Leesrooster te koop

Het Oecumenisch Leesrooster 2013-2022 is als boek vanaf vrijdag 6 september beschikbaar. Het kost een tientje (excl. verzendkosten) en het is alleen verkrijgbaar bij het bureau van de Raad van Kerken in Nederland (rvk@raadvankerken.nl). Een mailtje is voldoende om een exemplaar te bemachtigen; in dat mailtje moet dan wel de naam staan, een adres en het verzoek om een exemplaar te sturen.

‘De publicatie van een gemeenschappelijke leesrooster is oecumenisch bijzonder relevant, omdat het zichtbaar maakt dat in de ene Kerk van Christus de heilige Schrift de gezamenlijke en gezagvolle inspiratiebron is waaruit de verschillende kerkelijke tradities leven’, aldus drs. Henk van Hout, bij de presentatie. Hieronder zijn diverse teksten opgenomen die vrijdagmiddag aan de orde waren, te weten de opening van drs. Henk van Hout, een bijdrage van ds. Pieter Endedijk over de mogelijkheid liedboek en Bijbelrooster te combineren en een tekst van Dick Vos, uitgever bij het Boekencentrum in Zoetermeer, die vertelt hoe zijn uitgeverij het rooster gebruikt in diverse publicaties. Wie meer een impresssie van de studiemiddag wil, kan hier klikken.

Tekst Henk van Hout, voorzitter van de Raad van Kerken, bij de opening

Beste aanwezigen,

Graag heet ik u van harte welkom bij de presentatie van het negenjarig bijbelleesrooster, ontwikkeld door een projectgroep van de Raad van Kerken.

Welkom allereerst aan al degenen die aan dit oecumenische project gewerkt hebben, niet enkel de afgelopen twee jaar maar soms al vanaf het eerste uur, zo’n 30 jaar geleden. Welkom ook aan de vertegenwoordigers van de diverse uitgeverijen die met hun begeleidend materiaal dit project in den lande professioneel en publicitair ondersteunen. Maar welkom vooral aan allen die als gebruikers van het leesrooster met dit interkerkelijke project sympathiseren en het in den lande realiseren. Als voorzitter van de Raad van Kerken in Nederland hoop ik dat het oecumenisch leesrooster verder zijn weg mag vinden in parochies, gemeenten, geloofsgroepen en kerkgemeenschappen. Want goed beschouwd hebben we het vandaag niet over een rooster maar over een reader: het verhaal van de Schrift, zoals het gelezen en tot spreken gebracht wordt in de liturgie, in de loop van het kerkelijk jaar met z’n zondagen, gedachtenisdagen en feestdagen. 

De publicatie van een gemeenschappelijke leesrooster is oecumenisch bijzonder relevant, omdat het zichtbaar maakt dat in de ene Kerk van Christus de heilige Schrift de gezamenlijke en gezagvolle inspiratiebron is waaruit de verschillende kerkelijke tradities leven. De Schrift wordt immers gezien als het altijd nieuwe woord van God. Maar zo’n rooster is ook pedagogisch van belang, omdat christenen van verschillende kerkelijke huize aan de hand van deze lezingencyclus leren wat er van Schriftwege werkelijk van waarde is in de loop van een levensjaar. Een levensjaar of jaargang heet in het Latijn niet voor niets een ‘cursus anni’. Het Latijnse woord ‘cursus’ heeft zowel de connotatie van loop, gang, ritme als van weg, richting, koers. Een jaargang is dus tegelijk ook een leergang, scholing van gelovigen in de Schriften, opleiding van kerkgangers tot Schriftleerlingen. Willem Barnard, aan wie ik deze gedachten ontleen, benadrukt dat het leren alleen gaandeweg en in gezamenlijkheid gebeurt. En dan ook nog eens áán ons gebeurt, want we leren al lezend en luisterend, ‘meelevend met het verhaal’, zoals hij dat zo treffend weet te verwoorden.

De gewoonte om bij de lectuur van de Schrift een bepaalde orde aan te houden is al oud. Ze komt al vroeg in de kerkgeschiedenis in zwang. Zo kennen we de vroegmiddeleeuwse traditie van het brevier of brevarium, waarin in verkorte vorm de lezingen bewaard zijn die men in kloosters en abdijen verbindt met het nachtgebed, de nocturnen. Deze nocturnen mogen we beschouwen als een voortzetting van de oudchristelijke vigilia in tijden van vervolging, christelijke samenkomsten onder bescherming van het duister. Schriftlezen is dus een kwestie van waken en waakzaamheid, om te zien waar het in het leven op aankomt. Opvallend daarbij is dat het oudchristelijke brevier voornamelijk (maar niet uitsluitend) lezingen bevat uit het Oude Testament, wat de kerk verbindt met de synagoge. Dat het brevier vandaag de dag niet enkel geestelijke lectuur hoeft te zijn voor priesters en religieuzen maar ook voor gewone gelovigen, waartoe ik mijzelf reken, heeft de reeds genoemde Willem Barnard bewezen met de publicatie van diens boek ‘Stille omgang’ (1992). Ik lees er regelmatig in en put er inspiratie uit, onder meer bij de keuze van Schriftteksten ter opening van bestuursvergaderingen van de Raad.

