Gemakkelijk leven

Onlangs heeft ds. Evert Overeem afscheid genomen als adjunct-directeur van de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk. Hem is een afscheidsbundel aangeboden onder de titel ‘Gods kinderen zijn rare peren’. Daarin staat een artikel van Klaas van der Kamp met een stand van zaken van de oecumene in Nederland. Het volgt hier onder. Evert Overeem wordt opgevolgd wat zijn oecumenische werkzaamheden buitenland betreft door Rommie Nauta. Sjaak van ’t Kruis gaat oecumene binnenland doen. En Hans van Ark wordt de nieuwe adjunct-directeur. Dan het artikel:

 

‘…opdat we gemakkelijk leren leven’

– over oecumene in Nederland –

 

De oecumenische ontwikkelingen in Nederland volgen elkaar in rap tempo op. Niet eerder hebben de sponningen in het raam van de heilige huisjes zo indringend in hun voegen getrild. Niet eerder hebben mensen in zo’n voortvarend tempo hun geloof op een brede leest geschoeid met meer besef van waarheidszin bij de ander. Er zijn oecumenische openingen ontstaan in het denken, die maar ternauwernood door het georganiseerde christendom kunnen worden bijgehouden. Het is met name de globalisering waardoor mensen wereldwijd het besef krijgen dat religieuze denkbeelden genuanceerder liggen dan men vanuit oorspronkelijke verzuildheid dacht.  

 

Je kunt de veranderingen aflezen aan een dorp als Luttelgeest, één van de plaatsen waar Evert Overeem predikant was (1973 – 1977). Luttelgeest had in de jaren zeventig een gereformeerde kerk aan de Sportlaan en een hervormde kerk aan de Oosterstraat. Het was bij de ontginning van de polder nog gebruikelijk dat iedere confessie in een dorp op maat een eigen kerkgebouw kreeg. Maar binnen één generatie kregen bijna alle woonkernen in de Noordoostpolder te maken met een overcapaciteit aan kerkgebouwen. Diverse gebouwen moesten worden afgestoten, de keus welk gebouw kon daarbij aanleiding zijn voor verhitte discussies. ‘Bij onze kerk staan kastanjebomen, dat is aardig voor de catechisanten, dus moet onze kerk open blijven’. In Luttelgeest hebben ze dat soort discussies nooit hoeven voeren. De kerkrentmeesters hebben beide kerken in de aanbieding gedaan. De koper mocht kiezen. Een keramiekgalerie koos voor de gereformeerde kerk. Dus werd het geld van de koop gebruikt om de hervormde kerk te verbouwen en voor iedereen als nieuw te maken. De oplossing had bedacht kunnen worden door ds. Evert Overeem, die altijd praktische wijsheid en relativering met elkaar wist te verbinden.

 

Het publieke debat over de oecumene spreekt over een oecumenische winter. Deze kwalificatie is onjuist en riskant waar het gaat om het sturen van de ontwikkeling. Waarschijnlijk vloeit de terughoudende kwalificatie voort uit de parameters waarmee men analyseert. Wellicht worden ‘ideaal’ en ‘doelstelling’ door elkaar gehaald. Het ideaal van de oecumene is: ‘…dat zij allen één zijn’. Een mogelijke doelstelling is: ‘…dat kerken onderling samenwerken’.

 

Juist aan de hand van de Protestantse Kerk laat zich het onderscheid tussen ideaal en doelstelling verduidelijken. Het proces van Samen op Weg heeft als doelstelling: de hereniging van – uiteindelijk – drie kerken. De participatie binnen Raad van Kerken daarentegen heeft vanaf het begin wel het ideaal de kerken één te doen zijn; maar de doelstelling is: De kerken te doen samenwerken. Prof. dr. E.J. Beker heeft in de jaren zestig nog geprobeerd om te spreken van ‘zich verenigende kerken’ binnen de Raad, maar het werden uiteindelijk ‘kerken die samenwerken’. Je kunt dus de Raad van Kerken beoordelen op de mate van de samenwerking die er is tussen de kerken en het proces van Samen op Weg kan je beoordelen op de mate van hereniging die is ontstaan.  

