Inleidingen ‘De Kerk’

De beraadgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap van de Raad van Kerken organiseerde op 15 maart een expertmeeting over het rapport ‘The Church, towards a common vision’ van de Wereldraad van Kerken. Prof. dr. Leo Koffeman hield een inleiding op het raamwerk van het rapport, wat elders op deze site is te vinden. Vier leden van de beraadgroep gingen dieper door op een concreet hoofdstuk van de tekst. U vindt die bijdragen hieronder. Geïnspireerd op de bespreking is er een inleiding op het rapport geschreven in populaire taal met aansluitend gespreksvragen die plaatselijk gebruikt kunnen worden. Ook dat materiaal is elders op deze site te vinden.

Hoofdstuk 1, over missie, door ds. Margarithe Veen

The Church towards a common vision

 

En 4 hoofdstukken daarvan willen wij zo bespreken met elkaar dat de volgende vragen aan bod komen:

–         Wat hebben wij eraan in onze eigen situatie?

–         Wat is de strekking per hoofdstuk?

–         Waar kunnen we ons in vinden en waar niet?

 

Voor mij geldt dan als eerste uitdaging:

 

Wat hebben twee typisch Friese dorpen als Achlum-Hitzum aan een dergelijk rapport The Church towards a common vision? En ik wil dit ook zo behandelen dat de mensen in het dorp van Achlum-Hitzum ook een beetje een indruk kunnen krijgen waar we het over hebben.

Laat mij helder zijn: ik bedoel dan vooral dat het document dat voor ons ligt nu eenmaal niet het eenvoudigste document is, omdat alles als het ware dat gezegd moet worden volgens de opstellers er ook in moet staan. Een dergelijk document vraagt dan ook eerder om het eerst te ontrafelen, dan om er meteen mee aan de slag te gaan.

Ik ga er namelijk wél vanuit dat een dergelijk document dat voor ons ligt óók in het klein, óók in de dorpskerken van Achlum-Hitzum besproken kan worden; omdat ik dan mensen voor mij zie met een enorme betrokkenheid en een open vizier naar buiten. Zowel naar de Friese samenleving als met allen met wie we in Achlum-Hitzum hoe dan ook maar zijn verbonden – wereldwijd.

 

Hoofdstuk 1 begint met Gods mission en the Unity of the church.

 

Als we het goed lezen kunnen we zeggen: God heeft een missie en de kerk heeft daarin haar rol.

En als het gaat om de kerk in dat plan zegt het document dat de kerk en haar missie geworteld is in de visie van God’s plan voor alle mensen: het koninkrijk. Het document stelt dat de christelijke visie ervan uit gaat dat het koninkrijk beloofd is door Jezus Christus en dat het koninkrijk zich in Jezus Christus heeft gemanifesteerd.

 

Je zou verwachten dat het document verder gaat met de uitleg wat wij onder Gods Koninkrijk kunnen verstaan. Maar de tekst begint gelijk met een nieuwe zin. Deze zin gaat in op de vraag hoe de mens in relatie kan staan tot God. De opstellers van het document verwijzen daarvoor naar Genesis 1: 26-27: de mens als beelddrager van God. Doordat de mens beelddrager is heeft hij een inherente capaciteit om de relatie met God aan te gaan.

 

Tot zover kan ik het volgen. En zijn het mooie teksten. Maar waar ik alsmaar over struikelde waren de zinnen die volgden: met Genesis 1: 26-27 zijn wij m.i. aangekomen bij de gehele mensheid voor wie God een plan heeft. Het geeft een beeld van leven. Het geeft ruimte. Maar die ruimte van leven lijkt snel te veranderen in onmacht. De mens gehoorzaamde God niet en in het mysterie van de komst van Jezus en het mysterie van Pasen vindt de mens opnieuw zijn/haar redding.

Als ik dan vooruitkijk naar paragraaf 5, 6 en 7 over de missie van de kerk en hoe zij wil communiceren in de samenleving van vandaag – ook met andere godsdiensten – lijkt het mij dat er meer aandacht moet komen voor de ruimte van leven en het leven dat in Gods Koninkrijk gevonden wil worden. Zeker aan het begin van een dergelijk document. Het kan zijn dat de opstellers het anders bedoelen.

Mijn vraag is hier: wat maakt het dat de opstellers niet verder konden gaan met de visie van de kerk verbonden aan de tekenen van Gods Koninkrijk?

En door het rapport Ecclesiologie en Ethiek er nog eens bij te halen, las ik ook dat in Seoul de verbinding van mensen als beelddragers van God ook gekoppeld werd aan het koninkrijk van God. (Rønde 1993)

Mijn vraag aan het rapport “The Church towards a common vision” is: wordt koinonia niet teveel geplaatst op de plaats van het Koninkrijk van God?