Naast het brevier als dag- of nachtboek kent de oude kerk vanouds het missaal, het zondagsboek, voor de wekelijkse herhaalde viering van het paasmysterie. Logischerwijze lag en ligt hier het accent primair bij de lezingen van het Nieuwe Testament, hoewel op zondag ook uit het Eerste of Oude Testament gelezen werd, met name uit de tora, later ook uit de profeten. Het is interessant te zien hoe de samenstellers van het Oecumenisch Lectionarium, dat vandaag gepresenteerd wordt als gids bij de zondagse Schriftlezingen,  opnieuw of nog steeds worstelen met de verhouding tussen verschillende Schriftgedeelten. Enerzijds spannen zij zich in een doorgaande lijn te creëren zodat er een zinsverband ontstaat, anderzijds bieden zij liefst de gehele Schrift aan de gemeente aan. Om die reden is er nu gekozen voor een negenjarige cyclus, met de driejarige ABC-cyclus uit het Lectionarium van ’69 als basis. Wie het informatieve artikel van Roel Bosch over de historie van het oecumenisch leesrooster er nog eens op naslaat, zal zien dat deze kwestie al vanaf 1977 speelt en op verschillende manieren is opgelost. Bovendien signaleert Bosch vanaf 1990 een verschuiving van een luisterende gemeente die zich moet voegen naar de Schrift, naar een rooster dat ten dienste staat van een zoekende gemeente. Het afnemende kerkbezoek in de lage landen zal daar zeker debet aan zijn geweest. Waarmee tevens gezegd wil zijn dat de samenstelling van een leesrooster niet opgevat kan worden als een eens en voor altijd vastliggende zaak.

Terug nu naar de presentatie van vandaag, naar het leesrooster waaraan door vertegenwoordigers van verschillende kerkelijke tradities tweejaar lang gewerkt is. De nieuwste versie kan dan ook weer negen jaar mee, tot 2022. De huidige voorzitter van de projectgroep, Klaas Touwen, spreekt in een interview in het Nederlands Dagblad van een uitgebalanceerde canon in de canon. Niet enkel omdat in negen jaar heel veel aan de orde kan komen – niet willekeurig of selectief maar geregeld en ordelijk – , maar ook dankzij de expliciete aandacht voor elementaire lezingen die in de gang van het kerkelijk jaar onmisbaar zijn. Hoe het ook zij, de tijd zal leren of de huidige redactie erin geslaagd is een goede balans te vinden. The proof of the pudding is in the eating. Ik spreek daarom de wens uit dat alle lidkerken van de Raad en hun liturgische voorgangers in den lande aan het gemeenschappelijke leesrooster het nodige plezier mogen beleven.  Met deze wens en met een hartelijke felicitatie aan alle betrokkenen verklaar ik deze studiemiddag voor geopend.

Tekst Pieter Endedijk over het leesrooster en het liedboek
(een viertal voetnoten zijn onder de tekst weergegeven)

In hoeverre is het nieuwe liedboek op originele wijze in te zetten bij het nieuwe rooster? 

Het Oecumenisch Leesrooster 2013–]2022 en ‘Liedboek – zingen en bidden in huis en kerk’ hebben niets met elkaar te maken. Dat zij nu samen in één adem worden genoemd vindt zijn oorzaak in het gegeven dat beide in hetzelfde jaar worden gepresenteerd, maar het ene werd niet ontwikkeld met het oog op het andere.

Het Oecumenisch Leesrooster 2013–]2022 en ‘Liedboek – zingen en bidden in huis en kerk’ hebben alles met elkaar te maken, niet omdat zij in hetzelfde jaar worden gepresenteerd, maar omdat in de liturgie van de kerken het ene en het andere op elkaar betrokken wordt. Die relatie speelt zich dus af op het lokale niveau, daar waar de liturgie gestalte krijgt in parochies en gemeenten.

