Deze zomer heb ik het boek ‘Vrouwen van Ravensbrück’ gelezen. Het stond al lang in mijn kast, maar schrikte me af, omdat mijn eigen moѐder in dit vernietigingskamp heeft gezeten. Over de gruwelijkheden die daar plaatsvonden heeft zij nooit gepraat. Maar die waren er wel. Getuige ook het boek. Het is ongelofelijk hoe wreed de mens kan zijn tegenover de ander. En ik denk dan niet alleen aan de SS-ers of aan een groep als IS. Ook op de achterkant van internet, het Dark Web, zijn gruwelijkheden te vinden waarvan mensen blijkbaar genieten en die hun weerga niet kennen. Niet voor niets schreef de joodse advocaat en schrijver Abel Herzberg dat wreedheid niet alleen afstoot maar ook aantrekt. Hoe dan ook, ik dròòmde ervan. Ook mijn vader zat in het verzet en heeft Duitse gevangenschap overleefd.
Maar goed. ‘Vrouwen van Ravensbrȕck’ dus. En wat zich daar afspeelde in dat kamp. Kom dan in het 75ste jaar van de bevrijding bij een ‘kind van’ maar eens aan met het woord vergeving. Het zal niet voor niets zijn dat ik, nog jong, het boek ‘De Zonnebloem’ las van Simon Wiesenthal. Daarin de vraag van een doodzieke SS-er aan een joodse jongeman of deze hem zijn misdaden jegens de joodse gemeenschap wilde vergeven. Waarop de jongeman antwoordde dat hij dat misschien wel zou willen, maar niet kon, vergeving in naam van anderen en dan nog wel zovelen.
Toch vreemd dat ik de vraag naar vergeving in òns gezin niet als diepste levensvraag heb ontmoet, zeker niet bij mijn moeder. Het was geen item, het sprak vanzelf, terwijl haar toch zoveel onrecht is aangedaan. ‘Kind,’ zei ze daarvan, ‘het leven in gevangenschap was te dragen omdat ik wist dat ik aan de goede kant stond en zij aan de foute. Ik wist dat ik zowel in het verzet als in het kamp het goede had gedaan.’
Nooit heb ik thuis liefdeloos of verachtelijk over de Duitsers horen spreken. Een woord als ‘mof’ gebruikten mijn ouders niet. Blijkbaar waren zij, – ook mijn vader zat in het verzet- in staat om te vergeven, ook al waren hun levens voorgoed getekend. Net zoals die van hun kinderen, ik.
De joodse filosoof Emmanuel Levinas waarschuwt voor de ‘onverdraaglijke hoogheid van degene die vergeving schenkt.’ Ik heb daar bij mijn ouders nooit iets van gemerkt. Het lijkt mij psychologisch gezien ook gevaarlijk om vanuit zo’n ‘hoogheid’, zo’n gevoel van superioriteit, te leven: daar word je ziek van. Het schenken van vergeving moet dus geen bron worden van zelfvoldaanheid. Nederigheid lijkt mij trouwens inherent aan vergeving. Wie vergeeft, heeft de diepte van het onrecht doorvorst, denk ik. En heeft gezien hoe zij daarin rechtop kan blijven staan.
Blijf ik zitten met Jezus en zijn Bergrede. Of met dat lastige boek erover van Dietrich Bonhoeffer, ‘Navolging’. Over leven waarbij meer van je wordt gevraagd dan de Wet vraagt, lifnim misjoerat hadin. ‘Gij meer dan het gewone’, zegt Jezus. Zo leven als Hij lijkt me een vooruitgrijpen op de Messiaanse verhoudingen. Maar het is te doen, zegt Deuteronomium 30. Het woord van liefde, vrede en recht is in je eigen mond gelegd. Is het te doen? Op kritieke momenten leven zoals mijn moeder?
Op haar sterfbed bad ik voor mijn moeder het Onze Vader. En, toeval of niet, ik vergat de strofe: Verlos ons van de Boze. Achteraf weet ik waarom: omdat zijzelf dat Boze had bestreden, als jonge verzetsvrouw. En zo werd zij een van ‘de vrouwen van Ravensbrȕck’.
Beatrice L. Jongkind