Oecumenelezing 2022
Op 13 mei sprak prof. dr. Peter Nissen, theoloog en kerkhistoricus, de jaarlijkse oecumenelezing uit in De Geertekerk te Utrecht. In zijn lezing ging hij in op het thema van de komende assemblee van de Wereldraad: ‘De liefde van Christus beweegt de wereld tot verzoening en eenheid.’
“Over ruim drie maanden, van 31 augustus tot 8 september van dit jaar, vindt in het Duitse Karlsruhe de elfde assemblee van de Wereldraad van Kerken plaats. Om de zes tot acht jaar is er zo’n wereldwijde samenkomst: christenen uit vele kerken en culturen ontmoeten elkaar een aantal dagen rond een gemeenschappelijk thema. Ten gevolge van de coronapandemie is de nu komende assemblee eerder uitgesteld, zodat er negen jaar liggen tussen deze en de vorige samenkomst, die in 2013 in Busan in Zuid-Korea plaatsvond.
Hoe belangrijk is zo’n assemblee van de Wereldraad nu eigenlijk? De meesten van u, hier aanwezig, hoef ik daarvan waarschijnlijk niet te overtuigen. Velen van u zijn doorgewinterde oecumenici, en met ‘doorgewinterd’ bedoel ik hier nadrukkelijk mensen die zich niet alleen in de lente, maar ook in de herfst en de winter van de oecumenische beweging zijn blijven inzetten voor het streven naar meer eenheid tussen de christelijke kerken. Maar hoe belangrijk is een assemblee, hoe belangrijk is überhaupt die hele Wereldraad van Kerken, voor mensen buiten deze kring? Leeft de wereldwijde oecumene bijvoorbeeld in de plaatselijke gemeente of parochie? Hebben jongeren er een boodschap aan?
Een andere Wereldraad
Een van de voordelen van een wereldwijde samenkomst van de Wereldraad is in elk geval dat de oecumene weer eens onder de aandacht wordt gebracht. De Wereldraad wordt zichtbaar voor mensen die de religieuze en kerkelijke actualiteit volgen en wellicht ook voor anderen. Een assemblee van de Wereldraad is dan een soort kristallisatiepunt van de oecumenische beweging. Het kan de doorgaans wellicht sluimerende belangstelling voor de oecumene wakker roepen en nieuw elan geven. Je zou het effect van een assemblee kunnen vergelijken met dat van verkiezingen op het politieke bewustzijn van mensen. Ook dat laatste is bij de meesten doorgaans sluimerend, maar tijdens verkiezingscampagnes wordt het weer wakker geroepen. Althans bij sommigen, want we moeten ons er rekenschap van geven dat de opkomst bij verkiezingen in Nederland, waar sinds 1970 geen stemplicht is, al decennia terugloopt, ook al is dat een terugloop met pieken en dalen (bij de Tweede Kamerverkiezingen van vorig jaar was de opkomst toch weer bijna vijf procent hoger dan bij die van 1998, die tot nu toe het historische dieptepunt vormden). Ook het kerkbezoek en de kerkelijke betrokkenheid loopt in Nederland al decennia terug, en ook daar met pieken en dalen, maar daar zit de variëteit niet zozeer in het tijdsverloop maar in de diversiteit van kerkgenootschappen. Maar toch: bij de weliswaar slinkende en vergrijzende groep kerkbetrokken mensen in Nederland kan een assemblee van de Wereldraad van Kerken een moment zijn dat nieuw elan geeft aan de oecumenische betrokkenheid.