 

Als we verder gaan met de koinonia an sich in paragraaf 2, 3, en 4 zijn dat paragrafen om juist met elkaar onder de loep te nemen en ons af te vragen: herkennen wij hierin ook onze eigen kerkelijke traditie? Of herkennen wij hierin ook onze eigen gemeente/parochie? Het zijn waardevolle paragrafen.

 

MISSIE

 

Ik ga ervanuit dat de koinonia zoals in deze paragrafen is beschreven openingen biedt voor gesprek in de plaatselijke gemeente/parochie. Herkent men zich in een: ‘community of witness, proclaiming the kingdom which Jesus had first proclaimed, inviting human beings from all nations to saving faith.’ In een: ‘community of worship, initiating new members by baptism in the name of the Holy Trinity. In een ‘community of discpelship, in which the apostles, by proclaiming the Word, baptizing and celebrating the Lord’s Supper, were to guide new believers to observe all that Jesus himself had commanded.’ (paragraaf 2)

 

Ik heb dit zélf onder het hoofdstuk ‘missie’ gezet, omdat ik ervanuit ga dat het wezen van de kerk ook te herkennen moet zijn in de missie die zij gaat. In het document komt het hoofdstuk “The Mission of the Church” m.i. niet zo uit de verf. Alsof het kopje te laat is geplaatst m.i. in het document. Steeds opnieuw geldt: het doel is de weg. De missie is niet alleen afhankelijk van de omstandigheden of de uitdagingen van de tijd. Ja, ook! Maar het heeft vooral een missie in zichzelf. En dat maakt m.i. paragraaf 4 zo bijzonder om vast te houden en te koesteren.

 

In al ons zoeken worden we als het ware met Lukas 4 bepaald bij een belangrijke bron; dat Jezus is gekomen om aan armen het goede nieuws te brengen, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven en om het genadejaar van de Heer uit te roepen.” Het zou m.i. een avondvullend programma kunnen worden om met elkaar in gesprek te gaan: waar zien wijzelf voorbeelden van deze vervulling in het leven van vandaag. Ik kan nu een aantal namen noemen die te herkennen zijn aan deze Missio Dei, maar boeiender is om daar met elkaar over in gesprek te gaan.

 

Dit betekent ook dat er m.i. ruimte moet komen voor de Koinonia met hoofdletter en een koinonia met kleine letter. Want kan het niet ook zo zijn dat mensen ook buiten kerkelijk verband te herkennen zijn aan het evangelie van Jezus Christus en zijn verkondiging van Gods Koninrkijk? Het is m.i. van belang om niet alleen de Heilige Geest te laten waaien, zoals we dat dan zeggen, maar ook om God centraal te stellen – samen met de mens: om ruimte van een zoektocht of pelgrimstocht van de mens naar God of zijn goddelijke Aanwezigheid.

 

EENHEID

 

Het lijkt mij oecumenisch om ruimte te geven aan de waarde van de koinonia. En het lijkt mij oecumenisch om die koinonia ook te gebruiken als bron van spiritualiteit voor het verstaan van de eenheid van de kerken. Waarbij ik de kerk meer zie als God’s gracious gift aan de mensen. (Wederom woorden die hebben geklonken in de studie Ecclesiologie en Ethiek/Tantur).

 

De eenheid volgt na de missie.

 

In het document wordt de eenheid gekoppeld aan Handelingen 15 en Galaten 1-2. Nadat de eerste zin “Thy will be done” uiteraard ook heeft geklonken. Verder zoekt men de eenheid met de verbinding van de geloofsbelijdenis van Nicea. Hier is als het ware niets op tegen.

M.i. ligt de inspiratie voor het vieren van de eenheid van de kerken óók  op spiritualiteit / liturgisch vlak.

Ook hier geldt: het doel is de weg. Om eenheid te vieren juist óók in het zijn van koinonia-met elkaar. In het bijzonder in het delen van de Maaltijd van de Heer waarin de woorden dichterbij “Thy will be done” klinken. Dat het nog steeds niet mogelijk blijkt om als kerken deel te nemen aan die Maaltijd van de Heer heeft m.i. niets te maken met de enorme inspiratie, zo niet heiligheid die Jezus ons nalaat en doorgeeft. Het heeft m.i. eerder te maken met de verscheurdheid die kerken elkaar ook aan doen en daarmee de mensen. De kerken zullen niet uit het oog moeten verliezen om te breken wat heel is in de ogen van God.

De waardigheid van het mysterie van God en zijn liefde voor de mens zal in al het spreken in de oecumene overeind moeten blijven. En de menselijke onmacht vorm te geven aan die ene liefde zal de kerk of wij mensen steeds onder de loep moeten houden.