Zowel het te presenteren leesrooster als het nieuwe liedboek heeft een duidelijk oecumenisch profiel. Wie dat zegt moet eerst helder maken wat dan onder ‘oecumenisch’ wordt verstaan. W.A. Visser ’t Hooft, de eerste secretaris van de Wereldraad van Kerken kende aan het woord ‘oecumene’ zeven verschillende betekenissen toe, van de oorspronkelijke betekenis van het woord, namelijk ‘tot de hele (bewoonde) wereld behorend of haar vertegenwoordigend’ tot ‘de geestelijke houding waarin het weten van de christelijke eenheid en het verlangen naar deze eenheid tot uitdrukking komt.’1

Waar in parochies en gemeenten over ‘oecumene’ wordt gesproken beperkt zich dat tegenwoordig meestal tot activiteiten die men met andere kerken gemeenschappelijk doet, wil doen en nog vaker wat men samen deed. Dan wordt ‘oecumene’ slechts verstaan als één van de zeven betekenissen die Visser ’t Hooft noemde, namelijk ‘de relatie tussen twee of meer kerken’ en dan uitsluitend op lokaal niveau.

In die betekenis is het leesrooster nauwelijks oecumenisch, immers wij zien dat het vooral functioneert in een groot deel van de Protestantse Kerk in Nederland en veel minder of nauwelijks in andere kerken. Maar als we de laatste omschrijving van ‘oecumene’ van Visser ’t Hooft ter harte nemen, namelijk dat het een geestelijke houding is van weten van en het verlangen naar christelijke eenheid, dan is het leesrooster wel oecumenisch. In de opzet van dit leesrooster wordt uitgegaan van zich aandienende tradities: hoe wordt in de verschillende kerken op geordende wijze de Schrift gelezen? In dat opzicht is oecumene de houding die kort en goed is te omschrijven als: de traditie van de ander kan mij verrijken. Dat is de basis voor het ontwerp van het Oecumenisch Leesrooster: we verzinnen niet weer iets nieuws, maar we leggen allereerst ons oor te luisteren bij die verschillende leestradities, wat deze hebben opgebracht, maar ook waarin deze tekort schieten. De alternatieve lezingen trachten op het laatste in te gaan.

De traditie van een ander kan mij verrijken. Dat adagium siert ook de redactionele arbeid van het nieuwe liedboek.2 Acht kerken zijn de opdrachtgevers geweest, van confessioneel tot vrijzinnig. Als de redactie zich had beperkt tot de grootst gemene deler van het liedgoed in die acht kerken, dan zou er geen liedboek zijn ontstaan. Verschillende tradities werden ingebracht en intensieve, openhartige gesprekken over liederen verbreedde de horizon van individuele deelnemers. En waar het gesprek over een lied dreigde te stagneren in schijnbaar onoverbrugbare tegenstellingen, bracht het zingen van dat lied mensen tot elkaar en een gemeenschappelijk inzicht: de genoemde geestelijke houding bleek vruchtbaar.

Het nieuwe liedboek slecht in fysieke zin geen kerkmuren, maar het is van grote oecumenische betekenis dat zoveel protestanten in Nederland en Vlaanderen voor wat zij zingen uit dezelfde bron putten. En misschien gaat het nog verder. Er zijn al eerste signalen dat dit liedboek ook in rooms–]katholieke parochies gebruikt zal worden. In het recent verschenen Gregoriusblad noemt Anton Vernooij (emeritus–]hoogleraar liturgische muziek aan de universiteit van Tilburg) het Liedboek: ‘een katholieke bundel’: “Liedboek–]2013 is om zijn gevarieerde teksten, melodieën, genres en vormen een katholieke bundel. (…) Liedboek 2013 is ook katholiek om de geest van hedendaagse nieuwe stromingen waaraan adem wordt geboden. Deze houdt de longen van de ‘ene heilige katholieke kerk’ gezond. Liedboek 2013 is om zijn brede liturgische en spirituele insteek ook een godsgeschenk aan de Romana.”3 Met het woord ‘katholiek’ raken we de kern van het redactionele werk. In de verantwoording van de redactionele arbeid schreven wij: “Wat de katholiciteit aangaat: die heeft betrekking op de universaliteit van het geloof. Dit oecumenisch besef veronderstelt dat geen van de kerken en geloofstradities de katholiciteit in pacht heeft, al was het alleen al omdat de katholiciteit haar fundament in Christus en de heilige Geest heeft. De Geest is het die grenzen overschrijdt. Ze geldt als hoop voor alle mensen. De redactie heeft geprobeerd voorbij de zelfgenoegzaamheid van de eigen traditie of voorkeur een liedboek samen te stellen.”4

Voorbij de zelfgenoegzaamheid van de eigen traditie of voorkeur: zo is er in oecumenisch perspectief een relatie tussen het nieuwe leesrooster en het nieuwe liedboek.

