Participatiesamenleving

Wordt het begrip ‘participatie’ niet misbruikt door de overheid om de eigen politiek te verbloemen, waarin de zorgzaamheid een ondergeschikte rol speelt? Moet je er niet vanuit gaan dat het begrip ‘participatie’ door de overheid is weggekaapt uit de methoden van de verpleging, die in de jaren tachtig het begrip van mensen als Okrem gebruikten om mensen in hun zelfredzaamheid te stimuleren, maar daarbij was het nooit de bedoeling om een alibi aan te reiken voor de overheid om te bezuinigen op zorg.

Geluiden die zaterdag 13 februari zowel in de plenaire gesprekken als in de wandelgangen konden worden vernomen in Wierden. De bijeenkomst was belegd door de gemeenteopbouwers van de Protestantse dienstenorganisatie en vanuit de Raad van Kerken werd er in het ochtendgedeelte een bijdrage geleverd aan de discussie. Het ging over de participatiesamenleving en over de noodzaak te netwerken.

De bijeengekomen diakenen, ouderlingen, kerkrentmeesters en predikanten waren in de vragen vooral praktisch gericht. Hoe je planmatig een netwerk opzet, wilden ze weten, en hoe je zonder omslachtige theorie je kunt inzetten voor je medemens. Daarbij signaleerden de aanwezigen, dat het soms nog een hele klus is om de feitelijke vraag om aandacht bij mensen goed te onderkennen en te verwoorden. Ook mensen zelf, die recht hebben op bepaalde steun, kunnen er meesters in zijn om de hulpvraag te ontkennen.

In het ochtendgedeelte begon de bijeenkomst met een simulatiespel over participatie en zorg. Een inleiding van Klaas van der Kamp liep uit op het aanreiken van enkele voorbeelden die onlangs zijn verschenen in de bundel ‘Betrokkenheid troef’. De bezinningsdagen van de PKN zijn in plaats gekomen van de inspiratiedagen die eerder vanuit de landelijke dienstenorganisatie werden aangeboden aan locale ambtsdragers.

Hieronder volgt een parafrase van de inbreng vanuit de Raad van Kerken:

Over participatie en netwerken

We zetten in bij de veranderingen in omgangsvormen in onze samenleving. Dat we daarover hebben te spreken heeft te maken met de globalisering. De wereld is een dorp geworden. Als er vandaag om 12.05 uur een moslim wordt vermoord in Kentucky, is er om 12.15 uur al een rel in Riaad, Saoedië-Arabië. De wereld is klein geworden. We weten alles direct van elkaar. We worden direct, met onze directe emoties ook, geconfronteerd met mensen die vanuit een heel ander veld met emoties leven. En dat moeten we leren.

Wat van emoties geldt, geldt ook van productie, van fabrieken, van handeldrijven. Vroeger kon je in het Verre Oosten iets kopen, je schip deed er een jaar over om de gekochte waar hier aan te bieden en je kon er dus een enorme opslag opzetten. Nu vindt de assemblage van producten heel anders plaats. Als je een duur boek maakt, koop je het omslag in China, de tekstzetting op de computer laat je door goedkope krachten in India uitvoeren, het papier komt uit Frankrijk, het drukwerk lever je in Nederland en het sjieke leeslintje wordt er in Polen of Oekraïne in aangebracht. Vrachtwagens, vliegtuigen karren halffabrikaten van de ene kant van de wereld naar de andere kant. Kortom: ik beschrijf u de globalisering.

Om als wereld aan elkaar te wennen, kan je eigenlijk alleen uitgaan van liberale beginselen. Ieder moet zijn uiterste best doen om een bijdrage aan een product te leveren, zodat je tot een optimaal product komt. Als je direct al allerlei condities aanbrengt, eigen groepen beschermt, raak je met zo’n assemblage al snel verstrikt in allerlei eigen belangetjes en komt er van een aanvaardbaar eindproduct weinig meer terecht. Het impliceert dat een globale markt in eerste instantie een onbarmhartige markt is. Want het moet verbindingen leggen tussen al die markten en dwingt markten om locale verworvenheden op te geven. Je zet markten naast elkaar die evenwel soms eeuwen uit elkaar liggen.

