Iedere zondag zeggen of zingen we de geloofsbelijdenis. Wat geloven wij? Dit is deel drie in een serie van zes artikelen over de geloofsbelijdenis van Nicea/Constantinopel, in een oecumenisch perspectief ontleed aan de hand van het boek Wij geloven. Rooms-katholiek en protestant: één geloof. De geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel (uitgelegd door Bram van de Beek en Herwi Rikhof).
Het tweede gedeelte van de oecumenische geloofsbelijdenis bevat een zeer beknopte biografie van Jezus. Het is geen gewoon levensverhaal en het gaat ook niet alleen over Jezus, maar in het bijzonder over zijn relatie met de Vader en over zijn betekenis voor ons.
Als er een kind geboren wordt, weet niemand nog waartoe dat kind bestemd is. Ouders en grootouders kijken met vertedering naar het pasgeboren kind en wensen het een lang en gelukkig leven toe. Maar hoe dat zal gaan, is in de toekomst verborgen. In de verhalen over de geboorte van Jezus in de Schrift horen we hoe anders dat bij Jezus was. Denk aan het verhaal over de aankondiging van de geboorte door de engel Gabriël en het antwoord van Maria (Lc. 1,26-38). Of aan de verhalen over de herders (Lc. 2,1-20) en de wijzen (Mt. 2,1-12) die als eersten bij de pasgeborene op bezoek gingen. De geboorte van dit kind Jezus is vanaf het begin met belofte en verwachting omgeven. Tot heil en redding voor alle volkeren.
In de geloofsbelijdenis spreken we over het leven van Jezus slechts enkele dingen uit. Maar het zijn wezenlijke zaken die de tijden omvatten. Van de Beek en Rikhof beginnen hun commentaar met uitleg over de opbouw van dit stukje, dat uit twee gedeeltes bestaat die qua blikrichting en taal van elkaar verschillen. Het eerste gedeelte is reflexief, het tweede narratief; het eerste is ontologisch, het tweede historisch. In de traditie van de theologie wordt het eerste gedeelte gekarakteriseerd als theologia, het tweede als oikonomia, ook wel als christologie en soteriologie (de leer over de redding van de mens – red.).
Wie is Jezus Christus?
Het is opvallend dat de belijdenis wie Jezus Christus in relatie tot de Vader ten diepste is, vooraf gaat aan de beknopte beschrijving van zijn leven, samengevat in geboorte, kruisiging en graflegging, opstanding en hemelvaart. Het leven van Jezus gaat in tijd vooraf aan de belijdenis in de christengemeente dat Jezus de Zoon van God is. Maar voor de gemeenschap die in Christus verzameld wordt, staat die belijdenis voorop. Christologie en soteriologie, zo stellen de auteurs, roepen elkaar op, hebben elkaar nodig en versterken elkaar.
Ik vermoed dat nogal wat katholieken en protestanten in onze tijd moeite hebben om deze krachtige belijdenis over Jezus Christus goed te verstaan. De uitleg die Van de Beek en Rikhof in hun boek geven is een geweldige hulp om te begrijpen waar het debat in de vierde eeuw over ging, toen deze geloofsbelijdenis tot stand kwam. Aan de orde was de vraag of God wel zo dicht bij zijn schepping kan komen? Of de afstand tussen God en mens, tussen hemel en aarde werkelijk te overbruggen is? Of de menswording van God überhaupt mogelijk is en in Jezus Christus heeft plaatsgevonden?
Van belang is bovendien dat de Concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381) de belijdenis over Jezus Christus geformuleerd hebben vanwege hun stellingname in de polemiek met Arius en zijn volgelingen die vasthielden aan de eenheid van God én aan de onoverbrugbare afstand tussen God en zijn schepping. Zo is de belijdenis over de menswording van God in Jezus in deze klassieke bewoordingen tot stand gekomen en daarmee gemeenschappelijk erfgoed geworden van bijna alle christelijke kerken.
Wat betekent Hij voor ons?
Aan het tweede historische gedeelte over het leven van Jezus besteden Van de Beek en Rikhof maar liefst vier hoofdstukken (4 tot en met 7). Personen die aan het begin (Maria) en aan het einde (Pontius Pilatus) van het aardse leven van Jezus gestaan hebben, komen aan de orde. Een beetje merkwaardig misschien is dat eerst de kruisiging onder Pilatus behandeld wordt voordat de geboorte en de betekenis van Maria aan bod komt, maar toch past het goed in de compositie van dit boek. Het gaat niet om chronologie, maar om het verhelderen van de geloofsbelijdenis. Maria is van groter belang dan Pilatus en daarom beginnen we met hem.
Pontius Pilatus is de representant van de politieke macht aan wie Jezus wordt overgeleverd en die Hem ter dood veroordeelt. Opvallend is dat hier geen oordeel achteraf over Pilatus wordt uitgesproken. Pilatus is niet meer dan een figurant in een groter drama. In dit stukje gaat het ook niet om Pilatus maar om de betekenis voor ons. Jezus is niet omwille van zichzelf of omwille van zijn Vader gekruisigd, maar ‘voor ons’. Zo worden wijzelf (alle generaties vóór en na ons) betrokken in deze grote beweging van de menswording van Christus, zijn leven, lijden en sterven, zijn opstanding tot aan zijn wederkomst.