Omdat er allerlei vooroordelen bestaan over de institutionele oecumene is het goed ook hier te wijzen op het ingrijpende veranderingsproces dat de Wereldraad van Kerken in zijn nu bijna vijfenzeventigjarig bestaan heeft doorgemaakt. Begonnen in Amsterdam in 1948 als een bijeenkomst van voornamelijk witte en oudere protestantse mannen uit de westerse wereld is de Wereldraad nu in zijn grote diversiteit een afspiegeling van het wereldchristendom, met ruim 350 lidkerken uit meer dan 110 landen, waarbij een grote rol wordt gespeeld door kerken uit het zuidelijk halfrond en door vrouwelijke voorgangers en theologen, ook uit jonge, niet-gevestigde kerken. Het leadership team van het Central Committee, zeg maar het dagelijks bestuur, bestaat uit twee vrouwen en twee mannen, die afkomstig zijn uit drie verschillende continenten en uit de anglicaanse, de methodistische en de orthodoxe traditie. De moderator, zeg maar voorzitter, is Agnes Aboum, een theologe uit de anglicaanse kerk van Kenia, en zij is de eerste vrouw en de eerste Afrikaan in die positie. De assemblee van de Wereldraad is daarmee voor de kerken die nog voornamelijk wit en westers zijn een uitgelezen kans om in contact te komen met de diversiteit van het wereldchristendom. Ik heb dat eerder betoogd in de kring van de Remonstrantse Broederschap, die een typisch Nederlands kerkgenootschap is van voornamelijk hoogopgeleide en welgestelde witte mensen. Juist voor hen kan de ontmoeting met christenen uit het zuidelijk halfrond en uit heel andere tradities dan die van de vrijzinnigheid de werking hebben van ‘heilzame afgunst’, om een beeld te gebruiken dat de remonstrantse theoloog H.J. Heering (Heering junior) in 1948 gebruikte om het toetreden van de remonstranten tot de Wereldraad te verdedigen. ‘Heilzame afgunst op wat een andere kerk wél en wij zelf niét bezitten’, zo formuleerde hij het, en daarmee verwoordde hij de kerngedachte van ‘receptive ecumenism’ bijna zestig jaar voor de theoloog Paul Murray dat zou doen. Wij hebben elkaar iets te bieden, wij kunnen van elkaar iets leren, wij kunnen van elkaar ontvangen, en dat kun je ervaren tijdens een assemblee van de Wereldraad.
Een andere wereld
Maar niet alleen de Wereldraad van Kerken is veranderd, ook de wereld erom heen. In Nederland en veel andere West-Europese landen zijn de kerken in de samenleving gemarginaliseerd. Terwijl de eerste assemblees van de Wereldraad in de jaren vijftig, zestig en zeventig nog de kolommen haalden van ook niet-confessionele kranten en nieuwsitems waren op radio en tv, zal dat nu met Karlsruhe nauwelijks het geval zijn. De wereld zit niet meer te wachten op nieuws over kerken die met elkaar in gesprek zijn, tenzij die gesprekken op ruzie uitlopen, zoals recent rond de steun van patriarch Kirill voor de Russische invasie in Oekraïne. In Nederland vormen mensen die zich tot een kerkgenootschap rekenen al meer dan een kwart eeuw een minderheid, en sinds enkele jaren geldt dat ook voor mensen die zichzelf als gelovig of spiritueel ingesteld beschouwen.
Wat ook veranderd is, is de betekenis die de kerkgenootschappen, de denominaties, voor jongeren hebben. Ook die is enorm afgenomen. Voor jonge mensen die zich tot het christelijk geloof bekennen (op zichzelf al een kleine minderheid), zijn de kerkgrenzen poreus geworden en minder belangrijk. Zij veranderen gemakkelijker van kerkgenootschap dan voorgaande generaties dat in Nederland deden en zij bezoeken diensten van verschillende liturgische en kerkelijke tradities zonder daar grote scrupules over te hebben. Vaak zullen ze ook niet zo gemakkelijk in staat zijn zichzelf ergens op de kerkelijke kaart te situeren. Ik hoop dat het forum ons daar dadelijk van zal overtuigen.
