Een snelle tijd gunt zich soms de tijd niet om ‘trage vragen’ te stellen. Het motto is al gauw: ‘Wat levert al dat gevraag op?’ Dat schrijft Koen Holtzapffel in zijn boek ‘Houvast; aan de vraagzijde van het bestaan’. Toch zijn juist die trage vragen essentieel voor het onderkennen van geluk en zin. Hotzapffel citeert zanger Stef Bos, die onze snelle tijd typeert met de zin: ‘Geen grote vragen stellen nu waarop geen antwoord bestaat’.
De Remonstrantse Broederschap, lid van de Raad van Kerken, heeft als jaarthema voor 2017/2018 het onderwerp ‘Houvast’ gekozen. Dr. Koen Holtzapffel, remonstrants predikant in Rotterdam en onder meer lid van de beraadgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap van de Raad van Kerken, schreef er een boek over. Met een handreiking waarin gespreksvragen zijn opgenomen is de uitgave verspreid onder de remonstrantse gemeenten. Het boek zelf is overigens ook in de boekhandel te krijgen, uitgever Meinema heeft het uitgebracht.
Koen Holtzapffel heeft de gave duidelijk te kunnen schrijven. Hij weet in een heldere analyse en met af en toe een voorbeeld of een one-liner het liberale gedachtegoed eigentijds en toegankelijk te verwoorden. Hij legt uit dat vragen zoveel wezenlijker zijn voor hem dan antwoorden. Want de antwoorden hebben al gauw iets voorlopigs. Ze doen opgang in een bepaalde tijd. Maar net als de bloemen van het veld en de eendagsvliegen gelimiteerd leven in de tijd vraagt een nieuw jaargetijde al weer om nieuwe voorlopige antwoorden. Holtzapffel: ‘Het is de vraag die telt, het antwoord is toch nooit definitief en kan hoogstens tijdelijk houvast bieden. De vraag zelf is het antwoord (zoals de weg het doel is). In de woorden van de dichter Kopland: ‘Geef mij / maar een vraag en geen antwoord’. Holtzapffel tast aarzelend naar houvast. Traditionele zingevingskaders ziet hij niet als vaargeulen om door te blijven varen, maar juist in hun feilbaarheid hoogstens als bakens die je kunnen helpen een richting te suggereren.
Met deze benadering brengt Holtzapffel de focus van kerk en spiritualiteit terug naar wat in vele boeken als basis wordt aangereikt: geloof en vertrouwen. Holtzapffel: ‘Zingeving is meer een kwestie van goed vertrouwen dan van verstandelijke instemming met cognitieve waarheden. (…) Geloof heeft voor mij meer te maken met vertrouwen dan met het al dan niet beamen van specifieke geloofsopvattingen. Het is voor mij een vorm van levensbeaming…’. Die keus brengt Koen Holtzapffel er toe om de scheiding tussen niet-gelovigen en gelovigen terzijde te schuiven. ‘Wie bepaalt nu wat wel of niet geloven zou mogen heten? Er zijn al zoveel domeinen en aspecten van het leven waar we van elkaar verschillen. Of het nu gaat om talenten, bezig, seksuele geaardheid, geluk of toekomstperspectief’. Holtzapffel citeert het Liedboek dat in zijn kerk wordt gebruikt: ‘Leven is vragen / wachten verdragen / zwoegen en zwijgen / antwoorden krijgen / waarom je niet vroeg’ (Lied 830: 2; Liedboek 2013). En hij citeert Remco Campert: ‘Jezelf een vraag stellen / daarmee begint verzet / en dan die vraag aan een ander stellen’.
Holtzapffel laat in de antwoorden ruimte, hij neemt de zinvragen als zodanig uitermate serieus. ‘In zinvragen (ook eeuwige, trage of levensvragen genoemd) kan het verlangen / de behoefte doorklinken om opgenomen te worden in een groter zins- en zijnsverband, dat mijn individuele ik, en dat waar ik greep op heb, overstijgt’. Hij citeert Stoker die het heeft over ‘gestolde zin’. ‘Zoveel is zeker’, aldus de remonstrantse voorganger, ‘voor het antwoord op de vraag naar de zin van het leven, de vraag naar vrede, liefde en geluk, de vraag ook naar waarheid en gerechtigheid, putten mensen niet alleen uit zichzelf’. ‘Het zijn vragen van alle tijden, steeds opnieuw gesteld, nooit definitief beantwoord’.
Antwoord
Zingevingskaders reiken zin aan, maar ieder mens moet uiteindelijk zelf in eigen leven de vraag naar zin, de vraag naar de zin van zijn leven, op eigen wijze beantwoorden. De auteur citeert de Joodse psychotherapeut Viktor Frankl: ‘Deze taken, en dus ook de zin van het leven, zijn voor ieder mens, op ieder tijdstip verschillend. Daarom is het ook onmogelijk een algemeen geldende definitie te geven van de zin van het leven’.