 

We onderscheiden hier ideaal en doelstelling. De doelstelling bestaat uit praktisch te realiseren doelen. Het ideaal is algemener en heeft iets utopisch, maar is desalniettemin onmisbaar. ‘Als je een schip wilt bouwen, moet je andere mensen geen hamer en nagels geven’, zegt een korte parabel. ‘Je moet hen van de zee vertellen’.

 

We willen nu overgaan tot een beschrijving van de oecumenische ontwikkelingen in de laatste jaren. We schetsen drie oecumenische lijnen en we doen dat vanuit protestants perspectief. Het gaat om: kerkelijke oecumene, individuele oecumene en interreligieuze oecumene. We sluiten af met enkele aandachtspunten voor de toekomst. Het gaat ons om een globaal beeld over de laatste vijftig jaar.

 

Kerkelijke oecumene

 

We beginnen met de kerkelijke oecumene. Onder kerkelijke oecumene verstaan we: De samenwerking van georganiseerde verbanden van christenen waarbij de participerende officiële geloofsgemeenschappen onderling afspraken maken en voor een deel gezamenlijk naar buiten treden in het publieke domein. Er zijn verschillende andere termen waaronder de kerkelijke oecumene bekend is geworden: institutionele oecumene, juridische oecumene, organisatorische oecumene, katholieke oecumene, oude oecumene, overlegoecumene.

 

De kerkelijke oecumene legt het theologische accent op de christologie. Woordvoerders wijzen op het lichaam van Christus, dat weliswaar verschillende ledematen kent, maar toch onlosmakelijk een samenhang vertoont. Zoals het lichaam van Christus niet gedeeld kan zijn, zo zijn de kerken onderling met elkaar verbonden, soms is die eenheid zichtbaar, soms is ze alleen in het verborgene aanwezig. Ten allen tijde blijft de opdracht van de ‘una sancta’ staan in de lijn van het hogepriesterlijke gebed van Jezus.

 

Het Oecumenisch Platform voor Katholiciteit is een voorbeeld van een spontane organisatie die het kerkelijk denken in de oecumenische beweging wil stimuleren.

 

Evert Overeem heeft als preses van de Gereformeerde Kerk en als ambtenaar van de Protestantse Kerk vooral deze kerkelijke oecumene gediend. Zijn werk is sterk gekleurd door het proces van Samen op Weg. Achttien predikanten – negen uit de Nederlandse Hervormde Kerk en negen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland – plaatsten in 1961 een appel om verschillende protestantse denominaties niet langer afzonderlijk te laten optrekken. Het ideaal van een verenigde kerk en de doelstelling van één organisatorische kerk gingen in dit proces samenvallen op het moment dat besloten werd tot een juridische inkleuring, zo halverwege de jaren zeventig. De vereniging van drie landelijke kerken is gerealiseerd op 1 mei 2004.

 

Er is later kritiek gekomen om het wat eenzijdige formalistische karakter van deze protestantse oecumene. Wim Dekker spreekt in zijn boek ‘Marginaal en Missionair’ over een juridisch managementproces. Dat moge hout snijden; de hereniging blijft oecumenisch een bijzondere prestatie. Zeker als je je realiseert, dat de eerste secretaris, ds. Jan Aalbers, nog vragen moest beantwoorden zoals die in Zoutkamp, waar een gereformeerde broeder hem aansprak met: ‘Begrijp ik ds. Aalbers goed, dat als we hier samengaan ik als vurig CDA-gemeenteraadslid straks aan één avondmaalstafel behoor te gaan zitten met mijn hervormd mederaadslid van de Partij van de Arbeid die ik bestrijd?’ Hij had het goed begrepen.

 

Evert Overeem heeft een constructieve bijdrage geleverd aan de hereniging. Het proces heeft garen gesponnen bij zijn speelse realiteitszin. Die kwam onder meer naar voren toen er discussie ontstond over de opbouw van de nieuwe kerkorde. Het ging over de verhouding van twee onderdelen, die in de hervormde kerkorde befaamd waren: het artikel over apostolaat (artikel 8 NHK) en het artikel over het belijden (artikel 10 NHK). Het was mede de creativiteit van Evert Overeem die beide artikelen bij elkaar wist te nemen en een plaats gaf direct in het begin van de nieuwe kerkorde.