Ik zoom nu in op de feitelijke vraag: hoe wordt het liedboek gebruikt bij het leesrooster. Dan richt ik mij op het gedeelte van de liturgie waarin de Schriften worden gelezen, gezongen en uitgelegd. Ik wil daarbij twee momenten in de Dienst van de Schrift nader onder de loep nemen: de antwoordpsalm en het schriftlied.

De gereformeerde traditie heeft zich tot in onze tijd beperkt tot het zingen van uitsluitend strofische liederen. Dan ontstaat er bijna vanzelfsprekend een sandwich–]model: een gesproken tekst wordt afgewisseld met enkele coupletten van een strofisch lied, door de voorganger keurig uitgekozen en mooi passend bij wat gezegd is: het plaatje bij het praatje. Zo ontstaat niet alleen een statische liturgie, maar is het gezongene ondergeschikt aan het gesproken woord, want niet meer dan een illustratie. De katholieke liturgie kent vanouds – d.w.z. reeds in het gregoriaans en al eerder – juist niet of nauwelijks de gesloten vorm van het strofische lied, maar de open vorm: een recitatief, een beurtzang, een acclamatie, een cantilatie.

In die katholieke traditie is er een rijk opgediste tafel van gesproken en gezongen bijbelteksten: een lezing uit het oude testament, dan een gezongen psalm, gevolgd door een epistellezing, een hallelujavers waarmee het evangelie wordt begroet en de evangelielezing. Zo is dit deel van de liturgie tussen collectagebed en homilie onder één spanningsboog gebracht. De psalm tussen eerste en tweede lezing heeft daarbij de vorm van een beurtzang, oorspronkelijk psalmus responsorius genoemd, vertaald als ‘antwoordpsalm’. Dat wil niet zeggen dat deze psalm antwoord geeft op de voorgaande lezing – zo laten psalmen zich niet kneden – maar dat in de structuur van deze psalm een kernzin tot ‘respons’ wordt, antwoord van allen op de door de cantor of de schola cantorum gezongen psalmverzen. Zo ontstaat feitelijk een vierde, zij het gezongen lezing. De vorm van de beurtzang betrekt de zanger meer bij de psalmtekst. Ik zou een pleidooi willen voeren om de psalm op deze plaats in de liturgie alle aandacht te geven en op deze plek de psalm zo mogelijk in een niet–strofische vorm te zingen. Dat vraagt dan wel om een cantor die bereid en toegerust is om de psalmverzen te zingen. Dat is niet de rol van de predikant. Niet alle psalmen die in het leesrooster worden genoemd zijn in de vorm van een antwoordpsalm in het liedboek beschikbaar, maar wel zo’n 40 psalmen. Als de aangewezen psalm in beurtzang niet beschikbaar is, is eenvoudig een alternatief te vinden.

Voorbeeld: Liedboek 113a 

Nog een vorm die bruikbaar is om een antwoordpsalm vorm te geven is het zogenaamde ‘kernvers’. Een kernvers is een korte zangvorm, de tekst bestaat slechts uit één zin. De liturgische functie van het kernvers is niet nader aangegeven. In de redactie spraken we over ‘het legoblokje voor de liturgie’. Het kan gebruikt worden als refrein bij een gesproken tekst, als acclamatie, als zelfstandig openingsvers, bijv. in de getijden etc. Een kernvers kan gebruikt worden als refrein bij de psalmverzen: het wordt steeds afgewisseld met de gesproken tekst, maar een vaardige cantor kan de verzen ook reciteren. Het is niet per se noodzakelijk dat de tekst van het kernvers uit dezelfde psalm komt als de gelezen psalm.