Wil een assemblee van de Wereldraad dus enige uitstraling hebben, dan zal die raad moeten duidelijk maken dat het om meer gaat dan om een intern feestje van het kerkelijke vergadercircuit. De wereld mag weten dat het om haar gaat en niet om de kerk zelf. En dat betekent dat het moet gaan over wat de wereld bezighoudt, over de angsten en zorgen van mensen van deze tijd, mensen die zich afvragen of onze planeet nog wel overlevingskansen heeft, die zich afvragen of er een einde kan komen aan geweld en onderdrukking, die zich afvragen of robotten ons werk gaan overnemen, die zich afvragen wie je nog mag geloven in een tijd van fake news, virtual reality, censuur en manipulatie van de waarheid, die zich afvragen of er ooit een einde komt aan de uitbuiting en verkrachting van de aarde en haar bewoners.
Naar de wereld toe
Die toewending naar de wereld hebben de kerken en in hun kielzorg ook de oecumenische beweging in de afgelopen decennia daadwerkelijk gemaakt. Samuel Kobia, tussen 2004 en 2009 secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, besprak enkele jaren geleden in een artikel de grote uitdagingen voor de oecumenische beweging in de eenentwintigste eeuw. Een van die uitdagingen is de verschuiving van het zwaartepunt van het wereldchristendom naar het zuidelijk halfrond; ik stipte die al eerder aan. Een andere uitdaging is die van wat hij noemt de ‘reconfiguration of the ecumenical movement’: van een binnenkerkelijke beweging, gericht op doctrinaire en institutionele eenheid tussen de kerken, ontwikkelt zij zich tot een beweging van toewijding aan de wereld, gedragen door een ‘spirituality of engagement’. Van een naar binnen gerichte, ecclesiocentrische organisatie ontwikkelt zij zich naar een diaconale beweging, een beweging van dienstbaarheid. De pelgrimage van gerechtigheid en vrede, waartoe de Wereldraad zich tijdens de laatste assemblee in Busan verplichtte, is er een goed voorbeeld van. De kerken spraken niet langer uit, zoals bij de oprichting van de Wereldraad in 1948, om bij elkaar te blijven, maar zij beloofden om samen in beweging te komen. Niet alleen ‘we intend to stay together’, maar ‘we intend to move together.’ En die beweging is een ‘transformative journey’: de kerken zijn bereid te veranderen opdat ook de wereld kan veranderen.
Die toewending naar de wereld en het dynamische perspectief dat ermee verbonden is, vindt steun in recente reflecties over wat de kerk is. Theologen en kerkmensen spreken niet gemakkelijk meer in termen van een volmaakte kerk, een societas perfecta, die als een moeder en lerares, een Mater et Magistra (de titel van een encycliek van paus Johannes XXIII uit 1961) de wereld komt vertellen hoe zij zich moet gedragen. De kerken weten zich deel van een gewonde wereld en zij zijn bereid zich deemoedig en kwetsbaar op te stellen. Dat is de kerngedachte van de zogenaamde kenotische ecclesiologie van de Schotse theoloog en filosoof Donald McKinnon: een kerk die bereid is zichzelf weg te cijferen ten dienste van de wereld. Zelf weet ik mij zeer aangesproken door het beeld van de kerk als veldhospitaal, dat paus Franciscus in het eerste jaar van zijn pontificaat in een interview lanceerde. De Amerikaanse theoloog William T. Cavanaugh heeft dat beeld in 2016 als titel en uitgangspunt genomen voor wat je een ‘publieke ecclesiologie’ zou kunnen noemen: een boek over de rol van de kerk in een gewonde wereld. In zijn ecclesiologie deelt de kerk in de wonden van de wereld. Zij erkent dat ook en zij wil, zich bewust van haar eigen onvolkomenheid, nabij zijn en eerste hulp bieden. Dat doet zij in de nabijheid van het slagveld, niet door bloed te vergieten, maar door met gevaar voor eigen leven de wonden te verbinden van de slachtoffers. ‘Nearness, proximity to wounds – that is where the church needs to be found’, aldus Cavanaugh. Een veldhospitaal is mobiel, aldus Cavanaugh, en zo hoort ook de kerk te zijn: eerder een gebeuren dan een institutie.