 

Plaatselijk is het proces nog steeds niet afgerond. Een recent oecumenerapport van de dienstenorganisatie uit 2013 onderbouwt dat: ‘Er is in de gemeenten minder interesse voor de ‘traditionele’ oecumene. De bloeiperiode lijkt voorbij te zijn en het draagvlak vergrijst’. De echo van die teleurstelling is te vinden in het genoemde werkdocument als er via de band van de internationale oecumene wordt gezegd: Laten we ‘trots’ zijn op het verenigd kerk zijn; en: Er is een verandering in ‘zelfbewustzijn’ nodig. De oproep richt zich op de internationale organisaties, maar is tegelijk de echo van wat men tegen de eigen achterban zegt. De teleurstelling is ook te verklaren uit het feit dat de achttien nadrukkelijk niet alleen spraken over ‘vereniging’, maar ook over ‘vernieuwing’. ‘Onze eenwording is zinloos zonder vernieuwing’, schreef de groep in 1961. En juist die vernieuwing is in de kluiten blijven steken. Landelijk is de betrokkenheid van vele vrijwilligers ingewisseld voor een professioneel apparaat, met vele toegewijde mensen die zich houden aan wat professioneel is, maar waar het een blijvende uitdaging is om ook de vrijwilligers aan de basis zich met deze organisatie te laten identificeren.  

 

De Protestantse Kerk in Nederland participeert vanaf het begin in de Raad van Kerken in Nederland. De juridische structuur van de Raad van Kerken is veel losser dan de structuur die de drie kerken onderling elkaar oplegden. Die ruimte neemt de eigen verantwoordelijkheid van de lidkerken serieus. Je stuit daarmee echter op de grenzen van wat je met overtuigingskracht kunt realiseren. Op 28 november 1986, nu ruim 25 jaar geleden, bijvoorbeeld kwam de synode van de Gereformeerde Kerken bijeen. Men sprak over het BEM-rapport. Het Friesch Dagblad rapporteert daarover: ‘De gereformeerde synode laat nagaan wat de betekenis van het bisschoppelijk ambt kan zijn’. De krant legt uit: ‘Tachtig procent van de kerken kent een episcopaal (bisschoppelijke) systeem. De gereformeerde traditie kent dit ambt niet. Reden om bij de deskundigen aan te dringen op een nadere studie’. ‘Hiermee wordt voor mij een grens overschreden’, aldus ds. W.A. van den Berg uit Bodegraven. ‘De synode mag wel op het ambt van bisschop laten studeren. Als het ambt maar niet bij ons wordt geïntroduceerd’. ‘De enige bisschop, die onze kerk mag binnenkomen, is de man die zijn knecht meeneemt via de schoorsteen’, werd er schertsend opgemerkt. En Evert Overeem, destijds dominee in Haren, herinnert er nog eens aan, dat de Reformatie juist het bisschoppelijk ambt had afgeschaft om er een classis voor terug te nemen, waarin de gewone kerkleden ook een stem hebben. Je merkt dat het serieus nemen van ieders inbreng, impliceert dat de veelkleurigheid niet alleen beginpunt is van oecumenisch denken, maar tegelijk ook eindstation en dat de veelkleurigheid zich niet verder laat kanaliseren dan ‘georganiseerde veelkleurigheid’.

 

Evert Overeem zelf kon die hang naar structuur ook prima relativeren. Toen de synode op 6 maart 1986 een brief besprak uit Leek waarin de synode werd gevraagd om voortaan alleen besluiten te nemen als de plaatselijke kerkenraad was geraadpleegd, reageerde Overeem eerder bisschoppelijk dan gereformeerd: ‘Ik moet er niet aan denken aan een kerkelijk referendum over bijvoorbeeld het pastoraal advies inzake een homofiele naaste. Mag een synode op zo’n punt misschien een beetje vooruitlopen op sommige kerken?’.