Voorbeeld: Liedboek 62a 

Een van de meest ingrijpende beslissingen van de liedboekredactie was dat de ‘Bijbelliederen’ als rubriek niet meer terugkeert in het liedboek. De reden daarvoor is deze: de toepassing van deze liederen beperkte zich meestal tot de momenten dat de corresponderende perikoop werd gelezen. Daardoor werden deze liederen te weinig gezongen. De redactie meende dat het beter was om de liederen die uit deze rubriek zouden worden overgenomen in het nieuwe liedboek zoveel mogelijk een plaats te geven in de rubriek waarin zij in liturgische zin primair functioneren. Zo vindt men bijvoorbeeld Gezang 1 uit het oude liedboek, ‘God heeft het eerste woord’, terug in de rubriek ‘Jaarwisseling’, want Jan Wit schreef dit lied als nieuwjaarslied. Zo luidt de subtitel ook. Dat brengt ons bij de vraag hoe liederen, die een bewerking zijn van een perikoop, in de liturgie kunnen worden toegepast. Direct na de lezing is niet ideaal. Hiervoor heb ik al benadrukt dat het beter is om de lezingen niet te onderbreken met strofische liederen, omdat zo de beweging in de liturgie tot stilstand komt. Een lied is vaak reflectief van aard, daarom past het beter op een andere plaats. Dat kan bijvoorbeeld zijn ná de lezingen, d.w.z. vóór de preek, of juist ná de preek. Ook kan het lied later worden gezongen, bijvoorbeeld bij de inzameling van de gaven, dus de plaats van het offertorium of ter afsluiting. Ook is het zeker niet nodig dat de bijbeltekst waarvan het lied een bewerking is een van de gelezen teksten behoeft te zijn. Een goed lied redt zichzelf wel en wordt alleen maar sterker als het zelfstandig tot zijn recht komt. Laat niet alles afhankelijk zijn van een overheersend ‘thema’. Het maakt de liturgie te smal. Liederen geschreven bij epistelteksten laten die ruime toepassing zeker toe.

Voorbeeld: Liedboek 976

Het vraagt van voorgangers en kerkmusici creativiteit om de grote variëteit aan genres en vormen op een goede manier toe te passen ter verrijking van de liturgie. Het materiaal ligt klaar.

Voetnoten:

1 W.A. VISSER ’T HOOFT in: R. ROUSE AND S.C. NEILL, A History of the Ecumenical Movement II, Philadelphia 1967, blz. 434; geciteerd door ILONA FRITZ in Luthers gezien – Een oude traditie in een nieuwe kerk, Kampen 2009, blz. 150

2 In 2008 hield ik in Zenderen een lezing met de titel De oecumenische reikwijdte van een nieuw liedboek. De tekst van deze lezing is te vinden op de site van de Raad van Kerken in Nederland: http://www.raadvankerken.nl/pagina/1609/voorbereiding_liedboek&highlight=liedboek

3 ANTON VERNOOIJ, Liedboek: een katholieke bundel – Een beschouwing vanuit musicologisch perspectief, in Gregoriusblad, jaargang 137, nr. 3, blz. 17–]21

4 Verantwoording van de redactionele arbeid aan de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied; niet gepubliceerd.

Tekst Dick Vos, uitgever voor Boekencentrum Zoetermeer.   


Handreikingen bij de oecumenisch leesrooster

Het uitgeven van materiaal dat voorgangers en liturgiegroepen inhoudelijk en praktisch ondersteunt bij het invullen en vormgeven van de eredienst, kan haast niet anders dan wanneer er een vast inhoudelijk uitgangspunt is. Een leesrooster dat in veel kerken wordt gebruikt, is zo’n uitgangspunt. Alleen wanneer veel kerken hetzelfde rooster gebruiken, is het mogelijk om een groep kenners inhoud te laten verbinden met de actuele context en het resultaat  daarvan op papier te verspreiden tegen een acceptabele prijs.

Uitgaand van het oecumenisch leesrooster, biedt kwartaalblad De Eerste Dag – Handreiking bij de jaarorde een waaier aan suggesties voor de zondagse eredienst, bijeengebracht door specialisten. Voor elke zondag een exegetische schets, ideeën voor de liturgie – o.a. voor liederen uit het nieuwe Liedboek – en handvatten voor een gesprek met de kinderen. Daarnaast meer associatieve teksten die de zondag kleur en taal geven, verwijzingen naar de wereldkalender en steeds een gedicht dat ‘tegen de teksten aan kan schuren’. Wanneer het leesrooster alternatieve lezingen biedt, wordt daaraan apart  aandacht besteed. De Eerste Dag is een uitgave van Boekencentrum Uitgevers: www.de-eerste-dag.nl.

Het tijdschrift Laetare – tijdschrift voor liturgie en kerkmuziek geeft voor iedere zondag een originele beeld-, muziek- of liturgiesuggestie bij een van de lezingen volgens het leesrooster. Laetare iseenuitgave van Boekencentrum Uitgevers: www.tijdschriftlaetare.nl

Foto’s:
Boven: het omslag van het complete negenjarige rooster, verkrijgbaar bij het bureau van de Raad van Kerken.
Onder: De eerste dag en Laetare, twee tijdschriften verkrijgbaar bij Boekencentrum Zoetermeer.