Iedere zondag zeggen of zingen we de geloofsbelijdenis. Wat geloven wij? Dit is het laatste deel van de serie van zes artikelen over de geloofsbelijdenis van Nicea/Constantinopel, in een oecumenisch perspectief ontleed aan de hand van het boek Wij geloven. Rooms-katholiek en protestant: één geloof. De geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel (uitgelegd door Bram van de Beek en Herwi Rikhof).
De geloofsbelijdenis is zuinig als het gaat over de laatste dingen. Er worden slechts twee zinnen aan gewijd: “Wij belijden de opstanding van het vlees en het leven van de eeuw die komt”: een nieuw leven in een nieuwe werkelijkheid. De geloofsbelijdenis zegt niets over de vraag hoe dat leven er uit zal zien. Van de Beek en Rikhof wijden in hun boek Wij geloven aan deze twee sobere slotzinnen van het credo een prachtig hoofdstuk. Ze leggen hierin uit dat de belijdenis ‘Jezus is de Heer’ door de tijden heen standhoudt; hoe doop en geloof de toegangspoorten zijn tot het nieuwe leven, dat aangereikt door Christus’ dood en opstanding, bekrachtigd wordt door de gave van de Geest; en dat de ware aard van de Kerk in verborgenheid (sacramenteel) en kruisdagend aanwezig is in onze wereld.
Uit de geloofsbelijdenis
Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend Rijk.
Vooral in tijden van rampspoed en verdrukking zijn hoop en verlangen onontbeerlijk om het vol te (kunnen) houden. Dat was in ons land zo tijdens de Duitse bezetting (1940-1945). Nu (2020-2021), gedurende de coronapandemie, beuren we elkaar op met woorden van hoop en troost. Dit gaat weer voorbij, er komt een andere tijd. Iedere generatie maakt wel periodes van nood en ontbering mee. In ons deel van de wereld hebben we het wat dat betreft goed getroffen. In de geschiedenis van het volk van Israël wisselen periodes van belofte, opgang en bloei en periodes van neergang, onderdrukking en gevangenschap elkaar af. De relatie met de Heer van de hemelse machten, die zijn volk door de tijden heen vasthoudt en leidt, is de grond van de hoop van het volk van Israel dat er een betere tijd zal komen: ‘die nieuwe dag’ zal komen, de Dag van de Heer waarop geoordeeld en rechtgedaan zal worden. Uiteindelijk zal het goed komen. De machten van deze wereld hebben niet het laatste woord. Dat is aan God.
Nieuwe dag in Christus’ opstanding
Het Nieuwe Testament sluit bij dit gedachtegoed aan. Ook Jezus spreekt over deze en de toekomende wereld (zie Mt. 12,32; Mc. 10,30; Lc. 18,30). Daarbij moet aangetekend worden dat de Vroege Kerk het zo verstond – en wij vandaag – dat die ‘nieuwe dag’ in Christus’ opstanding uit de doden reeds gekomen is en dat de hoop op de eeuw die komt, verbonden is met het geloof in de opstanding van de doden. Jezus is de eerste en de laatste, Hij vervult de tijden en verbindt de tijden. Dit eschatologische perspectief is in zijn soberheid overeind gebleven in de geloofsbelijdenis en niet veranderd toen de Kerk in het Romeinse Rijk van keizer Constantijn in de vierde eeuw een tot de staat erkende godsdienst werd verheven (en aan het eind van die vierde eeuw tot staatsgodsdienst). Van de Beek en Rikhof zien daarin de hand van de kerkvader Eusebius van Ceasarea (260-337), de eerste kerkhistoricus, die weliswaar de loftrompet stak over keizer Constantijn, maar die zich zeer bewust was van het verschil tussen het Romeinse politieke bestel en de verwachting van de eeuw die komt. De verwachting van het duizendjarig rijk wees hij van de hand. Het Concilie van Nicea (325) dat deze geloofsbelijdenis opstelde, volgde hem daarin.
Eschatologie
Het denken over het einde of over de laatste dingen wordt doorgaans uitgedrukt in temporele begrippen: verleden, heden, toekomst. Maar in de christelijke eschatologie ligt daar het accent niet. Het gaat om het laatste oordeel van God over ons en over de toekomst die daardoor mogelijk wordt. Eschatologie is een kwalitatief en niet een temporeel begrip, zeggen Van de Beek en Rikhof. Het eschatologische perspectief van waaruit wij als christenen mogen leven botst met het historische denken, dat een kenmerk is van de moderne tijd.
Eschatologie is te onderscheiden van apocalyptiek, het literaire genre dat we kennen uit het boek Daniël en waarvan sporen te vinden zijn in het Nieuwe Testament (zie Mc 13,26; 14,62; Op. 1,7). De apocalyptiek richt zich op het onthullen van de eindtijd en het invullen van gebeurtenissen die daaraan vooraf gaan. Denken over de eindtijd is door de tijden heen een geliefd onderwerp geweest. Ook vandaag zijn er ontwerpen in omloop die daarop speculeren. Van de Beek en Rikhof geven in hun boek een mooie schets van de verschillende fasen die apocalyptiek heeft doorlopen om vervolgens van deze ontwerpen afstand te nemen omdat de apocalyptiek uitgaat van vijandbeelden en gemakkelijk gebruikt kan worden om de eigen positie te versterken.
Apocalyptiek kan alleen een nuttig instrument zijn zolang deze samengaat met de belijdenis dat de Jezus de Heer is. Waar de apocalyptiek wordt losgemaakt van die belijdenis en een op zichzelf staand ontwerp wordt van de laatste dingen, zetten we volgens Van de Beek en Rikhof een stap achter Christus terug. Dat risico is niet denkbeeldig zeggen zij onder verwijzing naar hedendaagse theologische constructies van de eindtijd of de theologie van het Koninkrijk Gods van de twintigste eeuw.
Een voorbehoud tegen uitgewerkte apocalyptische ontwerpen vinden we in Mt. 25. Het verhaal over de wijze en dwaze maagden loopt uit op de vermaning: ‘Wees dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag en op welk tijdstip Hij komt’ (Mt. 25,13). En verderop in het verhaal (Mt. 25,31-46) over het laatste oordeel, als de schapen van de bokken gescheiden worden, overheerst alom verbazing. ‘Maar, wanneer dan…?’
Als laatste…
Als christen mogen we deelhebben aan de eschatologische werkelijkheid van God die in Christus is aangebroken. Maar dat is niet een werkelijkheid of sfeer die ons van het concrete, alledaagse leven vervreemdt. Integendeel. Een leven met Christus in de Geest, geeft kracht om niet voor onszelf, maar met en voor de ander te leven, het kruis op te nemen en te dragen. Bij de belijdenis ‘Jezus is de Heer’ hoort een concreet leven dat daarbij past. Een juist verstaan van de laatste dingen helpt ons daar bij.
Geert van Dartel (64) is voorzitter van de Raad van kerken Nederland en secretaris van de Katholieke Vereniging voor Oecumene.
(Zesde en laatste artikel in een reeks van zes artikelen over het boek ‘Wij geloven. De geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel’, uitgelegd door Bram van de Beek en Herwi Rikhof)
Lees ook de eerste vijf artikelen
Wij geloven. Rooms-katholiek en protestant: één geloof. De geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel, uitgelegd door Bram van de Beek en Herwi Rikhof. KokBoekencentrum Uitgevers, Utrecht 2019, ISBN9789043532716, € 19,99.