Wereldse vragen helpen

Jodendom en christendom zijn in de metafoor van het licht dichterbij elkaar gekomen. Die toenadering is niet te danken aan het gemeenschappelijk benoemen van de wortels, maar in de vragen die de seculiere wereld stelde en de behoefte aan beelden van geborgenheid, warmte en leven in de maand december.

Klaas van der Kamp, algemeen-secretaris van de Raad van Kerken, en Leo Mock, docent Hebreeuws en Judaïca, spraken tijdens de jaarvergadering van het Ojec in Deventer op 1 december over de betekenis van het licht bij het kerstfeest en bij chanoeka. De bezoekers gingen daarna in gesprek over raakvlakken tussen de twee feesten. Micha van Dijk had als joodse voorzitter van het Ojec al een paar gedachten geformuleerd. Hij ging in op de kwetsbaarheid van het vlammetje in de chanoeka-standaard. Er is ruimte voor acht kaarsjes en een kaars die als helper de kaarsen ontsteekt. Het licht is kwetsbaar en wijkt daarin af van de neonlichten die je in de koude decembermaand vanuit de winkelcentra tegemoet flikkeren. Micha van Dijk refereerde ook aan de herdenking in Amersfoort voor de slachtoffers van vlucht MH-17. Een van de liederen die klonk was het: Ontsteek dan een lichtend vuur, dat nooit meer dooft… Voor Van Dijk als Jood is het realistisch dat het vuur dooft, maar dan toch niet eerder dan nadat een ieder zich inspant voor het vuur en het vuur geniet.

Klaas van der Kamp had verteld over de oorsprong van het kerstverhaal en aangegeven dat er evangelisten zijn en dus ook vroeg-christelijke gemeenten waar kerst niet altijd en overal als apart feest werd gevierd. Pasen was veel belangrijker. Waar dan die hang naar kerst was binnengekomen, wilde iemand weten. En een mevrouw uit het publiek vulde aan dat de oosterse traditie nog steeds epiphanie een belangrijker plaats geeft op de kalender dan de geboorte van Jezus Christus. De populariteit en de verdere aankleding van kerst met lichtjes is in belangrijke mate gevoed door het germaanse midwinterfeest, legde ook Van der Kamp uit.

Micha van Dijk en ook Leo Mock gingen door op de timing van de feesten. Mock beaamde dat het de vraag was of kerst in de winter een plek moet hebben gehad. En Micha van Dijk herkende de parallellie met de joodse kalender rond pasen en pinksteren, feesten die ooit in de joodse traditie met de landbouw waren verbonden en daarnaast een spirituele betekenis hebben.

Hieronder volgt de parafrase van de tekst die Klaas van der Kamp heeft uitgesproken.

Licht in het joodse chanoekafeest en het christelijke kerstfeest

Vaak spellen we bij een interreligieuze dialoog de bronnen om zo dichter bij de oorspronkelijke veronderstelde eenheid te komen. Bij dit thema ‘licht’ zullen we een andere tendens ontdekken. Er is weliswaar een zekere eenheid in het begin. Maar de verwantschap is toegenomen naarmate beide religies in gesprek zijn geraakt met de cultuur. De wereld prikkelt de religies om gelijke thema’s meer aandacht te geven. Het thema ‘licht’ als symbool van de boodschap van vertrouwen is bij beiden sterker geworden. Tegelijk zijn oorspronkelijke invullingen van chanoeka en kerst afgenomen. Het thema  ‘reiniging’ is daar een voorbeeld van. Dat is de kern van wat ik wil zeggen. Ik werk dat uit met vier punten: 

1. Tien misverstanden over kerst.
2. Licht in de christelijke en germaanse traditie.
3. Parallellie tussen chanoeka en kerst.
4. Onderliggende vragen.

1.Tien misverstanden

Door de eeuwen heen zijn er details gaan kleven aan het kerstverhaal, die niet oorspronkelijk zijn. Ik noem u – bij wijze van prikkeling – tien fabeltjes bij het kerstevangelie.

1.Jezus is de eniggeboren zoon van Maria. Daar wordt in verschillende christelijke tradities verschillend over gedacht. Maria heeft volgens bepaalde exegetische scholen na Jezus nog minstens vier kinderen gekregen. We kennen zelfs de namen: Jakobus, Joses, Judas en Simon.