 

Individuele oecumene

 

Een tweede ontwikkeling is te typeren als: individuele oecumene. Onder individuele oecumene verstaan we: Het persoonlijke contact van individuele gelovigen en kerkelijke elites bedoeld om het onderlinge gesprek te voeren en daardoor te groeien in amicitia en geestelijke eenheid. Er zijn verschillende andere termen waaronder de individuele oecumene bekend is geworden: persoonlijke oecumene, oecumene van het hart, spirituele oecumene, oecumene als beweging van de Geest, nieuwe oecumene, draagvlakoecumene.

 

De individuele oecumene legt het theologische accent op de pneumatologie. Woordvoerders wijzen op de gaven van de Geest, die onvoldoende worden gebruikt in de historische kerken, waaronder de Protestantse Kerk in Nederland. Ze wijzen op het brede pallet van de Geest, zoals het bij Paulus is te vinden, inclusief tongentaal, ziekenzalving, gebedsgenezing en volwassendoop.

 

Het Beraad van Kerken is vorm van individuele oecumene ontstaan aan het begin van de 21ste eeuw. Het is een forum waar diverse personen samenkomen met leden van de Raad van Kerken om zonder besluitvormende agenda het onderling gesprek te voeren. Er worden geen verplichtingen aangegaan, zeker ook omdat de meer charismatische groepen en kerken in het overleg wars zijn van dergelijke structuren en vooraf opgelegde verantwoordelijkheden. Zij verbinden de Geest met spontaneïteit en charismatisch leiderschap. Dat is de kracht van deze groepen en tegelijk de vluchtigheid.

 

Andere initiatieven in deze eeuw onderstrepen de waarde van de individuele oecumene; te denken valt aan de initiatieven van respectievelijk: ds. Gerrit de Fijter c.s. (Nederlands Christelijk Forum), ds. Wilkin van de Kamp c.s. (Wij kiezen voor eenheid) en ds. Peter Sleebos, dr. Arjan Plaisier en mgr. Joris Vercammen (Nederlands Christelijk Forum).

 

De Raad van Kerken ziet het als een taak om verbinding aan te brengen tussen de individuele oecumene en de meer kerkelijke oecumene. De gesprekken over de doop kunnen als zodanig worden gezien. De doop is enerzijds een persoonlijke uiting van geloof. Anderzijds is het sacrament een eerste sacrament bedoeld om mensen met de kerk te verbinden. De doopgesprekken over de doop vonden plaats in de periode 2009 – 2011. Ze werden afgerond op tweede pinksterdag in Heiloo met twee verklaringen: er waren negen kerken die de doop elders bediend erkenden als legitiem, een kerkelijke uitspraak; er waren ook elf kerken (de negen plus twee anderen) die zich uitspraken over onderlinge toenadering en respect, een geloofsverklaring, waarbij ook de Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten uiteindelijk deze tweede verklaring hebben onderschreven.  

 

Er is bescheiden voortgang, maar daarmee willen we niet zeggen dat de twee gedachtelijnen zich gemakkelijk verbinden. Oecumene bedrijven lijkt wat dat betreft op een bevalling. Evert Overeem schrijft er ergens over. Een jonge vader, hij heet Dinant, komt bij hem op bezoek om te zeggen dat hij vader geworden is. Evert vraagt belangstellend of de bevalling een beetje eenvoudig is verlopen, waarop de jonge vader antwoordt: ‘Kerel, kerel, wat zweten, wat zweten’.

 

Interreligieuze oecumene

 

De derde insteek van de oecumene komt in diverse handboeken niet voor onder de titel ‘oecumene’, maar hoort daar sinds het laatste decennium wel thuis: de interreligieuze oecumene. Onder interreligieuze oecumene verstaan we: De samenwerking van de christelijke kerken met andere religieuze verbanden waarbij de religies samen ruimte proberen te creëren voor godsdienst in het publieke domein en samen een bijdrage willen leveren aan de democratie, zowel in Nederland als in andere landen. Er zijn verschillende andere termen waaronder de interreligieuze oecumene bekend is geworden: oecumene van de dialoog, (inter)religieuze ontmoeting, monotheïstische oecumene (waar het om de drie monotheïstische religies gaat), pragmatische oecumene, extrakerkelijke oecumene.

