Vakantiemijmering

Klaas van der Kamp schreef voor het blad Reveil een bezinnende column met het oog op de vakanties. Hieronder de tekst.

Mensen nodig

Op de galerij van de flat bij ons in de buurt woont een jongen van een jaar of 25. Ik kwam hem tegen in de lift. ‘Waar ga jij heen deze zomer?’, vroeg ik. ‘Nergens’, zei hij. ‘Moet je werken?’, mijmerde ik. ‘Dat niet’, antwoordde hij,’maar ik heb niemand om mee op vakantie te gaan’. ‘Oh’, gromde ik.

Ik snapte het wel. Voor mijn werk mag ik af en toe naar het buitenland. New York, Londen, Frankfurt. ‘Je boft maar’, zeggen mensen bij mij in de buurt. Maar ik beleef dat helemaal niet zo. ‘Het is werk’, zeg ik dan. ‘Je bent de hele dag druk op een beurs. En ‘s avonds verveel je je. Alles zit dicht en je loopt wat alleen door een nietszeggend deel van de stad. Niet echt spannend. En je hebt niemand om je ervaringen mee te delen’.

Eén van de meest aangrijpende Bijbelverhalen vind ik het verhaal van een man die 38 jaar lam is en bij het badwater van Betzata ligt (Joh. 5). Zodra een engel het water beroert, krijgt het een geneeskrachtige werking. De eerste persoon die in het water springt, geneest. Ik heb altijd vragen bij het verhaal. Waarom beroert de engel het water, waarom tikt hij niet gewoon de mensen aan? Misschien walmen er geneeskrachtige dampen uit de aarde in het water, denk ik dan, zoiets als in de Stikvallei, en misschien schreven mensen die wonderlijke werking toe aan een engel. Maar als dat zo is, waarom geneest er dan maar één persoon? Zo mondjesmaat zijn die bodemerupties toch niet? Ik kom er nooit helemaal uit. Al die vragen worden uiteindelijk overvleugeld door één triest tussenzinnetje wat me niet loslaat: ‘Ik heb niemand die me als eerste in het water gooit’. Niemand hebben. En er dan 38 jaar liggen. Wat een eenzaamheid. Je bent dood voor je gestorven bent.

Ik herinner me een Nederlandse camping waar we ooit stonden. Er was weinig te beleven. Veel mensen van ons veldje deden mee met de bingo, dat scheen zo’n beetje het mooiste vertier te zijn wat de regio te bieden had. Eén van de tentbewoners ging altijd driekwartier voor aanvang naar de kantine. ‘Jij bent nieuwsgierig naar de prijzen’, zei ik tegen haar. ‘Nee’, zei ze, ‘maar ik mag graag een gezellig plekje hebben, een beetje tussen leuke mensen met wie je kunt kletsen. Het gaat me helemaal niet om de bingo. Het gaat me om de aanspraak’.