2.Bij de kribbe van Jezus stonden een os en een ezel. Misverstand. Er worden geen dieren genoemd in het geboorteverhaal. De dieren zijn geleend uit een tekst van Jesaja (Jes.1,3).

3.Jezus is geboren in de winter. Misverstand. Waarschijnlijk is hij ’s zomers geboren, omdat de herders ’s nachts buiten verblijven.

4. Jezus is geboren in het jaar 0. Misverstand. Dionysius Exiguus die de jaartelling in de zesde eeuw bedacht, wilde beginnen bij Jezus’ geboorte, maar hij heeft een foutje gemaakt, waardoor Jezus enkele jaren voor Christus werd geboren.

5.  Jezus werd in een grot geboren. Misverstand. Waarschijnlijk werd hij in het dierengedeelte van een karavanserai geboren. De dieren waren beneden, de gasten gingen naar boven. In Akko kan je nog zo’n karavanserai zien.

6.Het kerstverhaal is onmisbaar om het christendom te begrijpen. Misverstand. Het evangelie van Markus dat aanvankelijk in Alexandrië als enige evangelie werd gelezen, kent geen geboorteverhaal. De mensen vonden het paasverhaal veel belangrijker.

7.Jezus was de eerste christen. Misverstand. Jezus is tot het einde toe Jood gebleven. Hij hield zich aan de Joodse wetten als de besnijdenis en de feesten. Hij is ook op Joodse wijze begraven.

8. Het kerstverhaal is in één keer opgeschreven als een vertederend verhaal. Misverstand. Er zitten diverse lagen onder bijvoorbeeld de kerstvertelling in Lukas en dat is niet per se vertederend. Er zit bijvoorbeeld een vreemde opdracht in het verhaal, dat iedereen moest terug gaan naar de plek waar hij wortelde, Lukas 2,3 ‘iedereen moest naar zijn eigen stad’.  Als je nu een telling wilt laten mislukken moet je 43 generaties teruggaan. Dat is voor ons terug naar de tijd van Karel de Grote. Wij weten niet eens waar onze voorouders toen zaten. Onder het verhaal van Lukas 2 gaat de veronderstelling schuil dat mensen Leviticus 25 kennen. De geboorte werd als een soort –politiek beladen – jubeljaar gezien.

9.De herbergiers hadden zoveel gasten dat Jozef en Maria er niet bij konden. Misverstand. De herbergiers hadden misschien wel ruimte, maar ze konden de hoogzwangere vrouw niet toelaten. Maria stond op het punt te bevallen en daardoor zou de hele herberg onrein worden (Leviticus 12,2). Ik kom hier later op terug, want het idee van reinheid is een kernthema onder het kerstverhaal en onder chanoeka. 

10. De kerstboom behoort bij kerst. Misverstand. De kerstboom hoort bij het Germaanse midwinterfeest, waar gevierd wordt dat het groen niet helemaal verdwijnt, maar terugkeert. Piek en balllen horen bij de vruchtbaarheidscultus, het licht in de boom drukt het verlangen uit naar terugkeer van het licht dat de basis is van leven. Aan de kerstboom zie je al dat kerst als lichtjesfeest populair is geworden, dat sluit weliswaar aan bij joods-christelijke wortels, maar de werkelijke prikkel komt uit het heidendom.

We zitten daarmee goed in ons thema en het besef dat we kerstfeest tegenwoordig behoorlijk hebben aangepast aan de wensen van onze cultuur. Dat zullen we ook zien als we kijken naar de intensiteit waarmee het thema ‘licht’ aan de orde komt.
 
2.Licht in de christelijke en de germaanse traditie

Als we het woord ‘licht’ in de concordantie nakijken, blijkt dat woord 220 keer in de christelijke canon voorkomt; 146 keer in de Tenach en 74 keer in het Nieuwe Testament. Dat is dus redelijk in balans, zou je  kunnen zeggen. Zoem je in, dan blijkt dat het boek Job het meest het begrip ‘licht’ noemt, het komt 32 keer voor bij hem. In het Nieuwe Testament is het vooral de evangelist Johannes die spreekt over ‘licht’.

Job spreekt redelijk neutraal over licht. Ik zal één plaats citeren: Job 30: 26: ‘…toen ik hoopte op licht, kwam er duisternis’. Dus het gaat over feitelijk licht, wat overigens tegelijk staat voor het goede.