Bij het beeld van het mobiele veldhospitaal past het beeld van de dynamische ecclesiologie dat de Australische theoloog en nu anglicaans bisschop Stephen Pickard heeft ontwikkeld in zijn boek Seeking the Church uit 2012. De kerk, aldus Pickard, is nog niet af, zij is nog in wording, zij is nog komende. Zij is beeld van het nieuwe dat God in de wereld bewerkt, het nieuwe dat nog toekomst is, maar al in het heden zich ontvouwt. En dat nieuwe komt langzaam in de wereld. Daarom bepleit Pickard het beeld van een ‘slow Church’: alle dingen die de moeite waard zijn, vragen om tijd, toewijding en veerkracht. Zo ook de kerk. Zij is er nog niet, zij komt langzaam naderbij in een reis die zij aflegt met de mensen van de wereld.
Daarom is het niet langer wenselijk om te spreken over kerk en wereld als twee polen, maar over kerk inde wereld. De kerk is deel van de gewonde wereld, zij lijdt mee en zij is solidair met alle gewonden. Het voorbereidingsdocument voor de assemblee in Karlsruhe benoemt deze wonden heel nadrukkelijk en vrij uitgebreid als het de context beschrijft waarin de kerken in dit jaar gaan samenkomen: de coronapandemie, de klimaatverandering, de groeiende ongelijkheid in de wereld, de digitale revolutie, het verlies van hoop en vertrouwen in de toekomst en het onrecht dat de aarde en haar bewoners wordt aangedaan. De oorlog in Oekraïne, die in de Russische Federatie geen oorlog mag heten, was nog niet uitgebroken toen het document van de Wereldraad geschreven werd, maar hij heeft opnieuw diepe wonden aan de wereld aangebracht.
Een zoen voor de wereld
Hebben de kerken in hun samenkomst die gewonde wereld iets te bieden? Hebben zij een boodschap die kan bijdragen aan heling van de wonden? Het thema van de assemblee in Karlsruhe bezit daartoe volgens mij zeker de potentie. ‘De liefde van Christus beweegt de wereld tot verzoening en eenheid,’ zo luidt dat thema. Het is voor de eerste keer dat de woorden ‘liefde’ en ‘verzoening’ in het motto van een assemblee voorkomen, zoals Verena Hammes, de secretaris-generaal van de Duitse Raad van Kerken in een artikel in The Ecumenical Review heeft laten zien. ‘Christus’ en ‘wereld’ vormen vertrouwde woorden in de motto’s van de samenkomsten en ‘eenheid’ was ook al eerder aanwezig, namelijk in het thema van de assemblee van Nairobi in 1975. De woorden ‘liefde’ en ‘verzoening’ trekken nu dus extra de aandacht. Het eerste woord geeft als het ware aan waar heel de inzet van de kerken zijn startpunt vindt en het tweede woord waar die inzet op gericht is: liefde als het uitgangspunt en verzoening als het streven.
Het motto is ontleend aan de tweede brief van Paulus aan de christenen van Korinte. In het vijfde hoofdstuk van die brief spreekt Paulus over de verzoening. En tot dat spreken wordt hij bewogen door de liefde van Christus: ‘Wat ons drijft is de liefde van Christus’ (2 Kor. 5,14). Daarmee begint alles. In het spreken en handelen van de man uit Nazareth, de Mensenzoon (letterlijk staat er: ‘de zoon van de mens’, en dat meer dan tachtig keer in het Nieuwe Testament), is de liefde van God voor de mensen, ja voor heel de schepping zichtbaar geworden. Met die liefde begint alles en wordt tegelijk ook alles anders. Want, zo zegt Paulus: ‘het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen’ (2 Kor. 5,17). In Christus heeft God laten zien dat Hij zich met de mensen heeft verzoend. En aan de leerlingen van Jezus is de taak gegeven dat bekend te maken. Ons is ‘de verkondiging van de verzoening toevertrouwd’ (2 Kor. 5,19).
