Het is 400 jaar geleden, dat de Synode van Dordt (1618-1619) plaats vond. Naast de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948 in Amsterdam is dit de belangrijkste Nederlandse kerkvergadering met internationale uitstraling. Zwitserland, Engeland, Schotland, Heidelberg, Genève, Hessen, Bremen, Emden en Nassau waren vertegen- woordigd. Dordt kan met recht en reden de eerste gereformeerde oecumenische synode genoemd worden. Toch was er in 1818/19 bij het 200-jarig jubileum in kerk en theologie maar weinig aandacht voor. Dat verdroot de Leidse predikant Ds Nicolaas Schotsman zó, dat hij een “Eerezuil” voor de Dordtse Synode oprichtte en zijn tijdgenoten opriep bij de waarheid te blijven. Hij werd erom verguisd en geprezen. Hoe is het nu, na 400 jaar?
Waarom is juist deze synode zo bekend? Is Dordt echt zo kenmerkend voor het gereformeerd protestantisme als vaak wordt aangenomen? Waarom waren eeuwigheid en uitverkiezing ineens zo belangrijk? Waarom sprak de Heidelbergse Catechismus er niet over? Had dat te maken met al die angsten, de pest, de kindersterfte en de lage levensverwachting van toen? Hoe was de politieke situatie in Nederland? Waarom koos prins Maurits in het geding tussen Gomaristen en Arminianen voor Dordt? Waarom moest Hugo de Groot in die kist vluchten en werd Johan van Oldenbarnevelt op 13 mei 1619 onthoofd? Hoe kwam het dat het bijna op een burgeroorlog uitliep? Hoezo werden de navolgers van Arminius (die in 1618 allang dood was) niet als gespreksgenoten uitgenodigd, maar als beklaagden behandeld? Was het een uit de hand gelopen discussie of raakten de Dordtse Leerregels een kern? Is het een wonder, dat Arminianen, Remonstranten en vele anderen aanhikken tegen zoiets als een dubbele predestinatie – door Calvijn zelfs decretum horribile genoemd – waarbij God in zijn eeuwig raadsbesluit mensen ongeacht hun daden verkiest of verwerpt? Uit de woordkeus blijkt dat Calvijn het zelf ook een schrikwekkende gedachte vond.
Maar belangrijker was zijn overtuiging dat wij van genade mogen leven. En de troost van de uitverkiezing is inderdaad, dat God ons genadig is, ongeacht onze (wan)-prestaties. Maar slaan de Bijbelteksten over Gods uitverkiezing wel op onze eeuwige zaligheid? En is de uitwerking van Dordt op gewone mensen nog steeds zo huiveringwekkend als Aleid Schilder in haar ‘Hulpeloos maar schuldig’ beschreef? Welke andere protestantse vrouw heeft zich ooit aan dit thema gewaagd? Dat aan de Tilburgse universiteit wel vrouwenstemmen over dit thema klinken is opmerkelijk. Tenslotte: hoe werd dit alles door Nederlanders in de 20e eeuw ervaren en waarom was de uitverkiezingsleer een breekpunt voor schrijvers als Jan Wolkers, Jan Siebelink en Maarten ‘t Hart?
Op veel van deze vragen (behalve de laatste drie) wordt door Gijsbert van den Brink in zijn nieuwe boek ‘Dordt in context’ op een heldere en prettige manier ingegaan. Van den Brink wil de teksten van de Dordtse Leerregels niet letter voor letter uitpluizen, hij wil ze vooral in hun historische, theologische, culturele en politieke context plaatsen en in het licht van de kerk der eeuwen. In context dus. Dat is het aardige van dit boek. Het laat zien hoe hoog de emoties opliepen tussen gereformeerden onderling, met als gevolg een kerkscheuring, die voorkomen had kunnen worden als men respectvoller met elkaar was omgegaan. Het laat ook zien, dat het een misverstand is te denken, dat uitverkiezing een typisch gereformeerd thema zou zijn. De vraag of God alles voorbeschikt of dat de mens een eigen wil heeft en ook zelf kan kiezen speelde immers van meet af aan in de hele kerk. Kort door de bocht komt het er op neer: God kiest voor mensen, maar kunnen mensen ook voor God kiezen? Leven we van genade alleen of ook een beetje van eigen verdienste? Die vraag werd al door Augustinus (grondlegger van de predestinatieleer) beantwoord in zijn reactie op zijn tegenspeler Pelagius. Hetzelfde speelde ook in de Middeleeuwen. Of mensen een eigen wil en dus een eigen keuzemogelijkheid hebben was ook de grote kwestie tussen Luther en Erasmus. En – heel interessant – ruim een eeuw na Dordt ontstond er ook in de rooms-katholieke kerk een schisma over de predestinatie rond de theologie van Cornelis Jansen (Jansenisme), die in de buurt van de reformatorische opvatting kwam, wat hem niet in dank werd afgenomen. Vandaar de ondertitel van het boek: Gereformeerde accenten in katholieke theologie.
