Kerken hebben aan deze drie vormen van diefstal op allerlei vormen meegedaan: concreet als slaveneigenaren, maar ook door de diefstal van geschiedenis en identiteit te legitimeren en te proclameren vanaf de preekstoel en bijvoorbeeld in speciale slaven-catechismussen. Dit geldt ook voor de Nederlandse context: ons onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat alle gereformeerde en lutherse predikanten in Suriname slaafgemaakten bezaten en ruim een kwart van hen zelfs op grote schaal, dikwijls als plantage-eigenaar. Waar het gaat om diefstal van geschiedenis en identiteit is het relevant om op te merken dat het de Evangelische Broedergemeente wel toegestaan werd in Suriname om de slaafgemaakten te bekeren, maar alleen als ze de vrijheid van de geest predikte, niet die van het lichaam. Bovendien deden de EBG’ers erg hun best een einde te maken aan Afrikaanse religieuze praktijken (winti), waardoor dat deel van de geschiedenis en identiteit van de slavenbevolking grotendeels verloren ging.

General Motors en een Bijbelse plicht

Volgens de auteurs is er bij het herstel van al deze vormen van diefstal een speciale verantwoordelijkheid voor de kerk. Voor het waarom van die speciale verantwoordelijkheid citeren zij met instemming de geestelijke Calvin B. Marshall: ‘Because the church is the only institution claiming to be in the business of salvation, resurrection, and the giving and restoring of life. General Motors has never made that kind of claim’ (p.98). De kerk is geroepen om ‘agents of repair’ te zijn ‘in a world ravaged by theft’ (p.101). Zij is daartoe ook bij uitstek geschikt, als (dikwijls) lokaal gewortelde gemeenschap. Dat het hierbij ook om een Bijbelse plicht gaat, laten Kwon en Thompson uitstekend zien in hoofdstuk vijf. Het bekendste Bijbelse model hiervan is de tollenaar Zacheüs (Lucas 19: 1-10), die niet alleen wat hij afgeperst (i.e. gestolen) heeft, teruggeeft, maar het ook viervoudig vergoed én daarnaast de helft van zijn bezittingen aan de armen geeft. Zoals de auteurs laten zien is dit niet een voorbeeld van exceptioneel moreel gedrag (zoals het vaak afgeschilderd wordt), maar komt het direct voort uit de Bijbelse ethiek zoals te vinden in onder meer Exodus 21: 33-22:15, Leviticus 6: 1-7 en Numeri 5: 5-8. In bijvoorbeeld Numeri 5: 5-8 staat:

‘De HEER zei tegen Mozes: “Zeg tegen de Israëlieten: ‘Wanneer een man of vrouw een ander iets misdaan heeft en daarmee ontrouw is geworden aan de HEER en schuld op zich geladen heeft, moet zo iemand openlijk uitspreken wat hij heeft misdaan en een volledige schadevergoeding, vermeerderd met een vijfde, betalen aan degene die hij heeft benadeeld. Is er niemand aan wie de schuld vergoed kan worden, dan valt het verschuldigde toe aan de HEER en komt het de priester ten goede, net als de ram waarmee hij de verzoeningsrite voor de schuldige voltrekt.’ “ (NBV)

In dit gedeelte wordt zelfs gestipuleerd door de Bijbel wat er gedaan moet worden wanneer het slachtoffer er niet meer is; dan gaat de schadevergoeding naar de priester. De gedachte hierbij is dat de priester die gelden (ook) aanwendt voor de zorg voor de zwakkeren in de samenleving. Kwon en Thompson wijzen er daarnaast op dat verzoening met God alleen kan plaatsvinden nadat er herstel van het misdrijf (de zonde) heeft plaatsgevonden (‘Restitution is presented in these passages as a condition of divine forgiveness’). 

Hersteldenken en een gestolen (?) auto

Deze lijn van denken is ook in de kerkelijke traditie veelvuldig verkend en aangevuld. De auteurs noemen onder meer Thomas van Aquino, die uitwerkt wanneer iemand in aanmerking komt om herstel/reparatie na te streven. Die verantwoordelijkheid rust volgens Thomas van Aquino niet alleen op je als je een dader bent, maar bijvoorbeeld ook als je stil bent gebleven bij het onrecht en/of niets hebt gedaan om het te verhinderen. Thomas Boston (een 18e-eeuwse Schots theoloog) stelt daarnaast dat deze verantwoordelijkheid (tenminste de restitutie van gestolen zaken) zich ook uitstrekt naar nazaten die niet leefden tijdens de oorspronkelijke diefstal en er ook niet voor verantwoordelijk zijn. De auteurs komen met het volgende hypothetische scenario om onze morele verantwoordelijkheden op dit punt te verhelderen:

‘Suppose your mother gives you a car on your sixteenth birthday, and for years you benefit greatly from its use. Until one day, a stranger knocks on your door and, much to your surprise, asks for his car back. “What? That car is mine!” you say, with astonishment and swelling indignation. “Your mom stole it from me years ago, “ he explains calmly. “Look in the glove compartment. My name’s still on the title: Mr. Jones.” Now, in this moment, it would do you no good to reply, “But I didn’t steal it,” and certainly not “I didn’t know it was stolen.” On both counts, your ignorance is beside the point. All that matters is whose name is on the title, and it is not your name. You must return the car to him, not because you were the one who stole it but simply because the car really belongs to – and never ceased to belong to – one Mr. Jones. Restitution must be made by the heirs of thieves.’ (p. 149)

Ter bekrachtiging van dit punt citeren de auteurs de kerkvader Augustinus, die stelde dat degene die het object van zonde niet retourneert, geen werkelijke berouw heeft, maar doet alsof: zonder teruggave (herstel), is er ook geen vergeving (Brief 153.20). 

Autonomie

Hoe herstel uiteindelijk in de (kerkelijke) praktijk vorm moet krijgen bespreken Kwon en Thompson in hun laatste hoofdstuk, maar eigenlijk laten ze die kwestie vooral ook open. Wel benadrukken ze dat bij herstel kerken moeten wegblijven van een ‘savior lens’, maar juist de ruimte en vrijheid (autonomie) moeten laten aan zwarte gemeenschappen om zelf te bepalen in welke vorm en wanneer herstel het beste vorm kan krijgen – zelfs (of juist) als dat niet de manier is die de witte kerk in kwestie voor zich zag. Voor wie desondanks niet weet waar te beginnen, lijkt het mij bijzonder zinvol in ieder geval aandacht te hebben voor Kwons en Thompsons nuttige onderscheid in diefstal van waarheid, macht en rijkdom. Aan alle drie van deze vormen van diefstal kunnen concrete acties gekoppeld worden: bijvoorbeeld meer aandacht voor zwarte theologie, spiritualiteit en ervaringen (waarheid), meer diversiteit in de leiding van kerken (macht), en speciale diaconale fondsen en projecten voor de nazaten van totslaafgemaakten (rijkdom). Zo is het mogelijk de kerkelijke excuses inhoud te geven en de eerste stappen te zetten op wat de schuldbelijdenis ‘de weg van genezing en herstel’ noemt, richting een ‘heilzame verwerking van het slavernijverleden’.

Dr. Martijn Stoutjesdijk is postdoctoraal onderzoek binnen het NWO-onderzoeksproject “Church and Slavery in the Dutch Empire: History, Theology and Heritage”, zie www.kerkenslavernij.nl