Je vindt het ook in de hogepriesterlijke zegen van Numeri 6. Je moet die Aaronitische zegen eigenlijk lezen als een opgaande zon: ‘De Eeuwige zegene je en behoede je’. Dat is het opkomen van de zon. ‘De Eeuwige doe zijn aangezicht over je lichten en zij je genadig’. De zon verschijnt al verder boven je. ‘De Eeuwige verheffe zijn aangezicht over je en geve je vrede’. De zon als beeld van God doet denken aan de zonnegod Ré, waar de zonnegod en de faraoh lange tijd vereenzelvigd zijn en waar Mozes de eerste veertig jaar van zijn leven zijn lessen heeft ontvangen. Het is dus een joods antwoord op de egyptische cultuur.

Je vindt al eerder in de canon een gesprek van de joodse cultuur met de babylonische cultuur. Dat is in het begin van het boek Genesis. God zegt: ‘Er zij licht’. En er is licht. En hij noemt het licht ‘dag’, ‘één dag’ zegt de Naarder Bijbelvertaling exact vertalend. Het opmerkelijke is, dat het licht verschijnt nog voordat de zon en de maan geschapen worden. Dat is op de vierde dag. Het licht komt van God zelf. Daarmee onderscheidt het zich van de Babylonische cultuur waarin de maan een ereplaats krijgt. Bij Israël is het God zelf die licht geeft. Het is alsof je hier de ‘kabood’ ervaart. God zit in de poriën van de mensen als bron van leven.

Je vindt het licht verder op tientallen plaatsen. In de kersttijd lezen we de in de kerk vaak Jesaja 9. ‘Het volk in duisternis zal een groot licht zien’. Dat licht wordt verder op in de joodse traditie gelijk gesteld met de koning Hizkia en in de christelijke traditie trekken we de lijn door naar Christus.

Een zelfde aanzet van spreken vind je in Johannes, waarbij Johannes al vrij snel de spirituele betekenis verder invult. Johannes de Doper zegt: ‘…het leven was het licht van de mensen. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het licht niet begrepen’ (Johannes 1: 4,5). Johannes zal in het vervolg van zijn evangelie het licht identificeren met Christus, Joh. 8, 12: ‘Ik ben het Licht der wereld’. Johannes herhaalt die combinatie enkele keren. Het ‘Licht’ staat niet op zichzelf, het is steeds ‘Het Licht der wereld’. Jezus is de kosmische samenvatting van het Licht. Hij refereert aan het scheppingslicht en een soort oorspronkelijkheid als gegeven in de kabood. Germanen herkennen dat licht in het noorderlicht. Nog steeds is dat licht geliefd bij kunstenaars. Vandaar dat de directie van de Eemhof in Amersfoort aparte raampartijen aanbracht in het dak om noorderlicht binnen te laten dat de schilders direct van dienst is. Johannes ziet Jezus in dat ultieme kosmische en bijna gnostische perspectief.

Hoe is de verwerking van dat thema verder gegaan? Dan kom ik bij de Heliand. De Heliand, dat weet u misschien, is een geschrift van germaanse oorsprong. Het is geschreven in 830 door een saksische monnik. En het aardige is, dat hij de oorspronkelijke cultuur in deze streek verbindt met het evangelie. Hij vat het evangelie samen in een lang gedicht, een diatesseron. En in de woorden die hij kiest, kunnen we aflezen hoe de perceptie van het evangelie in deze landen is geweest.

Het thema ‘licht’ komt in de Heliand drie-, viermaal vaker voor dan in de evangeliën van de bijbel. Voor de schrijver van de Heliand is de wereld synoniem met ‘licht’. Als de dichter van ‘dit licht’ spreekt, bedoelt hij ‘deze wereld’, ‘dit leven’. Vergelijk onze uitdrukking ‘het licht zien’ voor ‘geboren worden’. Voor ‘sterven’ gebruikt de dichter uitdrukking ‘seukien lioht eudar’ (een ander licht zoeken), vgl. naar een andere wereld helpen. De hemel wordt veelvuldig omschreven als ‘het licht van God’, of ‘that langsame lioht’ (het eeuwige licht). Het is ook logisch dat de germanen zoveel meer aandacht geven aan het licht. Naarmate je noordelijker komt immers, zie je meer uit naar het licht, het licht is leven. Meer dan in het zuiden, waar het licht een verzengend karakter kan hebben.