Holtzapffel is te lang predikant in een gemeente om in een academisch excurs te blijven hangen. Hij realiseert zich dat er toch ook iets van een antwoord wordt verwacht. Het kost hem geen moeite om dat in de eigen traditie te vinden, in de liefde. ‘Liefde heeft altijd zin, liefde is misschien niet hét antwoord op de zinvraag, maar wel een belangrijk antwoord dat veel mensen delen of minsten na kunnen voelen. Hij citeert opnieuw Viktor Frankl, die in Auschwitz hevig naar zijn vrouw verlangt en zegt: ‘Ik werd door één gedachte beheerst (…. ) de waarheid – dat de liefde het hoogste doel is waarnaar de mens kan streven’.
En Holtzapffel memoreert een bericht van een moeder die in de Tilburgse winterkou overal warme shawls aan bomen en palen hangt, gratis mee te nemen door daklozen, zwervers en mensen rond de armoedegrens.
In een goede preek, schijnt ooit Noordmans te hebben gezegd, wordt het dogma enigszins scheef getrokken. Daartoe laat Holtzapffel als liberaal theoloog zich natuurlijk gretig verleiden. Je komt het tegen als hij de persoon van Jezus analyseert. Hij ziet met enige vrijmoedigheid zijn eigen visie over het belang van vragen als kenwijze van hoe Jezus zelf door Kanaän loopt. ‘Zouden we Jezus eens wat meer kunnen zien als vragensteller dan als diegene die op alles het definitieve antwoord weet?’ En hij citeert een vraag van Jezus aan zijn discipelen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben? ‘ En Holtzapffel schrijft dan onder meer: ‘Wanneer Jezus dit vraagt, vraagt hij niet op retorische wijze naar de bekende weg. De vraag is open. Ook de identiteit van Jezus is in wording. Hij vraagt naar zijn identiteit en betrekt anderen bij deze vraag’.
Prachtig is dan wel weer, dat Koen Holtzapffel zelf in zijn boek voorgaat in de kritiek die je ook op hem kan leveren. Hij schrijft: ‘Met alle respect voor de vrijzinnigheid (ik behoor er zelf toe) en voor hun poging tot ‘geloven zonder zekerheid ’tegenover ‘geloven als absolute zekerheid’, ook hier bestaat het gevaar van eenzijdige nadruk, en wel: nadruk op het individu, het autonome ik, alsof ik in mijn eentje, zonder verbinding met anderen en los van tradities mezelf en anderen vragen stel…..nadruk op zinvragen als vragen het hoofd, als cerebrale vragen, alsof zinvragen niet ook vragen zijn van hart en handelen…… nadruk op het actieve zoeken naar, het zelf betekenis geven aan; alsof er niet ook een passieve, ontvankelijke kan van zin bestaat, van betekenis ontvangen en delen….’.
Derde levensfase
Boeiend zijn de fragmenten waarin de auteur ingaat op een kernthema van de Raad van Kerken ‘De derde levensfase’. Want de honger naar zin en zingeving, heeft hij zo ongeveer getypeerd als een basisreflex, een onmisbaar voedselpakket om te (over)leven. ‘We zijn sociale wezens, die leven in gemeenschap. Zin heeft te maken met een omgeving, een groter verband waarin ik me opgenomen voel en die (on)bewust kaders aanreikt om zin te zoeken en te ervaren. Zingeving is zinontlening, zin is iets dat ons overkomt’. Bij een dergelijke benadering komt zinloosheid in het luchtledige te hangen. ‘Absurditeit is dan de confrontatie tussen de mens die zoekt naar zin en vragen stelt, en de wereld die niet antwoordt, maar integendeel oorverdovend zwijgt’. En concreet doordenkend naar de laatste levensfase en het moment waarop sommige mensen misschien zouden willen spreken over ‘voltooid leven’, zegt Holtzapffel: ‘Als iemand zegt ‘mijn leven is zonder betekenis’., dan wordt meestal niet bedoeld dat dat specifieke leven geen betekenis heeft, maar dat dat leven een duidelijke richting mist, een doel, een specifieke kwaliteit en/of waarde. Ik heb niets om voor te leven, achter de dingen blijft het leeg. ‘Life … is a tale told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing’ (zegt Macbeth in Shakespeares gelijknamige stuk)’.
In hun boek ‘Zin in de ouderdom’ maken Jan van Baardwijk en René Rosmolen onderscheid tussen eerste en tweede zin (Andriessen schrijft daar ook over). De eerste zin gaat over ons concrete levensontwerp, de dingen daarin zijn in zekere zin vanzelfsprekend. ‘In de eerste zin geeft een mens actief vorm aan zijn of haar leven’. In de tweede soort van zin ligt de nadruk meer op wat we ontvangen. Het is minder actief. Hier gaat het over de aanraking met het g/Geheim van het leven dat ik ontdek of ervaar en dat op mij inwerkt. Hier gaat het over de a/Ander in mij, over wat mij overkomt en wat ik niet kan beetpakken, verklaren of organiseren. Het accent ligt hier op gevoeligheid en ontvankelijkheid. ‘In de eerste zin geef ik vooral zelf zin’, schrijft Koen Holtzapffel, ‘In de tweede zin ontvang ik deze en stuit ik op iets dat groter is dan ikzelf, op Liefde, mijn bestemming, het Geheim, op God’.