 

De interreligieuze oecumene legt het theologische accent op de persoon van God de Vader. Woordvoerders wijzen op de eerste persoon van de triniteit, die Schepper en Onderhouder is van de hele mensheid. Ze wijzen op de focus van Gods werk, dat raakt aan de hele mensheid en vinden ook aansluiting bij de oecumenische insteek van Genesis 1 – 11. De internationale groep theologen van ‘A Common Word’ wijst verder op verbondenheid in de ethiek en de Gouden Regel, die als samenvatting van de wet op diverse plaatsen in het Nieuwe Testament terug te vinden is.

 

Het landelijk Platform voor Religies en Levensbeschouwing en tientallen plaatselijke platforms, c.q. Raden van Religies en Levensbeschouwing laten zien dat er vanuit het grondvlak de nodige ontmoetingsruimten zijn gecreëerd waar de religies elkaar aanspreken op geloofsovertuiging, diaconaat en praktische zaken.

 

De interreligieuze oecumene is een relatief nieuwe loot aan de stam van de oecumene. Je vindt de invalshoek nauwelijks in beleidsnota’s van de Protestantse Kerk, zoals de beleidsnota ‘Meegaan in de beweging van de Heilige Geest’ (2008), waar het één keer gaat om ‘shared concern’ en in de nota ‘Integriteit en Respect’ (2013), waar het contact met moslims wordt onderscheiden van de ‘binnenchristelijke oecumene’.

 

Er is tegenwoordig reden om interreligieuze oecumene op de agenda te plaatsen. De beslissende gebeurtenis vond plaats op 9 september 2001, toen de Twin Towers vielen in New York en de westerse wereld zich realiseerde dat de wereld een global village is geworden waarbij de islam als tweede grote wereldreligie niet langer als curiositeit kon worden overgelaten aan enkele godsdienstwetenschappers in een torenflat op de Uithof of in de buurt van Uilenstede. De omvang van het aantal moslims in Nederland, bijna 1 miljoen, daagt uit om dit onderdeel van het werk serieus te nemen.

 

De Protestantse Kerk heeft een voortrekkersrol gespeeld in het agenderen van de interreligieuze samenwerking. Dr. Bas Plaisier was initiatiefnemer voor wat sinds 2007 het Caïro-overleg zou gaan heten, een samenwerking van moslims en christenen en later ook joden, oorspronkelijk bedoeld om de beeldvorming rond Fitna in het buitenland genuanceerd te houden. De waarde kwam onder meer naar voren in 2012, toen het verbod op ritueel slachten, mede door de inspanningen van het Caïro-overleg, in de Eerste Kamer sneuvelde. Drs. Ineke Bakker, had in 2005 bij het zilveren regeringsjubileum van koningin Beatrix een ander initiatief genomen voor de vorming van een breed interreligieus overleg onder de term ‘In Vrijheid Verbonden’, waar ook enkele niet-monotheïstische godsdiensten in participeren. Beide groepen dragen bij aan een gezamenlijke inzet van religies voor kwaliteit van samenleven; ze laten zien dat mensenrechten, democratie en godsdienstvrijheid in Nederland en wereldwijd de moeite waard zijn.

 

Het Vanabbemuseum in Eindhoven heeft onlangs de Joodse Renaissance Beweging uit Polen gevraagd een manifest zichtbaar te maken in herinnering aan het getto in Warschau. De Joodse gemeenschap maakte een tekst, waarin gewezen wordt op de risico’s  als je al te dogmatiserend met het monopolie van de eigen religie omgaat. Ze schrijven: ‘…Met één kleur kunnen we niet zien… Met één cultuur kunnen we niet voelen… Met één religie kunnen we niet luisteren…’.

 

Toekomst

 

Het succes van de oecumene in Nederland wordt de komende jaren bepaald door vier penseelstreken.  