Kijken we iets preciezer naar de plaatsen waar het licht in het kerstverhaal voorkomt. Ik kom op een keer of vijf. En vergelijken we die plaatsen met de vertellingen (het zijn vooral de narratieve gedeelten) van het evangelie. Het licht komt een eerste keer voor in regel 337. Ik citeer:

‘Zuiver van hart droeg Maria als hulde aan God, de heilige Geest, het goede kind, tot ze hem naar Gods besluit, op last van de machtige, in het licht der mensen ter wereld zou brengen, de beste der kinderen’. Dus het licht is typering van de wereld.

De tweede keer dat het licht voorkomt is in regel 397, als de herders de wacht houden over, ja over wat eigenlijk? In het Lukas-evangelie staat ‘over de schapen’. Maar de dichter van de Heliand vond de schapen minderwaardig en dus veranderde hij dat in paarden. Als de heerser der wereld geboren wordt, gun je hem paarden. En dan zeggen de engelen:
‘Wanhoop niet, het licht brengt geen leed. Lieflijk zijn de woorden die ik werkelijk wil zeggen…’.
Dus het licht is het op handen zijnde geluk, de blijde boodschap.

De vertelling van de drie wijzen uit het oosten is de derde plaats waar het licht wordt aangehaald. De Heliand gebruikt er een niet-canonieke bron. Regel 578 zegt:
‘Zodra hij (sc. de Messias) moest heengaan, de bewoonde wereld, zijn verwanten moest verlaten, dit leven moest opgeven voor een ander licht, gebood hij zijn leerlingen bij hem te komen, nodigde zijn erfgenamen. Tot allen sprak hij, legde hun uit wat er later zou gebeuren…’’ Dus in de oude geschriften van de wijzen uit het oosten komt de voorspelling van een geboorte al voor. En weer dat woordje ‘licht’ als aanduiding van deze wereld in onderscheid van een ander licht.

De vierde plaats van het licht in het kerstverhaal is een heel bijzondere plaats. Je kunt er uit aflezen hoe de mensen in de Middeleeuwen omgingen met joodse bronnen. Vanaf regel 450 begint de episode dat Jezus in de tempel wordt voorgesteld aan de Heere. Daaraan voorafgaand staat in Lukas 2, 21: ‘En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd Hem de Naam Jezus gegeven…’. De weergave in de Heliand luidt: ‘Hoogstaande mannen kwamen bijeen op de achtste dag, bedachten samen met de deerne Gods dat hij Heiland zou heten, gehoorzaam aan de opdracht zoals Gods engel, Gabriël, had gezegd met ware woorden’. Met andere woorden, de lezers van de Heliand hebben nooit geweten dat Jezus is besneden. En ze hebben vanaf het begin het idee dat hij Heliand heet en niet Jezus. Zijn identiteit wordt christelijk geannexeerd.

En dan begint de voorstelling in de tempel. Interessant is de weergave van Simeons bede, ik citeer Lukas 2, 29-32: ‘Nu laat U, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, volgens uw woord, want mijn ogen hebben uw zaligheid gezien, die u bereid hebt voor de ogen van alle volken, een licht om de heidenen te verlichten en om uw volk Israël te verheerlijken’. Einde citaat. Je proeft de joodse bron onder de tekst. De volken ontvangen verlichting. Israël wordt verheerlijkt, want had al verlichting en koppelt verlichting aan respect, het respect van het licht van het begin, de ‘kabood’. Luister en merk dat de germanen natuurlijk het licht handhaafden, want dat kenden ze en dat ze ook de eigen positie van Israël redelijk zuiver laten staan op deze plaats. Ik citeer:
‘Laat mij in vrede gaan waarheen mijn vaderen gingen, op deze geliefde dag waarop ik mijn leidsman zag, de barmhartige heer, zoals mij heilig was beloofd in gene dagen. U bent het grote licht voor alle volken, die eerder de kracht van de alheerser niet kenden. Uw komst brengt heil en heerlijkheid, mijn heer, mijn leidsman,  voor de averen Israëls, uw eigen volk, Uw geliefde mensen’. Averen betekent zoveel als nakomelingen.

3.Parallellie tussen chanoeka en kerst

Wat levert ons dit lezen van Lukas en de Heliand nu op voor ons thema? Hoe verhoudt kerst zich tot chanoeka? Er zijn enkele opvallende parallellen.