In dat grote verhaal neemt Maria – onaanzienlijk, van lage komaf – een bijzondere plaats in. Zij is de tegenpool van Pilatus en in tegenstelling tot hem hooggeprezen door alle generaties na haar. In het grote gebeuren van de menswording van God is zij op wel heel bijzondere wijze betrokken. Maar toch gaat het in deze belijdenis ook niet om Maria zelf, maar ‘om ons mensen’ en ‘om ons behoud’.
In een boek dat onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van een katholieke en protestantse theoloog verschijnt kunnen de verschillen in leeropvatting en devotionele beleving tussen katholieken en protestanten niet onbesproken blijven. Vaticanum II, zo betogen de auteurs, wijst een richting om het wederzijdse onbegrip (katholieken hebben een verhouding tot Maria, waar protestanten geen raad mee weten) te overwinnen. Het unieke middelaarschap van Jezus Christus staat niet ter discussie. Maria is geen concurrent van Jezus. In haar werd op heel bijzondere wijze Gods genade werkzaam en in haar antwoord op de aanzegging van de belofte is zij model van alle gelovigen en wordt zij Moeder van de Kerk.
Kerk in het heilsmysterie
Zo komen we via Maria bij wat ons in de gemeenschap van de Kerk bij elkaar brengt en houdt. Schepping, verlossing, uitzien naar Gods Rijk vormen het omspannende heilshistorische perspectief van alle leven. Er ligt een buitengewoon positieve, vitale opvatting over de plaats van de mens in de schepping aan ten grondslag (Psalm 8). We kunnen schepping opvatten als het begin van alle leven, maar ook als het beginsel van leven. Daar waar God zich terugtrekt, vergaat alles tot stof. Maar daar waar God zijn adem geeft, ontstaat leven. In de tweede benadering krijgt schepping een dynamische betekenis en komt God naar ons toe. Het leven van Jezus, vanaf de aankondiging van zijn geboorte tot aan zijn opstanding en verheerlijking, is een levengevende impuls die tot allen gericht is en die vanuit Gods barmhartigheid en vergeving nieuw leven mogelijk maakt. Het doopsel tot vergeving van de zonden vormt daarin het kantelpunt en is het fundament van de gemeenschap van alle christenen
De Kerk leeft vanuit het Paasmysterie. Paulus wees er al op: “Als Christus niet zou zijn opgestaan, dan zijn wij de meest beklagenswaardige mensen van allemaal” (1 Kor. 15,19). Zodra je de verrijzenis ter sprake brengt kom je ook bij het verhaal van de veroordeling en de kruisiging van Jezus. Kruis en verrijzenis horen bij elkaar. Waarom moest Jezus ten onder? Werd in de godverlatenheid zijn lot bezegeld, of is Pasen toch sterker dan het verdriet en de eenzaamheid van Getsemane? Was Hij de godslasteraar die maar moest hangen, of toch de Zoon van God, zoals de Romeinse honderdman op Golgotha uitriep (Mc. 15,39). Van de Beek en Rikhof staan pal voor het geloof in de opstanding. Zonder verrijzenis, zo stellen zij, “is de kruisiging het einde van de zin van de wereld en van Israëls God”. Er rest dan niets meer dan het zoveelste goedbedoelde menselijke project dat “ten onder gegaan is aan de wetmatigheden van menselijk streven en menselijke macht” (pag. 115).
De biografie van Jezus in dit stukje geloofsbelijdenis eindigt in de overtreffende trap. Niet alleen verrezen, maar ook verhoogd en verheerlijkt, gezeten aan de rechterhand van de Vader. Hij zal wederkomen om te oordelen, levenden en doden, en zijn Rijk zal geen einde hebben. Hij leeft en dat is de grondslag van ons verlangen en onze hoop.
Geert van Dartel (64) is voorzitter van de Raad van kerken Nederland en secretaris van de Katholieke Vereniging voor Oecumene.
Uit de geloofsbelijdenis
Ik geloof in één Heer Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit de Vader. God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God, geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader; en door Wie alles geschapen is. Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald. Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden. Hij werd voor ons gekruisigd, Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven. Hij is verrezen op de derde dag volgens de Schriften. Hij is opgevaren ten hemel, zit aan de rechterhand van de Vader. Hij zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen levenden en doden. En aan zijn Rijk komt geen einde.
(Derde artikel in een reeks van zes artikelen over het boek ‘Wij geloven. De geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel’, uitgelegd door Bram van de Beek en Herwi Rikhof)
Wij geloven. Rooms-katholiek en protestant: één geloof. De geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel, uitgelegd door Bram van de Beek en Herwi Rikhof. KokBoekencentrum Uitgevers, Utrecht 2019, ISBN9789043532716, € 19,99.