Het gesprek over de Kerk wordt gedomineerd door kerken met uitgewerkte opvattingen over kerk, ambt en sacrament. De neerslag daarvan is te vinden in talrijke oecumenische dialogen die kerken vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw met elkaar gevoerd hebben. Het Limarapport over Doop, Eucharistie en Ambt (1982) en het document “De Kerk – op weg naar een gemeenschappelijke visie” (2013) worden daar, hoewel niet uitsluitend, door gekenmerkt.
Karl Barth wees er reeds bij de voorbereiding van de oprichting van de Wereldraad van Kerken op, dat bij verdwijnen het corpus christianum de betekenis van de zogenoemde Vrije of Congregationalistische Kerken zou toenemen. Hij riep ertoe op in een andere richting te kijken. Hoewel Vrije of Congregationalistische Kerken volop meedoen in de oecumenische beweging en er prachtige dialoograpporten verschenen zijn waarbij zij betrokken waren, zijn zij in het gesprek over de ecclesiologie minder zichtbaar.
Op 7 december 2021 promoveerde de baptist Teun van der Leer aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op het proefschrift “Looking in the other direction” over de inbreng van de Believers Church Conferences (1967-2017) aan het gesprek over de Kerk. Voor dit proefschrift deed hij onderzoek naar 19 conferenties in de VS en Canada (en eenmaal in Europa). Het initiatief tot deze conferenties kwam van de theologen John Howard Yoder (1927-1997, mennoniet)* en Donald Durnbaugh (1927-2005, broedergemeente). Naast mennonieten en leden van de broedergemeente namen regelmatig baptisten, quakers, maar ook enkele gereformeerde en rooms-katholieke theologen aan deze conferenties deel.
Lens
Omwille van de samenhang in de veelheid van onderwerpen die op deze conferenties behandeld werden creëerde hij uit de eerste conferentie in Louisville (1967) een lens voor het onderzoek. Hij lette in het bijzonder op vier punten: de aard van het geloof, de aard van de kerk, de aard van de hermeneutische interpretatie en de aard van de zending.
De centrale vraag waarop Van der Leer met deze studie antwoord probeert te geven is hoe de bepalende kenmerken van de Believers Church Tradition het begrip van de kerk in het oecumenische ecclesiologische debat uitdagen en aanscherpen. Om daartoe te komen beschrijft hij eerst wat bedoeld wordt met de Believers Church Tradition, vervolgens wat daarvan de bepalende kenmerken zijn om tenslotte de vraag te beantwoorden welke bijdrage de Believers Church Tradition aan het debat over de ecclesiologie te bieden heeft.
Van der Leer wijst op de eigen stijl van de Believers Church Tradition die hij samenvat in het adagium ‘Spirit over structure’. Kerken in deze traditie geloven in de continuïteit van het Evangelie en staan daarom open voor de vernieuwende kracht van de heilige Geest die in elke generatie opnieuw vorm krijgt. De identiteit van deze kerken is divers, voorlopig en altijd open voor ‘nader licht’. Centraal gezag en een vaste stem die namens de kerken spreekt zijn daarom niet nodig (443-44).
In het verlengde van dit pneumatische principe pleit Van der Leer voor een kenotische ecclesiologie waarin de Geest voorrang heeft op de structuur en de belijdenis ‘Jezus is Heer’ fundamenteel is voor de Kerk. In het spoor van de o.a. Jannes Reiling (1923-2005) en Peter Leithart pleit Van der Leer voor wat hij noemt een ‘radicaal reformatorisch katholicisme’ waarin er volop ruimte is om in een geest van wederzijdse ontvankelijkheid en zonder kerkelijke grenzen in elkaars geestelijke rijkdommen te delen. Zo ziet hij de wending naar receptive ecumenism (ontvankelijke oecumene).
Dooperkenning?