Wat lezen we in de Dordtse Leerregels? Dat alle mensen totaal verdorven zijn, dat sommigen door Gods onvoorwaardelijke verkiezing worden gered tot eeuwige zaligheid en anderen niet. Daar kun je niets aan doen. Je kunt er ook niets tegen doen. Het is en blijft van Gods kant pure genade. Eenmaal uitverkoren kun je nooit meer uit Gods hand vallen en dat is dan weer de troost van de uitverkiezing. Was dit nieuw? Nee, niet echt, want deze leer heeft diepe wortels in de kerk der eeuwen. Augustinus zei, dat de mens in het paradijs de keus had om te zondigen of niet. Maar na de verdrijving uit het paradijs lag het volgens hem anders. Toen kon de mens alleen nog maar zondigen. Maar wie in Christus gelooft kan door de Heilige Geest het zondigen laten. En in het Koninkrijk van God kan straks niemand meer zondigen. Vraag me niet hoe Augustinus dit allemaal zo precies weet. Zouden sommige uitspraken van deze kerkvader in reactie op Pelagius ingegeven kunnen zijn door de wens meer te willen zeggen dan we eigenlijk op grond van de Schrift kunnen weten?
Doordat Augustinus de zonde niet als voorbeschikt door God ziet, kunnen we hem met een theologische term een infralapsarist noemen. Een infralapsarist gelooft niet dat God alles (en dus ook de zondeval) heeft voorbeschikt. De mens in het paradijs kon volgens Augustinus kiezen. Supralapsaristen daarentegen menen dat een mens niets te kiezen heeft, want alles ligt in Gods hand besloten, alles is door God beschikt en alles dient tot Gods heerlijkheid. Precies deze discussie speelde ook tijdens de Dordtse Synode tussen de afgevaardigden onderling en vormde hét strijdpunt tussen de professoren Lubbertus en Maccovius. Volgens de auteur hebben de Dordtse leerregels een infralapsarische insteek. Maar klopt dat wel? Zou het misschien ook zo kunnen zijn, dat de Dordtse Synode omwille van de lieve vrede niet heeft willen kiezen tussen beide stromingen?
In het slothoofdstuk komt de Schrift aan bod. Dat is niet protestants, want protestanten zijn geneigd bij de Schrift te beginnen. Voelt de auteur aan, dat het in dit geval verstandig is met de Schrift te besluiten? De vraag dient zich natuurlijk onvermijdelijk aan: Zaten de opstellers van de Canones op het Bijbelse spoor of hebben ze zich in het vuur van de strijd in allerlei speculatieve redenaties verloren? Een van de kernteksten is Romeinen 9, met die moeilijke tekst, die altijd weer opduikt: “Jacob heb ik liefgehad, Esau heb ik gehaat.” In Genesis gaat het tussen Jacob en Esau zeker niet om eeuwig heil en eeuwige verdoemenis van twee personen, zo erkent ook Van den Brink. Waarom zou dat in Romeinen 9 dan wel zo zijn? De individuele uitleg, die de auteur hier geeft, is voor mij niet echt overtuigend. Treffend is de zin: “Het wordt inderdaad riskant zodra we buiten de persoonlijke vertrouwensrelatie met God om, los van elke verwondering, van alles over Gods verkiezen en verwerpen menen te kunnen zeggen”.
Recensie van: G. van den Brink, Dordt in context, Gereformeerde accenten in katholieke theologie, Artiosreeks, Uitgeverij Groen, Heerenveen, 2018.
Gepubliceerd door Margriet Gosker in Christelijk Weekblad van 7 september (2018) jaargang 66.
Foto: Margriet Gosker