Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Veertig jaar woestijnervaring, veertig jaar pelgrimage, begint voor Israël met een geloofsdaad. Het volk trekt uit Egypte. Het rukt zich los uit de slavernij. En dan is er nog die ene hindernis: de Schelfzee.
De farao achtervolgt het slavenvolk. Hij zet ze klem tussen zijn strijdwagens en het diepe water. En op dat moment komt het er op aan: Hoeveel geloof heeft het volk? Zien de mensen – om het Amerikaans te zeggen – de uitdaging of zien ze blokkades? Is er voldoende vertrouwen om de volgende stap in hun pelgrimage te maken? Gaan ze recht door zee? Kiezen ze voor vernieuwing? Of geven ze zich over aan het oude leven?
De vraag naar geloof is één van de kernvragen in een mensenleven. Hoeveel geloof heb je? Als wij over geloof spreken, is er vaak sprake van een misverstand. We leggen geloven nogal eens uit met stellingen van Maurice de Hondt . ‘Eénenvijftig procent zegt me dat ik dit moet doen’, roepen we dan. Met zo’n benadering is geloven: twijfelen plus een beetje bluf.
Dat lijkt me de meer seculiere benadering. Ik zou een andere weg willen voorstellen. Geloven is: Vast vertrouwen. Honderd procent er voor gaan, omdat God zelf met de uitkomst heeft te maken. Het is met geloven net zo als met je banksaldo. Sommigen hebben één miljoen en verlangen meer. Anderen halen die één miljoen niet, maar vinden wel dat ze genoeg hebben. Je manier van kijken bepaalt je leven. Met geloven geldt: zoveel als je gelooft, zoveel heb je ook.
Onze hele wereld is op geloven gebouwd. Als ik op reis ga in een vliegtuig, geloof ik, vertrouw ik, de piloot en zijn of haar deskundigheid. Als ik belasting betaal vertrouw ik politici dat ze dat geld eerlijk besteden. Als ik mijn mond opendoe bij de tandarts vertrouw ik hem of haar dat de tandarts mijn gebit verbetert. Zonder geloof vaart niemand wel.
Israël, in ieder geval de leider van Israël, heeft voldoende geloof om er op te vertrouwen dat God zijn volk veilig door de Schelfzee zal leiden. Dat is het eerste mirakel. En het tweede is, dat de Israëlieten voldoende vertrouwen hebben, dat de farao hen daarin niet zal kunnen volgen. Dat is het tweede mirakel. En zoveel als Israël gelooft, zoveel heeft Israël ook.
Het kan ons, westerlingen, moeite kosten dat farao en zijn militairen verdrinken in de Schelfzee. We vinden het – zacht gezegd – sneu. We beseffen dan onvoldoende hoezeer farao symbool staat voor het kwaad tot in de derde, vierde macht. God kan niets met die terreurzaaier beginnen. ‘Wagen en ruiter stort hij in zee’. Ze zijn attribuut om andere mensen te knechten, te slaven, niet serieus te nemen.
Het staat er eigenlijk in het enkelvoud: ‘Wagen en ruiter’. Als een principe, zo klinkt het. Die machten die mensen geen licht, geen adem gunnen, moeten ten principale verdwijnen. ‘Neerdalen in de hel’, noemt de geloofsbelijdenis dat. ‘Buitenwerpen in de buitenste duisternis’, staat ook wel in de evangeliën. Het is het evangelie van Pasen tot op de bodem toe. God de Schepper maakt een nieuwe opening. God de Zoon bant de zonde uit, het principe van de terreur, en voert het principe terug naar de plaats waar het een thuis heeft: in de onderste krochten van de hel. Nedergedaald ter helle.
Voor het volk door God geleid is er een opstanding aan de andere kant van de Schelfzee. Een wedergeboorte. Alsof je nieuw uit doopwater oprijst. Een heel nieuw leven begint.
Het zal vele Israëlieten moeilijk gevallen zijn Mozes te volgen in zijn geloofsvertrouwen. Maar eenmaal door de Schelfzee heen zal de dankbaarheid ieder te pakken hebben genomen. Achteraf geloofsheld zijn is nu eenmaal makkelijker dan vooraf. Achteraf zingen de Israëlieten dan ook een lied, de tekst die we gelezen hebben. Mozes zet het in. Mirjam neemt het over, zet het op tamboerijnmuziek en maakt er een vreugdedansje bij. Mozes en Mirjam vullen elkaar aan, zoals het mensen van de levitische stam – en trouwens ook mensen die niet van die stam zijn – betaamt.
Er is nog iets komisch met die tekst. Als je de tekst leest in een hebreeuwse bijbel, kom je geen doorlopende zinnen tegen. De woorden zijn in de joodse bijbel als legostenen op elkaar geplaatst. Je vindt die techniek alleen bij dit schriftgedeelte. Het is een soort reminder voor latere generaties. Mensen die later leven hebben de strijd met Egypte niet gekend. Ze zouden het danklied wel eens gemakkelijk in de mond kunnen nemen. Maar dan is er altijd weer die vorm, die legostenen die hen herinneren aan de stenen die hun voorouders in Egypte hebben moeten bakken. Goddank is die tijd nu voorbij.
Zoveel als je gelooft, heb je ook; zeiden we tegen elkaar. Ik lees het als een aanmoediging in de pelgrimage van gerechtigheid en vrede, die de kerken wereldwijd met elkaar maken; in het programma dat de Wereldraad van Kerken aanreikt. Je kunt je zorgen hebben in je persoonlijk leven. Je kunt je vragen hebben bij de traagheid in kerkelijke eenheid. Je kunt twijfels hebben of de samenleving ooit werkelijk voor recht en gerechtigheid zal kiezen. Bij al die aanvechtingen bemoedigt de tekst ons. Laten we die ene stap richting Schelfzee dan maar zetten. Wie weet ervaren we dat het water wijkt. Laten we de wijzer van het kompas volgen, recht door zee. En laten we ons zingend overeind houden, als we even dreigen weg te zinken. Zelfs Petrus, die even wegzonk, is uiteindelijk niet in de golven gebleven, maar weer opgeklommen en voor velen een ‘primus inter pares’ geworden.
Amen
Klaas van der Kamp