In analyses van het Christelijk Sociaal Congres kom je daar wel besef van tegen. Je moet alleen even goed leren kijken. De armoede in delen van Azië doet denken aan situatie die wij in Europa kenden aan het einde van de negentiende eeuw. De armoede lijkt op de tegenstelling kapitaal-arbeid van 1891. De armoede van Afrika is weer van een heel andere soort en doet denken aan de zeventiende en achttiende eeuw, toen we als koloniale mogelijkheden grondstoffen weghaalden uit die gebieden. De fragiliteit van staten in vooral Afrika, met hun miljoenen ontheemden is daar mee verbonden. En dan heb je ook nog armoede in sommige Europese grootsteden. Daar wonen mensen die brood hebben en wat ontbreekt aan voedsel bij een voedselbank kunnen halen. De armoede draagt daar weer een ander gewaad. Je kan ze registreren aan de hand van eenzaamheid, de verlatenheid, aan het feit dat één op de drie mensen sterft zonder enige nabijheid van verwanten of vrienden. Ook dat is armoede, nieuwe armoede.

We bewegen ons ook in Nederland tussen twee polen. Scylla en Charibdis. De ene pool is die van de op dit moment onvermijdelijke vrijhandel. En de andere pool is die van een herschikking van rangen en standen, waarbij zich een nieuwe kwetsbare groep aftekent aan de onderkant, die ongeveer tien procent van de bevolking uitmaakt. De vraag is hoe je die twee onderling contact laat houden. Of anders geformuleerd: Hoe kan je die kwetsbare groep verder helpen, als je niet voor lief wilt nemen, dat ze gewoon pech hebben en pech zullen blijven houden tot in drie, vier generaties? We hebben in Nederland daar een nieuw woord voor bedacht: de participatiesamenleving.

We realiseren ons dat de liberale insteek van de wereldhandel en de globalisering ten koste gaat van de welvaart die we hebben. Bedrijven verleggen hun focus van Nederland naar die landen waar ze minder last hebben van arbeidsrechten en hoge lonen. Bedrijven kiezen asociaal, omdat ze anders niet kunnen concurreren tegen andere bedrijven. Dus zal de welvaart hier afnemen. En wil je dus alle voorzieningen betaalbaar houden voor de absolute onderkant, dan kan je dat alleen realiseren door de minder absolute onderkant te verplichten voor weinig geld een bijdrage te leveren aan de collectieve voorzieningen. Om die nieuwe balans te vinden, heeft de regering een aantal collectieve voorzieningen naar de gemeenten overgeheveld. De WMO, de jeugdzorg. En tegelijk bezuinigt de overheid daarop.

Het systeem zet in op liberalisme en eigen verantwoordelijkheid. Ik hoorde iemand in de thuiszorg zeggen: ‘Vroeger probeerden we ouderen een gelukkige oude dag te geven. We anticipeerden op zorgvragen en probeerden ouderen bij voorbaat te faciliteren in hun behoeften. Gehandicapten moesten vooral gelukkig zijn. Het Zwitserleven gevoel. Die tijd is voorbij. Nu vragen we eerst: Wat kan je zelf doen om gelukkig te zijn? En we zijn er alleen nog als vangnet waar men uitglijdt’.

Kritiek

De seculiere samenleving heeft de neiging om nieuwe woorden te introduceren. Men hoopt daarmee nieuwe denklijnen te ontwikkelen. Dat is prima. Voor ons van de kerk kan het verhelderend zijn om even ons eigen jargon tegen de ontwikkelingen aan te leggen. Wij gebruiken voor het woord ‘participatie’ liever het woord ‘gerechtigheid’. Gerechtigheid staat voor: evenredig delen in de rijkdom die de aarde oplevert. En voor het woord ‘netwerk’ gebruiken we liever het woord ‘naaste zijn’ of met een werkwoord ‘naasten’. Van wie ben ik bereid de naaste te worden? De pointe ook in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

En als je dan die woorden naast elkaar zet, is het goed om de overeenkomsten, maar ook de verschillen te proeven. Waarin verschilt gerechtigheid van participatie?