Laat me eerst iets over chanoeka vertellen. Bij het chanoekafeest herdenkt men hoe de tempel in 165 voor Christus door Judas Makkabeüs opnieuw werd gewijd. Er kwam een nieuw altaar in de tempel in plaats van het verontreinigde. Er kwamen nieuwe heilige bekers. Als het vuur is aangestoken en de lampen weer branden, is er acht dagen feest. Er zijn offers en er klinken liederen. Volgens Josephus werd chanoeka in de volksmond ook het feest van de lichten genoemd. Het feest markeert de overwinning op de legers van de seleuciden, die hebben geprobeerd het volk hun godsdienst te laten uitoefenen.

Volgens de overlevering is er slechts één kruikje kosjere olie nodig om de menorah te laten branden. Het ene kruikje schenkt genoeg olie voor acht dagen. In het gezin steekt men de chanoeka-kaarsen aan herinnerend naar het licht in de tempel. Bij twee van de acht kaarsjes spreekt men twee zegens uit.

Zet dat naast Lukas. Ook bij Lukas speelt de tempel een belangrijke rol. Jezus wordt voorgesteld in de tempel. Er klinken twee zegeningen, in de mond genomen door twee bejaarden, Simeon en Anna. Waar de besnijdenis na acht dagen summier is, is de beschrijving van de voorstelling van Jezus in de tempel uitvoerig. En die staat nadrukkelijk in de context van de ‘reiniging’ van Maria (Lukas 2,22) (‘tahara toorat moshe’)

Die reiniging vind je ook in Lukas 2, vers 7b. Vers 7b gaat het over het ontbreken van een plaats in de herberg. Daar hebben we – en dan kom ik terug bij de tien misverstanden – een romantisch plaatje van gemaakt met gastvrijheid. Dat is het oorspronkelijk niet geweest. In het Oude Testament () staat dat een vrouw die een kind baart, onrein is. En dat zou impliceren dat alle gasten in de herberg onrein zouden worden. Het gaat dus over reinheid.

Jezus heeft vervolgens steeds weer met de reinheid te maken. De reinigingsvoorschriften worden in acht genomen. En Jezus reinigt later in de evangeliën actief de tempel. 

Heeft Lukas (zijn naam betekent, in dit verband nuttig te zeggen: Licht) bewust Lukas 2 naast chanoeka willen plaatsen? Heeft hij bewust, christelijk gedacht, Jezus als een reiniging van de tempel willen voorstellen? Of gaan er onder zijn evangelie vertellingen schuil die dat willen suggereren? Ik acht de parallellie voor de eerste stelling te vergaand. Ik acht het wel verdedigbaar dat er onder de lezingen van Lukas 1 en Lukas 2 bronnen schuilgaan, die veel dichter bij het jodendom hebben gezeten dan wij in onze traditie benoemen en die motieven opnemen die aansluiten bij diverse joodse motieven.

Hoe kan het dat men al vroeg de joodse kennis uit het kerstevangelie heeft losgelaten? Mijns inziens heeft dat te maken met de snelle kolonisatie van het joodse gedachtengoed door de heidenen. In rap tempo is de context bij de joden weggehaald en naar de heidenen toegehaald. En het ligt in het feit dat de reiniging van de tempel is verbonden met de nieuwe tempel Jezus, die reinigt. Maar dat is niet meer nodig als de tempel is verwoest. Jodendom en christendom moeten meer spirituele antwoorden zoeken en vinden ze in termen als ‘het licht’. 

4.Onderliggende vragen

Ik ben hiermee al bij de onderliggende vragen gekomen. Het thema ‘licht’ heeft joden en christenen dankzij de seculiere en menselijke omgeving alleen maar tot zelfde antwoorden gebracht in reactie op de cultuur. Daaronder lag een discussie over de reiniging. En ten diepste is er een elementair gesprek, over de persoon van Jezus.

Er is één plaats waar het ‘feest van de tempelvernieuwing’ expliciet wordt genoemd in het Nieuwe Testament. Dat is in Johannes 10: 22. ‘En het was het feest van de inwijding van de tempel in Jeruzalem en het was winter. En Jezus liep rond in de tempel’. En waar gaat dan de discussie over? Over het licht? Over de reinheid? Nee, de vraag luidt: ‘Als u de Christus bent, zeg het ons vrijuit’. En Jezus beaamt het en stelt: ‘Ik en de Vader zijn één’. En de schriftgeleerden willen hem vervolgens stenigen, want dat is de straf die staat op godslastering.

De discussie over de identiteit van Jezus is de kerndiscussie die gevoerd wordt in delen waar de eindredactie van de evangelisten te lezen valt. 

