Met een deel van je gezin ben je gevlucht; gevlucht vanuit een verdeeld en oorlogszuchtig Syrië naar Europa. Je bent hoofd van het gezin en je echtgenote is achtergebleven met twee schoolgaande dochters in een verscheurd en gebombardeerd land.
Je wacht weken, maanden; en dan breekt de maand december aan; met Kerstmis als jaarlijks hoogtepunt. De vreugde om de geboorte van een kind, maar ook het verdriet om de vlucht van de Heilige Familie naar Egypte, want vorsten zijn o zo jaloers op –vermeende- koningen; die hebben er een slachtpartij onder de pasgeboren jongetjes voor over; herkenbaar in onze actuele geschiedenis. Nederland is nu: een vluchtplaats, waarin vrede heerst en de vrijheid van het woord. En Jozef, hoofd van het gezin, heet zijn familie welkom op Schiphol; ze zijn herenigd in het Drentse Assen. Het zijn niet langer de foto’s op zijn mobieltje, waarmee hij ons kennis doet maken met ‘de achterblijvers’; ze zijn tot leven gewekt.
Hij telefoneert ons; want hij zit al in de trein naar Nijmegen. Hij wil zijn complete gezin kennis doen maken met die Graafse familie, die hun huis en hart hebben opengesteld, toen ze in de bossen van ‘Heumensoord’, voor het eerst met Nederland en de Nederlanders kennis maakten; een kennismaking gevuld met vragen, waarop wij vaak het antwoord wisten, maar even vaak het antwoord schuldig bleven; de taal, sleutel in het slot. Maar wat…., als je de taal in het geheel niet meester bent? Met handen en voeten, kom je al een heel eind, maar niet ver genoeg, als de brieven van C.O.A., I.N.D. en advocaten, zelfs voor ons een raadsel zijn; vanwege het (vak)jargon; de pen gedoopt in ambtelijke taal. Wij, op onze beurt zijn het Arabisch niet machtig. Toch wordt er samen gewinkeld en gekookt; gaan we samen aan tafel en genieten de gerechten uit ‘hun Syrië’.
En dan staan ze met bloemen en een doos lekkernijen voor ons, op een tochtig stationsplein. Waaien ze de gereedstaande auto bijna binnen en rijden we naar Grave met een schuchter Syrisch gezelschap op de achterbank. In de luwte van het huis, kunnen we aan de tuintafel kennis maken, praten, herinneringen ophalen en talloze vragen beantwoorden. Het is als vanouds en zeker, als de twee oudste meiden, mijn echtgenote bereidwillig helpen met een Syrische maaltijdbereiding. De ‘Pater Familias’ kijkt trots toe en keurt de gerechten. Hij glundert en ziet er gelukkig uit; hij is wat kilootjes zwaarder, maar dat hoort bij zijn gestalte.
Ik ben nog het meest gelukkig met de vorderingen in de taal, de Nederlandse Taal. Hij vertaalt, samen met de dochters, onze zinnen in het Arabisch voor zijn echtgenote, die eerst stilletjes luistert, maar tenslotte ook haar mondje roert. Het maakt de hereniging compleet. We doen hen, na een uurtje, uitgeleide; ze omarmen ons dankbaar en ondernemen weer een treinreis, terug naar Assen, waar ze nog steeds wachten op behuizing. Goed, ze hebben het plastic van de tijdelijke caravans dan wel verruild met het steen van het verlaten N.A.M.-gebouw; maar: ‘eigen haard is toch goud waard?’
Tekst + foto: Harry C.A. Daudt