Vanuit deze pneumatische en kenotische invalshoek ziet Van der Leer ruimte om te komen tot een pragmatische erkenning van de doop die toegediend is in kerken die de kinderdoop praktiseren. Immers ook deze kerken worden als kerken van Jezus Christus erkend. Hoewel hij er aan vasthoudt dat de doop op geloof op grond van de Schrift de beste papieren heeft – zoals al in het Limarapport (Doop nr. 11) wordt gesteld – en vindt dat de geloofsreactie van de dopeling naast water en de Drie-eenheid een noodzakelijke voorwaarde is voor de doop, stelt hij met een beroep op Handelingen 15,19 dat van christenen die de initiatie voltooid zien door doop en geloofsbelijdenis niet geëist kan worden dat ze zich laten herdopen bij de overgang naar een baptisten gemeente. Anderzijds wil hij de mogelijkheid van een herdoop ook niet uitsluiten als daar na gewetensvol onderzoek en gebed tot de heilige Geest om wordt gevraagd.
Enkele kanttekeningen
Met dit onderzoek heeft Van der Leer een belangrijke bijdrage geleverd aan de meerstemmigheid van het oecumenisch gesprek. De stemmen van de vrije kerken en de radicale reformatie moeten zeker gehoord blijven worden. Deze studie biedt een schat aan bronnen, opvattingen en inzichten van theologen van de Believers Church Tradition die zeer betrokken zijn bij de wereldwijde oecumenische beweging. Opmerkelijk is wel dat deze conferenties voornamelijk in de VS en Canada plaatsvinden en dat dit initiatief in andere delen van de wereld niet tot ontwikkeling is gekomen. Misschien is het toch erg afhankelijk van personen én van instellingen die de conferenties kunnen en willen organiseren en huisvesten.
De stelling dat Spirit over structure kenmerkend is voor de Believers Church Tradition roept de vraag op naar de verhouding Geest en Kerk in kerkfamilies waarin de constitutieve structuren van de Kerk (geloof, sacramenteel leven, kerkorde) verder zijn uitgewerkt dan in de Vrije en Congregationalistische Kerken. In dit onderzoek wordt deze vraag niet onderzocht, hoewel de suggestie gevoed wordt dat Spirit over structure een element is dat de Believers Church Tradition onderscheidt van andere kerken.
In het onderzoek wordt verschillende keren verwezen naar het Limarapport uit 1982. Helaas ontbreekt in het onderzoek een lijn naar het document ”De Kerk, op weg naar een gemeenschappelijke visie” uit 2013. Juist deze tekst zou onderzocht en bevraagd moeten worden op de invloed en doorwerking in de opvatting over de Kerk vanuit de Believers Church Tradition. Misschien dat de reacties op deze tekst, die inmiddels door Faith and Order zijn gepubliceerd daar aanknopingspunten voor geven.
Zeer te waarderen is dat Van der Leer een lans breekt voor een pragmatische dooperkenning van de doop die toegediend is in kerken die de kinderdoop praktiseren. Terecht beroept hij zich op Lima waar hij stelt dat de doop op geloof op grond van persoonlijke belijdenis het best betuigde patroon in de nieuwtestamentische geschriften is. Echter Lima stelt ook dat de mogelijkheid dat ook de kinderdoop in de apostolische tijd voorkwam, niet kan worden uitgesloten. Als we dat laatste ook ernstig nemen zou in een pneumatologische en kenotische visie op de Kerk niets de wederzijdse erkenning van elkaars doop in de weg mogen staan.
Teunis van der Leer, Looking in the other direction, The story of the Believers Church Conferences, proefschrift aan de Vrije Universiteit, Amsterdam 2021, 445 pag. Een wetenschappelijke uitgave van het proefschrift is in voorbereiding.
* Vanaf 1992 raakte Yoder in diskrediet vanwege beschuldigingen van ernstig en langdurig grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik van vrouwen. In 2014 gaf het bestuur van het Anabaptist Mennonite Biblical Seminary daar een verklaring over uit. In 2015 publiceerde de historica Rachel Waltner Goossen in opdracht van de Mennonitische Kerk van de VS een onderzoek over het seksueel misbruik van Yoder en de wijze waarop de kerk daarmee is omgegaan. In het proefschrift wordt deze onverkwikkelijke kwestie vermeld, zonder echter dat het direct raakt aan het onderzoek zelf.
Geert van Dartel