1. Politiek begrip tgo moreel begrip. Je kunt op legale wijzen besluiten nemen, alle aardse rechters aan je kant hebben staan, maar moreel toch mis tasten. Daarover klaagt de onderkant. ‘We snappen niets van die papierburocratie’, zeggen ze dan. Of als het gaat over managers die gouden handdrukken krijgen, of directeuren van woningcorporaties of banken, dan klinkt het: ‘Ze hebben er volgens de contracten recht op’. Moreel recht is anders dan politiek, juridisch recht.

2. Een tweede verschil: Participatie is een begrip dat van bovenaf, vanuit de politiek op ons wordt neergelaten. Gerechtigheid is een begrip van binnenuit. Het is vooral Borgman die ons op deze politieke betutteling wijst. Erik Borgman noemt twee bezwaren tegen de participatiesamenleving. Het veronderstelt, een eerste punt, dat er voorheen in de samenleving niet werd geparticipeerd. Dat is een misverstand. Mensen participeerden altijd al. Een tweede misverstand is het onderliggende idee dat de overheid de regisseur van de participatie zou moeten zijn. ‘Als de samenleving van mensen is, dan is de manier waarop mensen participeren ook iets van mensen’. ‘Het is een gegeven dat mensen met elkaar een samenleving vormen en dat maakt dat ze daarmee aan elkaar zijn toevertrouwd’. ‘Het is niet de vraag of je zin hebt om aandacht te geven aan elkaar. Je mag dat ook best zeggen, dat je er geen zin in hebt. Als je maar zorgt dat er aandacht is voor een ieder. Er dient een diep besef te zijn dat we het nu eenmaal met elkaar moeten rooien’.

3. Er is een derde verschilpunt. Participatie denkt vanuit de mensen die toegang hebben tot cruciale middelen in de samenleving; tot geld en digitale sluizen. Het begrip gerechtigheid denkt vanuit de mensen die juist de toegang missen. De focus is die van de ‘toegangeigenaars’ tegenover de ‘uitgeslotenen’.

Bij participatie denkt een liberaal aan gelijkheid, wij van de kerk denken aan gelijkwaardigheid. Gelijkwaardig betekent dat je verder gaat dan gelijk. Het zal ook zijn zoals iedere leraar voor de klas weet, de 80/20 regel geldt. Goede leerlingen hoeven maar 20 procent van je aandacht, want die redden zich wel. Leerlingen op achterstand vragen veel meer energie, energie om de route te corrigeren aan te vullen van achterstand naar gelijkwaardig.

Ik en jij

We zoeken naar een nieuwe balans tussen ‘Ik’ en ‘Jij’. Dat is nodig. Want mensen zijn sociale wezens en geen losstaande individuen. Als je alleen inzet op het ‘ik’ roep je angst en geweld op. Als er geen verbondenheid tussen mensen zou zijn, resteert enkel een benauwde strijd van ieder voor zich, waarin de ander een concurrent of vijand is.

Nu heeft de kerk een lange traditie in sociaal gedrag. Je vindt het relationele denken bij de gereformeerde Abraham Kuijper, je vindt het in de rooms-katholieke encycliek Rerum Novarum. Kuyper noemde het vergeten van het gegeven dat de mens een sociaal wezen is en is ingebed in de werkelijkheid een ‘dwaling’. Deze dwaling is niet onschuldig omdat ze kan leiden tot de zonde van hebzucht en heerszucht, zoals Kuyper dat noemde. Bij Rerum Novarum leidt het negeren van de natuurlijke saamhorigheid tussen de klassen tot het ondermijnen van de solidariteit. Volgens paus Franciscus leidt het vergeten van het gegeven dat we zelf participeren in de schepping, dat wij zijn opgebouwd uit hetzelfde materiaal als de schepping, tot uitsluiting van de meest kwetsbare mensen en uitbuiting van datgene wat we ten onrechte als wezensvreemd aan onszelf zijn gaan zien.

In relationele alternatieven gaat het minder om zelfredzaamheid en materiële groei en meer om sociale cohesie en zorgzaamheid. De netwerken kunnen helpen voorkomen dat mensen er onder doorgaan. In het Chr. Soc. Congres vraagt men om het meer centraal stellen van ‘relationele en communicatieve vermogens’. In Raven steek ik zelf in op het thema ‘bezieling’. Solidariteit, vrijheid en gelijkheid zijn voorwaarden voor menselijke bloei.

