Kerken oefenen zich wereldwijd in toenemende mate om met onderlinge ethische verschillen om te gaan. Na een periode waarin de leer de agenda bepaalde, ontdekken kerken dat de onderlinge verschillen in niet-geringe mate samenhangen met praktische, morele zaken. De assemblee van de Wereldraad in Busan heeft daarom het rapport ‘ Moral discernment in the churches’ op de agenda staan. Mgr. Joris Vercammen is voorzitter van de oecumenische gespreksgroep die in Busan zich met het rapport bezighoudt.
Ook in Nederland merk je dat de ethische vragen latent de kerken van elkaar gescheiden houden. Toen de beraadgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenteschap maandag 21 oktober over het rapport sprak, kostte het niet veel moeite om allerlei voorbeelden te vinden. Iemand refereerde aan de zegen die homoseksuele koppels over hun huwelijk kunnen vragen in de Protestantse Kerk in Nederland. De verontruste hervormden voerden in de jaren negentig verhitte discussies over de op handen zijnde eenwording met de gereformeerden en de lutheranen. Een belangrijk deel van de gesprekken ging over de waarde van Leuenberg en over de invloed van de lutherse theologie binnen de Protestantse Kerk. Maar toen de hersteld hervormden hun knopen geteld hadden en de aanstaande scheuring gingen onderbouwen, noemden ze met name de kerkordelijke mogelijkheden voor homoseksuelen om zich te laten zegenen in hun relatie.
Nog steeds zijn dat soort ethische verschillen binnen de kerken aanwezig. Homoseksualiteit blijft wereldwijd een thema waar men zeer verschillend over oordeelt. Het morele oordeel hangt voor een deel samen met levenservaring, culturele omstandigheden en kennis. ‘Wij spraken kerkbreed vijftig jaar geleden toch heel anders over homoseksualiteit dan we nu doen’, zei iemand in de beraadgroep. Het is dus niet verwonderlijk dat orthodoxe kerken een andere analyse geven van homoseksualiteit dan verschillende kerken uit het westen. Het blijkt daarbij in allerlei ethische vragen dat het verschil in oordeel niet puur theologisch bepaald is (dat komt natuurlijk ook voor), maar dat er ook verschillen zijn die teruggaan op culturele ervaringen.
Het rapport Moral Discernment noemt daarvan verschillende voorbeelden. Neem de vraag in hoeverre het normaal is dat je in een land als Rusland per definitie gezien wordt als iemand die orthodox is. Westerlingen met een meer individuele achtergrond vinden dat allerminst vanzelfsprekend en hen ontgaat de ethiek onder de vraagstelling. Je kiest zelf je kerk uit. Maar de Russen leven in een andere culturele context en vinden het onverteerbaar dat je geen is-gelijk-teken zou plaatsen tussen Rus en orthodox. Vandaar dat de Rooms-Katholieke Kerk in Oost-Europese landen indringende discussies moet voeren; geloofszendingen met een evangelische achtergrond worden als ongewenst gezien.
Het rapport Moral Discernment brengt de problemen in kaart en geeft een soort routeplan van hoe je met dergelijke vragen kunt omgaan. Aan de ene kant zijn er de kerkelijke-theologische bronnen, zoals de werking van de heilige Geest, de schrift, de traditie, de kerkelijke cultuur etc. die normerend zijn, aan de andere kant zijn er algemene criteria, zoals het gezond verstand (de wijsheid), mensenrechten, natuurwetenschappen etc. Al die elementen samen leveren een analyse op, die je eigenlijk alleen per situatie, per casus kunt analyseren. Een moreel oordeel vraagt dus om een goede afweging van alle factoren en een ingetogen houding, zodat je niet onmiddellijk vanuit je eigen context over de ander heen walst.
De beraadgroep kon waardering opbrengen voor deze hoofdlijn van denken. Tegelijk realiseerde men zich, dat de geboden route eigenlijk heel vanzelfsprekend zou moeten zijn. Blijkbaar zijn de ontwikkelingen in de internationale oecumene inmiddels zo ver gevorderd dat men verder kan springen dan de polsstok van de leer, en vervolgens op de ethiek stuit. De erkenning dat daarbij niet alleen los aanwezige principes van geestelijken gelden, maar ook meer maatschappelijke argumenten moeten worden afgewogen, geeft een totaalbeeld waarin balans wordt gezocht en de onderlinge discussie zeker zo belangrijk is dan het uiteindelijke oordeel.
De beraadgroep discussieerde ook over een orthodox en rooms-katholiek voorbehoud dat in het rapport is opgenomen in een eerste hoofdstuk. Daarin houden deze kerken een zekere afstand ten opzichte van de analyse die in het rapport gemaakt wordt. Critici zeggen: ‘Zie je wel, ze maken bij voorbaat een voorbehoud en geven zo aan dat ze het rapport links laten liggen’. Anderen zeggen: ‘Je moet dat positief duiden. Ze creëren zo ruimte om mee te doen in de discussie en voorkomen dat ze direct met een ethisch oordeel het geheel onderuit zouden halen’.
Een gedeelte van de discussie ging over de vraag of jonge mensen hun oordeel vormen op de wijze die beschreven staat in het rapport. De indruk bestaat dat zij veel meer gebruik maken van de sociale media en daardoor sneller doordringen in de meltingpot van diverse ideeën en gedachten. Die analyses komen uit diverse kokers, soms aansluitend bij de eigen traditie, vaak ook meer ontstaan uit de onnavolgbare husseling van ideeën die de globalisering met zich meebrengt. Het maakt de jonge mensen aan de ene kant tolerant, omdat ze al met vele ideeën in aanraking zijn gekomen, tegelijk liet het een lid van de beraadgroep verzuchten dat er toch ook een zekere normering vanuit de levensovertuiging nodig is.
De beraadgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap gaat een volgende keer verder met de discussie. Dan kunnen ook de resultaten van het gesprek in Busan worden meegenomen. Mogelijk dat er vanuit Nederland dan een reactie naar Geneve kan gaan, maar dat is dan iets waarover de plenaire Raad van Kerken zich wellicht nog zou moeten buigen.
Foto: De beraadgroep overlegt; met van links naar rechts: Koen Holzapfell, Jan Wessels, Margriet Gosker, Leo Koffeman, Dick Akerboom, Greetje Witte, Wim Dekker en Wietse van der Velde.
Link naar Engelstalig rapport: klik hier