‘Mag ik een gewetensvraag stellen? Zijn provincies zonder provinciale Raad van Kerken slechter af dan provincies met een provinciale Raad?’ Die vraag gesteld in Leeuwarden bij de Friese Raad op 19 maart nodigde uit om het belang van de provinciale raden te onderstrepen.
De algemeen secretaris ging er dan ook dankbaar op in en benadrukte dat de landelijke Raad steeds probeert de regionale raden te informeren, te ondersteunen en als vraagbaak te gebruiken. Er zijn daardoor legio voorbeelden van initiatieven die beter van de grond komen, beter aansluiten bij het grondvlak en makkelijker ingang vinden; dat geldt voor thema’s als de convenanten en de week van gebed, maar ook voor moeilijker thema’s als de nota’s van de Wereldraad van Kerken.
De provinciale Raad in Friesland is bezig een nieuw beleidsplan op te stellen. De Friezen proberen de tekst nauw te laten aansluiten bij initiatieven die landelijk en internationaal spelen. In een gesprek daarover kwam de vraag aan de orde wat de eerste doelgroep is van een beleidsplan. In zekere zin is die vraag voor de landelijke Raad makkelijker te beantwoorden, omdat de kerken eigenlijk allemaal een landelijke organisatie kennen en daarop kan de Raad zich dan in de eerste plaats richten. De regionale raad heeft veel meer de plaatselijke raden en het plaatselijke kader als eerste referentiekader en vervolgens regionale kerken, organen en politiek.
De Friese Raad heeft de convenanten duidelijk aangereikt aan het plaatselijk vlak. Je vindt de tekst ook op de website. De Raad heeft het initiatief genomen destijds voor tsjerkepaden, kerkentochten. Daarnaast is het wellicht mogelijk om nog meer als aanjager te functioneren om kerken en gemeenten plaatselijk te laten samenwerken. Er zijn bijvoorbeeld gedachten om de catechese in plaatsen in de Zuidwesthoek meer gezamenlijk op te zetten. Zo’n initiatief laat zich dan gemakkelijk spiegelen in andere plaatsen. Het geeft enerzijds verlichting aan catecheten en pastores die de toerusting moeten voorbereiden; anderzijds brengt het catechisanten verder in contact met elkaar. Je kan groeien aan elkaar. De afsluitende catechese kan dan meer gericht zijn op de introductie van de eigen kerkelijke vormen. De Friese Raad kan dergelijke initiatieven uitvergroten; de speakerfunctie van de Raad noemt men dat in het noorden.
Het gesprek ging ook over de vraag in hoeverre je de doelen concreet moet formuleren. Enerzijds is het aantrekkelijk om met paraplu-begrippen te werken. In het verleden hanteerde men bijvoorbeeld de one-liner ‘Ruimte voor verbondenheid’. Het voordeel is dat je mensen en plaatsen gelegenheid biedt om vanuit een eigen begrippenkader verder invulling te geven aan het thema. De abstractie sluit ook aan bij begrippen als ‘verzoening’ en ‘liefde’, die je nooit helemaal concreet kunt meten. Anderzijds kan het nuttig zijn in een beleidsplan doelen te hanteren die SMART zijn (specifiek, meetbaar, aanvaardbaar, realistisch en tijdgebonden). Je kan dan na verloop van tijd controleren of je je doelen enigszins hebt gehaald.
Ook het beleidsplan van de landelijke Raad kwam aan de orde. Daarin wordt komende jaren onder meer gewerkt aan ‘beleving van eucharistie en avondmaal’. De Friezen herkenden de bruggenbouwfunctie van de insteek via de ‘beleving’. Ze voerden onder meer intern discussie over de invulling van de rouwplechtigheden. Volendam werd als voorbeeld genoemd. Pastoor Berkhout moest verschillende slachtoffers begraven en liet daarbij – ook door gebrek aan tijd gedwongen – veel ruimte voor eigen inbreng. Zo kwam het voor dat in een aula als favoriet lied onverwachts de tekst klonk: ‘Dancing with the devil’. De pastoor ving het professioneel op door het thema te koppelen aan het leven na de dood, waar de dans een ander karakter krijgt.
Eén van de deelnemers wist te vertellen dat de pauselijke uitgave van ‘Nostra Aetate’ een mooie paragraaf kent over de reformatie, waar waarlijk ook de Geest aanwezig vermag te zijn in het sacrament. Dergelijke ruimtes zijn mogelijk op het moment dat men vanuit de beleving spreekt.