CSC wil relationele krachten ondersteunen en niet ontmoedigen. ‘Wanneer beleid ervan uitgaat dat de wereld uit strijdende egoïstische individuen bestaat die alleen vanuit collectieve plannen, met beloning en straf, vooruit te branden zijn, wordt deze wereld inderdaad een benauwende wereld’. Geert Mak waarschuwt er voor, dat je de mens niet steeds meer moet ‘weggummen’ door de mens te zien als productiemiddel in bedrijven, als calculerende consument op de markt, als stemvee in de politiek. Je moet weer relationeel denken. In den beginnen was de relatie, schrijft Martin Buber in zijn boek Ich und Du. Toewijding en zorg liggen aan de basis van een goed functionerende samenleving. ‘Niet geld of macht houdt de wereld als gedeelde wereld bij elkaar, maar het vermogen tot liefhebben en relationaliteit, tot het geraakt zijn door het lot van anderen, het vermogen tot empathie en inlevingsvermogen, zonder welke uiteindelijk zelfs geen markt en bureaucratie functioneren kan’.

Netwerken

Ik wil nog een paar opmerkingen maken over onze verantwoordelijkheid als bemiddelaars in de nieuwe wereld. Hoe kunnen wij mensen aan de onderkant faciliteren, bijstaan, zodat ze meer toegang krijgen tot bronnen van leven, geld en informatie?

We leven in een netwerk-samenleving, zeggen we. Als je in de bibliotheek het trefwoord ‘netwerk’ opzoekt, kom je in de digitale wereld. Digitale netwerken worden gekoppeld, leggen verbindingen en scheppen een nieuwe werkelijkheid. Het gaat er in onze globale wereld niet meer om dat je productiemiddelen hebt, het gaat er om dat je snel toegang hebt tot essentiële informatie. En dan natuurlijk navenant schakelt. De goede (virtuele) draadjes leggen, dus.

Toen ik als jonge journalist voor het eerst naar een nieuwjaarsreceptie ging van een gemeente, kreeg ik vanuit de redactie één opdracht mee: ‘Je moet van te voren nadenken over de thema’s waar je mee bezig bent en met wie je wilt praten tijdens de receptie. Als je dat niet doet, verdrink je tussen de sherrieglazen en de colberts van de bobo’s’. Dat was een goede tip. Het maakte het mogelijk dat ik te voren enkele namen had opgezocht en gericht de receptie bezocht. En op een gegeven ogenblik ook kon zeggen: Voor mij is de receptie afgelopen. Dat levert een eerste conclusie van het netwerk op: Hoe bouw je netwerk op? Je hebt een missie, een visie. En als je vanuit de kerk opereert, mag ik hopen dat die visie ingekleurd is door de onderkant, de mensen die draagvlak nodig hebben.

Een tweede punt is: een netwerk impliceert dat je je bewust bent van de mogelijkheden van verschillende communicatiemiddelen. Ik hou even het voorbeeld aan van de receptie. Eenmaal thuisgekomen, is het verstandig nuttige contacten nader te bevestigen met een mailtje. ‘Ik heb u gesproken tijdens de nieuwjaarsreceptie, en….’. Daarmee beklijft het contact. En kan je later als je bijvoorbeeld – ik hou het voorbeeld van een journalist aan – een artikel schrijft de betrokken persoon benaderen voor een interview. Of als je als diaken werkt: vragen om een toelichting in een diaconaal overleg. Je orchestreert je middelen.

Een derde punt voor een netwerk is de houding die je zelf inneemt. Ik was onlangs te gast bij een bibliotheek in Tilburg en hoorde de directie er spreken over een verandering van de bedrijfsfocus. Van een boekenuitleender waren ze geworden tot een ontmoetingsplek met oog voor bezoekers. De directie had – helaas – een kwart van het personeel laten afvloeien. Ze moesten de mensen kwijt die al te veel van boeken hielden en ze hadden mensen nodig met de instelling van een accountmanager, extravert en zinnen inzettend waarvan ze zelf nog niet wisten hoe ze de zin zouden afmaken.