1. De vraag of er voldoende balans zal worden aangebracht in de velden van kerkelijke, individuele en interreligieuze oecumene. Om die balans te vinden is het van belang dat de kerken financieel en intellectueel investeren in oecumene. Een confessionele verenging zou uiteindelijk wel eens kunnen leiden tot spirituele versmalling en seculier onbegrip. Interkerkelijke en interreligieuze organisaties, die mede gedragen worden door de kerken, moeten daarbij voldoende gewicht hebben om adequaat te reageren op ontwikkelingen, waarbij ze enerzijds voldoende actueel zijn en anderzijds helpen bij het vinden van balans en maat. De Raad van Kerken is aanwezig op het interkerkelijke middenveld, samen met andere organisaties zoals de Evangelische Alliantie, Samen Kerk in Nederland, het Contactorgaan Moslims en Overheid en enkele – wat je zou kunnen noemen – one-issue-achtige organisaties zoals de Nederlandse Zendingsraad, de Evangelische Zendingsalliantie, de Katholieke Vereniging voor Oecumene, Zendtijd voor Kerken en IKON en Evangelische Omroep. Wellicht is het mogelijk in een seculiere omgeving om deze organisaties nog meer naar elkaar toe te doen groeien.

 

2. Er is behoefte aan dienend, publiek en samenbindend leiderschap. Er is leiderschap voldoende, immers dat zijn mensen die door hun kerk zijn aangesteld om vanuit een helikopterview de kerk te analyseren en besturen. Het wordt lastiger als het adjectief ‘dienend’  moet worden ingevuld, want dat vraagt om ‘rekening houden met een ander’, en soms misschien ook wel om ‘ontlediging’ in navolging van de Heer van de kerk. En dat stelt een vraag aan iedere leider: Ben ik bereid in een iteratief proces eerst op een Robbeneiland te wonen alvorens presidentieel gezag uit te oefenen?

3. Er is behoefte aan plaatselijk draagvlak en motivatie. Leiders kunnen niet in het luchtledige werken. Ze hebben op hun manier ook behoefte aan support en waardering. Draagvlak dus. Het is de uitdaging voor de kerkelijke werkers om dat draagvlak mede mogelijk te maken. Daarbij hoort het aanreiken van documenten van internationale geledingen, zoals de Wereldraad. Die hebben inmiddels een hoge abstractiegraad bereikt, Evert Overeem spreekt in dit verband van Maggiblokjes. Zij moeten op elementair niveau vertaald worden om daar het draagvlak te creëren en het oecumenische proces te polijsten.   

 

4. Er is een noodzaak van contextuele theologie. Dat is theologie die de kwetsbaarheid van eigen standpunten benoemt, die de grootheid van God niet bij voorbaat inkadert in eigen kerkelijk framework; maar die oog heeft én voor de eigen context van de Bijbel én voor de eigen context van de situatie hier en nu. Daarbij is de context van een westerling anders dan de context van iemand uit Afrika. Dus met de contextualisering doet ook het begrip globalisering weer zijn intree.

 

Tot slot

 

Het gaat in oecumene letterlijk om ‘de hele bewoonde wereld’, het leven in al zijn facetten. Het is in die zin winst dat de documenten van de Wereldraad voor de tiende assemblee in Busan zo nadrukkelijk spreken over het leven, en over ‘het versterken van het leven’. De nieuwe zendingsverklaring stelt dat het leven opbloeit, daar waar de Geest van God werkt; en wellicht in verschillende situaties geldt ook het omgekeerde: je vindt elementen van de Geest als je opbloeiend (seculier) leven analyseert. Vandaar dat het zendingsrapport ook heet ‘Samen voor het leven’.

 

In een boekje over de geschiedenis van de gereformeerde kerk van Enter vertelt Evert Overeem een verhaal. Bij zijn vertrek naar een andere kerk, komt er een lastige broeder afscheid nemen. De man zegt: ‘Nu u weggaat, wil ik u toch nog één ding zeggen: Sinds u hier bent, sterven de mensen gemakkelijker’. Wat moest ik daarop zeggen?, vraagt Evert zich hardop af. ‘Ik dacht even na en zei: ‘Broeder, daar ben ik blij om. Ik hoop, dat een andere dominee de mensen ook gemakkelijker leert leven’.

 

 

Drs. ing. Klaas van der Kamp v.d.m.