Veel Bijbelwetenschappers veronderstellen dat de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs eigenlijk een samenvoeging is van enkele kortere brieven van Paulus. Het eerste deel is dan een brief geweest rond het thema verzoening en hoofdstuk 5 was het hart van die ‘verzoeningsbrief’. Over het begrip verzoening zijn hele theologische bibliotheken vol geschreven. Er is ook veel ruzie over gemaakt; christenen hebben elkaar veroordeeld omdat zij er verschillende opvattingen over de verzoening op na hielden.
Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. De oecumenische beweging is ontstaan om die verdeeldheid te boven te komen, dus om verzoening tussen kerken en christenen tot stand te brengen. Maar die verzoening is niet het einddoel van de oecumenische beweging. Haar einddoel is een gemeenschappelijke dienst aan de wereld. Het gaat uiteindelijk om verzoening en eenheid van de mensenwereld, en de verzoening van de kerken is niet meer dan een tussenstation en een hulpmiddel voor dat ultieme doel. De wereld heeft verzoening nodig. De vele crises waarmee wij ons momenteel geconfronteerd zien – de klimaatcrisis, de pandemie, het groeiende populisme, de politieke polarisatie, de groeiende kloof tussen rijk en arm -, maken de gebroken situatie van de wereld zichtbaar.
Verzoening is niet zomaar een willekeurig begrip uit een reeks van Bijbelse begrippen. Integendeel, het vormt het hart van de boodschap van de Schrift: verzoening is wat Gods bedoeling is met de gekwetste, verdeelde en gewonde mensenwereld. In de Mensenzoon is die bedoeling zichtbaar geworden en het is aan ons om hier gezanten van te zijn. Maar waar zijn wij dan gezanten van? Het Griekse woord dat Paulus voor verzoening gebruikt, καταλλαγή (katallagè), werd in de Oudheid gebezigd om het te boven komen van verdeeldheid en geschillen aan te duiden. Het gaat dus om heelheid, om eenheid, om het helen van gebrokenheid. Het Griekse woord wijst ook op verandering (de oorspronkelijke betekenis van het werkwoord waarvan het is afgeleid) en uitwisseling. Verzoening komt er niet vanzelf. Verzoening impliceert wederkerigheid en ommekeer: wij verzoenen ons met elkaar en daardoor worden wij andere mensen. Wij beginnen iets nieuws met elkaar. Het Nederlandse woord roept dat ook op: wij bezegelen onze nieuwe relatie met een kus. Want van ‘zoenen’ in de betekenis van ‘verzoenen’ is ook ‘zoenen’ in de betekenis van ‘kussen’ (in sommige oude woordenboeken zelfs ‘vrijen’) afgeleid. En zo komen de begrippen ‘liefde’ en ‘verzoening’ bij elkaar.
Wij worden uitgedaagd tot liefdevolle verzoening, en wel omdat Gods liefde al aan die van ons is voorafgegaan. Hij heeft ons liefgehad nog vóór wij konden bedenken wat liefde is. Wij zijn geliefd en daarom kunnen wij ook liefhebben. Die liefde is Gods werk en vervolgens ook ons werk. Wij moeten dus aan de slag: wij hebben de wereld een zoen te brengen!