Een laatste punt. Je zult je bewust moeten zijn van het feit dat je zelf vanuit vooroordelen geneigd bent te opereren. Je maakt beelden van mensen die niet kloppen. En omgekeerd ben je zelf ook onderdeel van beeldvorming. Als je ergens zegt dat je van een kerk bent, heeft die ander ook al een beeld van je. Die beelden zijn hardnekkig. En je zult de stappen 1 t/m 3 dus keer op keer moeten doorlopen om je eigen beeld te overstijgen.

Voorbeelden

Als kerken hebben we een nieuw knooppunt Kerken en armoede gevormd. Dat knooppunt heeft onlangs een boekje uitgebracht, ‘Betrokkenheid Troef’ met 70 voorbeelden van diaconale inzet in deze tijd. Veel van de voorbeelden daarin laten zien hoe je vanuit een visie, een strategie op het netwerk een concreet plan kunt opzetten. Ik noem een paar voorbeelden. Veel van deze voorbeelden hebben te maken met het leggen van verbindingen.

1.De Fryske Marren verspreiden huis-aan-huis een kanskaart met daarop in simpele taal uitgelegd op welke uitkering je recht hebt. Ze leggen verbinding door de wirwar van bureaucratisering heen.

2.In Breda hebben ze een anonieme databank waar je behoefte aan een wasmachine kan melden en waar aanbieders in dezelfde buurt in kunnen kijken en misschien denken: ‘He, mijn ouders zijn zojuist naar een verzorgingstehuis gegaan. We moeten de wasmachine nog kwijt. Dat is een goede bestemming’.

3.Dat kan door zorgmaatjes als in Oegstgeest, waar mensen aan de bovenkant een verbinding krijgen met mensen aan de onderkant. Ik citeer: ‘Het speelt in op de verandering van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. … zorgmaatjes zullen voor één of meerdere mensen een tijd (minimaal een jaar) een maatje zijn. Als maatje kun je samen praten en dingen ondernemen, zoals wandelen, een spelletje doen, samen ergens heen gaan. Gewoon wat past binnen het contact. Daarnaast kunnen zij werken aan het vergroten van de netwerken van deze mensen, door samen, als het nodig is, contacten te herstellen en nieuwe verbindingen te leggen met welzijnsorganisaties en activiteiten’.

4. In Kampen en op de zuid-as in Amsterdam doen ze weer iets anders. Daar adopteren jonge mensen een daglang of voor een periode een oudere. De twee bezoeken elkaar en trekken samen op. De jongere leert de oudere – ik zeg het in een karikatuur – hoe je op Whats app gaat. De oudere leert de jongere het geheim van stilte.

5.Dat kan als in Hellendoorn door te helpen onder protest. Zij helpen ieder die aanklopt, maar leggen wel een fictieve nota bij de gemeente, zodat de zorg niet ten onder gaat in barmhartigheid, maar een claim op gerechtigheid blijft leggen.

Ik wil nog een spelletje doen. Ik noem een missiestatement en ik vraag u: van welke organisatie is het? Een openbare bibliotheek? Een politieke partij? Een kerk (remonstranten)? Of een scholengemeenschap?

Onze missie:
Wij maken de wereld van mensen groter. Iedereen verdient de kans de eigen talenten te ontplooien en moet optimaal kunnen deelnemen aan de maatschappij. Daar hebben ze kennis en verbeeldingskracht voor nodig. Wij stimuleren en organiseren het creëren, delen en toegankelijk maken van kennis en verhalen. We dagen mensen uit om verder te kijken en helpen ze verder te komen.

Een lastige keus om te kiezen. Het toont des te meer hoe logisch het is om strategische allianties aan te gaan. Diverse organisaties raken aan elkaars missie. Het zou zonde zijn, als we daar geen gebruik van zouden maken.

Een soortgelijk advies krijgt Mozes van Jetro in Exodus 18. Als Jetro ziet hoe druk zijn schoonzoon is, geeft hij het advies: ‘Het is niet verstandig wat je doet, je zult er nog onder bezwijken, en de mensen die bij je komen ook. Dit is een veel te zware taak voor je, je kunt die niet alleen aan. Jij moet ht volk bij God vertegenwoordigen. Maar zoek daarnaast onder het volk een aantal doortastende, vrome mannen, en geef hun de leiding over groepen van duizend, van honderd, van vijftig en van tien’.