Het is alweer vier jaar geleden, dat Isi, vluchteling uit het Afrikaanse Benin, onze dakkamer heeft kunnen verruilen voor een onderdak in de wijk Hengstdal, Nijmegen; een genereus aanbod van Stichting GAST. Door een ziekenhuisopname van mijn eega en de daarbij horende nazorg voor mijn eega, zou het moeilijk omkijken zijn: naar een vluchteling, die hier in Nederland: asiel zocht.
Het lijkt zo eenvoudig; je biedt hem bed, bad en brood’’; en daarmee lijkt de kous af? Maar zijn start….was een ‘valse start’; hij was verhongerd, had weinig tot slecht geslapen, was wantrouwend. Gaandeweg, komen er ook ‘de hobbels’, voor hem en ons: onleesbare post, onbegrijpelijke stukken, (zich herhalende) gesprekken met: I.N.D., Vluchtelingenwerk, Rechters, Advocaten, Ambassadeurs, Landgenoten, I.O.M. en INLIA.
Een keur aan instellingen, die of voor-of tegen de komst en het verblijf van vluchtelingen zijn of blijken. Soms geven deze gesprekken energie; kun je er moed uit putten. Vaak raak je er moe door en tenslotte uitgeput, verlies je de moed, het perspectief; en daarmee, als een communicerend vat: de jongeling, die afkomstig is, uit een ver land, waar burgers, onderling, de strijd en strijdwijzen overnemen van soldaten, van militairen, van het leger. de jongeling, die het hazenpad kiest, zijn land ontvlucht….naar vrede, veiligheid, een thuis.
Zijn thuis….is nu(anno 2017) weer: in een grote stad van Benin; herenigd met zijn moeder, met zijn talrijke broers en zussen; kortom met zijn originele cultuur. Ik kom boven, het is stil op zolder, ik zie hem geknield naar het oosten; de geur van wierook. Hij is een Moslim, een goed Moslim, trouw aan het gebed, trouw aan de moskee-gang op vrijdag. Waarvoor hij zich in zijn beste pak steekt; een wit overhemd, een zwarte das. Eerst breng ik hem, met de auto weg; om kennis te maken, zich vertrouwd te voelen in een nieuw gezelschap; een gezelschap, dat ook: gelooft. Dan gaat hij, stipt op tijd, met het openbaar vervoer, naar de moskee, zijn moskee; onder geloofsgenoten.
In mijn jeugd, die ik begon en doorbracht in de Hofstad, denk ik weleens, met heimwee, terug aan de R.K. kerkgebouwen, waarin ik zong, als koorknaap, als misdienaar, acoliet. Want is zingen….niet bidden? De Gregoriaanse gezangen kwamen, door het schier eindeloos herhalen, als vanzelf over mijn lippen: ‘Tantum Ergo’, ‘Adoro Te…devote’ en ‘Panis Angelicus’. Al die kerken…zijn of gesloten, of hebben een andere bestemming gekregen; er wordt niet langer in gebeden; het is niet meer: ‘een huis van gebed’. Nu doe ik het thuis: zingen en bidden. Het klinkt; niet altijd…even zuiver, maar het klinkt.
Tekst + foto: Harry C.A. Daudt