Oefenen in ommekeer
Om dat te kunnen doen moeten we in ons veldhospitaal eerst de wonden van de wereld goed onder ogen leren zien. Wij moeten met andere woorden de verschillende crises waardoor de wereld getekend wordt, goed tot ons laten doordringen. De grote middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino zei al in de dertiende eeuw dat iedere gezonde theologie begint met goed om je heen kijken: de circumspectio. Theologen en kerkmensen zijn altijd goed geweest, althans dat was toch de pretentie, in introspectio, in naar binnen kijken, diep in de eigen ziel. Maar wij moeten ook goed om ons heen kijken en zien waar het pijn doet in de wereld en wát er pijn doet. De crises die het voorbereidingsdocument voor Karlsruhe beschrijft – ik noemde zo zojuist -, maken onze eigen kwetsbaarheid duidelijk en ook onze onderlinge afhankelijkheid. De coronapandemie en de klimaatcrisis maken pijnlijk duidelijk hoe alles met alles verbonden is. De reactie op beide crises laten soms pijnlijk het tegenovergestelde zien: eigenbelang lijkt voor velen nog boven het gezamenlijk belang te gaan, ‘mijn vrijheid’ gaat boven de veiligheid van anderen. Maar de crises zelf kondigen feitelijk het failliet aan het postmoderne en neoliberale individualisme en het autonomiedenken. Willen wij de wereld, de aarde, dit ‘gemeenschappelijke huis’, zoals paus Franciscus het in zijn encycliek Laudato si’ noemt, redden, dan hebben we elkaar nodig. De wonden van de wereld maken de nood zichtbaar aan samenhang, aan verbondenheid, een solidariteit, aan verzoening en eenheid.
Daarvoor moeten we ons tot elkaar bekeren. De liefde van Christus daagt ons uit tot metanoia, tot ommekeer, omwille van de toekomst van onze planeet aarde en onze mensenwereld. In zijn twee recente encyclieken heeft paus Franciscus twee belangrijke aspecten van die bekering beschreven: in Laudato si’ de ecologische bekering die nodig is om ons gemeenschappelijke huis een toekomst te geven en in Fratelli tutti de relationele bekering die nodig is om de menselijke samenleving een toekomst te geven.
Die ommekeer vraagt om een nieuwe levensstijl, om praktijken, om disciplines, of om in de termen van scholen van christelijke spiritualiteit te spreken, om ‘geestelijke oefeningen’. Die term, vooral bekend uit de traditie van de jezuïeten, slaat op praktijken die ons in het dagelijks leven doordringen van de liefde van Christus, die ons in beweging zet. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk onderstreepte het belang van praktijken die ons leven vormgeven in 2009 in zijn boek Du musst dein Leben ändern. Die titel is ontleend aan een gedicht van Rainer Maria Rilke. Sloterdijk noemt het geheel van die praktijken ‘anthropotechniek’. Hij ziet de mens als een levenslange oefenaar, en in het oefenen geeft de mens zichzelf gestalte en vervolgens ook de wereld om zich heen.
Sloterdijk ziet de kerken als een van de tradities die oefeningen of disciplines aanreiken. In de oecumenische beweging kunnen wij die oefeningen aan elkaar doorgeven en er elkaar mee verrijken. Dat is een uitdagende vorm van ‘receptive ecumenism’. De kerken kunnen zo een leerschool voor een nieuwe levensstijl zijn, een leerschool van verzoening, een leerschool van zusterschap en broederschap. Maar zij doen dat ‘leren’ niet omwille van zichzelf of van hun eigen voortbestaan. Zij willen leren ten dienste van de toekomst van de mensenwereld. Het streven naar verzoening tussen de kerken, zeg maar het streven van de klassieke oecumenische beweging, is ook daarop gericht: de gemeenschap van de kerken is geen einddoel, maar is een tussenstap op weg naar de wereldgemeenschap, naar de verzoening van de wereld. Zij kan dan een bemoedigend teken zijn voor onze gewonde wereld, een teken van heling, een teken op weg naar een toekomst zonder verdeeldheid.
Als de aanstaande samenkomst van de Wereldraad van Kerken in Karlsruhe ons daarvan dieper kan doordringen, dan kan zij een bijdrage zijn aan de heling van onze gewonde wereld, een bijdrage aan verzoening en eenheid in onze verscheurde mensenwereld. Want om die wereld, de ene die ons door de Eeuwige gegeven is, gaat het.”
Prof. dr. Peter Nissen