Ik wil daar één voorbeeld van geven uit de kern van het geloof: het shema. Je zou denken: Als de kern van het geloof het shema is uit Deuteronomium 6,4, dan zou je verwachten dat de christenen dat herhaaldelijk citeren in het Nieuwe Testament. Maar dat gebeurt niet. Het komt slechts één keer voor, in Markus 12,29. Dat is in een discussie tussen Jezus en de schriftgeleerden. Een Schriftgeleerde vraagt naar de kern van het Oude Testament. En Jezus antwoordt met een citaat van het shema en dan een dubbel gebod: Hoor Israël, de Heere is onze God. De Heere is de Enige. U zult de Here uw God liefhebben. En u zult uw naaste liefhebben als uzelf’.

Er zijn twee vragen bij de tekst te stellen, die eigenlijk zelden gesteld worden. De eerste vraag is: Hoe kan het dat Matteüs en Lukas die die discussie ook hebben, de eerste zin weglaten? Dat is toch de kern van het evangelie van het Oude Testament? Het antwoord moet ontnuchterend zijn: Markus is het oudste evangelie. Hij heeft nog een situatie voor ogen waarin joden deeluitmaken van de christelijke gemeente. Zij snappen het belang. Dat is bij Matteüs en Lukas al niet meer zo. De tempel is al verwoest. De gemeente bestaat overwegend uit heidense christenen. Daar leeft het Shema al niet meer. Zij hebben een ander Shema, ook zelden zo uitgelegd in de kerken. Niet ‘hoor Israël’, maar ‘Iedereen die oren heeft om te horen, hore’. Dus het verruimen van de aanspreekvorm van Israël naar alle mensen.

Een tweede vraag ligt bij de koppeling van de twee geboden. Jezus koppelt Deuteronomium en Leviticus aan elkaar. Maar die koppeling is helemaal niet vanzelfsprekend. Het ‘Heb God lief’ en het ‘Heb je naaste lief’ staat op een verschillende plaats in de Tora. Het zijn andere contexten. Ondanks de bewering van wat vele Bijbelgeleerden zeggen is de koppeling ook geen gebruik in de literatuur tot op dat moment. Daarna kom je het vaker tegen (bijvoorbeeld bij de twaalf apostelen). Maar daarvoor niet. Waarom doet Jezus dat? Jezus zal als vele anderen de Tora uit het hoofd hebben gekend en hij denkt concordantisch, zoals we nu ook nog werken. Met het uitspreken van het woord ‘liefhebben’ realiseert hij zich dat hetzelfde woord elders voorkomt en dat je op grond daarvan die twee teksten mag verbinden. En dat doet hij dan ook. Liefhebben van God en liefhebben van de naaste zijn keerzijden van een zelfde munt. En het pleit voor de Schriftgeleerde dat hij daar niet tegenin gaat. ‘U bent dichtbij het Koninkrijk’ concludeert Jezus dan ook.
Tegelijk geeft Jezus een statement over zijn eigen identiteit. Want de discussie was opgezet door de Schriftgeleerde om Jezus klem te praten. Als je God voor alles moet eren, mag je jezelf niet gelijkschakelen met hem. En bij Jezus zag je die tendens. De Schriftgeleerde moet het laten staan. En daarmee zegt Jezus: Ik ben Zoon van God. En ik ben Zoon van mensen. En dan moet je bij ‘zoon’ denken aan de joodse term ‘Zoon van de wet’. Zo’n Zoon belichaamt het ideaal van de wet. Zo belichaamt Jezus voor de christenen het ideaal van wie God is en van wie een mens is. Daar zit al in een vroeg stadium het gesprekspunt tussen Joden en christenen. En dat gesprekspunt leidt onder mee tot allerlei oecumenische concilies waarin de identiteit van Jezus verder wordt uitgeschreven. Johannes 17, de klassieke oecumenische tekst, laat zich lezen als een midrash op het shema.

Foto’s:
1. Kerstversiering in een winkelstraat
2. Chanoeka-lampjes
3. Bezoekers onderling in gesprek, rechts Leo van der Klaauw, ook verbonden aan de werkgroep Week van Gebed van de Raad van Kerken
4. Fragment van een beeld uit het Etty Hillesum-centrum
5. Opnieuw bezoekers in gesprek, rechts de christelijke voorzitter van het Ojec ds. Pieter Goedendorp