 

Mijn vraag aan de opstellers is: wat maakt het om de eenheid van de kerken hier niet duidelijk te verbinden aan de ecclesiologische visie op de koinonia. Het Toronto statement wordt hier wel aangehaald, maar de intentie om te komen tot een dergelijk statement lag er nu ook juist in dat de kerken na 1948 toch meer uiting wilden geven aan hun verlangen niet enkel vrijblijvend lid zijn van een bepaalde ‘club’; de wereldraad van kerken, maar waarin ook het verlangen werd uitgesproken om samen op weg te gaan in de zoektocht naar de eenheid van de kerken. En de geschiedenis van de Wereldraad kent inmiddels meer dan belangrijke momenten in die zoektocht die hier misschien genoemd hadden kunnen worden. Vooral het statement ook uit  klonk de bron van kerk-zijn vorm te geven met elkaar.

Uitdaging voor Achlum-Hitzum.

 

Om zo die kerkelijke gemeente te zijn waar we we ons steeds spiegelen aan de koinonia die we in Christus vinden. En dat we ons realiseren dat het daarin blijft gaan om heel te maken wat is gebroken. Hoe kunnen we daarbij die koinonia ópen houden voor alle mensen.

 

Daarom zou ik dit document ook graag nog eens opnieuw willen behandelen op weg van Pasen naar Pinksteren in mijn gemeente. Aan de hand van 4 vragen:

–         Wat maakt de ‘koinonia’/ gemeente van Christus tot (blijvende) inspiratiebron?!

–         Hoe kunnen wij zo kerk zijn dat een ieder in de dorpen zich welkom weet.

–         Hoe kan die weg in verbondenheid met andere leden van die wereldwijde koinonia aan het licht komen.  – Daarom vind ik het meer dan inspirerend dat er 3 gemeenteleden meegaan naar de Duitse Kerkendag begin mei 2013 – waar ik ook al zijn – om met elkaar al dan niet die oecumene-kerk te ervaren.

–         Waar blijven wij zicht houden op kerken/mensen/wie dan ook die aan armen het goede nieuws brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekendmaken, aan blinden het herstel van hun zicht, onderdrukten hun vrijheid te geven en om het genadejaar van de Heer uit te roepen.” ; wie zijn het  die te herkennen zijn aan de Missio Dei?

 

Hoofdstuk 2, over triniteit, door dr. Margriet Gosker

 

 

Het was de bedoeling, dat ik de tekst met een soort naïveteit zou lezen en becommentariëren met daarbij de thuisbasis in het achterhoofd. Dat is bij dit soort teksten wel moeilijk. Ik heb voor mezelf een korte samenvatting van het tweede hoofdstuk gemaakt en het lijkt me het beste, dat ik nu maar iets vertel over mijn eigen leeservaringen.

 

Hoofdstuk 2 heet: ‘The Church of the Triune God’: De kerk van de drie-enige God. Dat is best spannend. Thuis, in de eigen gemeente probeer ik – als het zo uitkomt – het belang van dogma van de drie-eenheid wel eens uit te leggen. Daar heeft men aan de basis jammer genoeg weinig oren naar. Het wordt al gauw afgedaan als een dogma, waar mensen weinig mee hebben. Toch is het voor mij een heel fundamentele geloofswaarheid, die mij er telkens weer van bewust maakt, dat God niet zomaar God is, maar de Vader van Jezus Christus en dat Jezus niet zomaar een mens is, maar de Zoon van God, die bij zijn doop de Heilige Geest ontvangen heeft. En dat de Heilige Geest van God niet zomaar iets is, maar Gods eigen spirituele kracht, die niet alleen aan Jezus werd geschonken, maar ook aan mij, aan ons allemaal als kinderen van God. Heel hoofdstuk 2 is doortrokken van de spiritualiteit van de triniteit.

 

Het hoofdstuk begint met de vraag onder A: Wat wil God met de kerk?

A11     Wil je dat weten, kijk dan naar de Bijbel om zo de identiteit van de kerk op het spoor te komen en bedenk dat de Heilige Geest van het begin af aan inspiratiebron is geweest en dat nog steeds is. Zo staan we met elkaar als kerk in een levende traditie.

A12     Onze kerkelijke verdeeldheid is verkeerd, maar de kerk moet ook weer niet uniform zijn Onze onderlinge verscheidenheid is mooi, nodig en belangrijk, ja, het is een aspect van katholiciteit.

MG     Er worden onder punt A allerlei Bijbelse beelden voor de kerk opgesomd. Kent iemand het beeld van soldaten voor de kerk? Staat dat ergens in de Bijbel? Ik weet het niet, ik ken het alleen van de terminologie bij het Leger des Heils.

 

B         Vervolgens gaat het onder B over de drie-enige God als koinonia.

B13     Gesteld wordt, dat de kerk geen doel in zich zelf is. Het initiatief om de kerk in het leven te roepen ligt bij de Drie-enige God, die dit doet door het zenden van de Zoon en de Geest. Je mag het zo zien, dat God koinonia in zichzelf is (in de volle en rijke gemeenschap van Vader-Zoon-Geest). Koinonia betekent niet dat kerken samengaan-om-het-samengaan, maar dat ze zich echt met elkaar verzoenen, het geloof samen delen, samen getuigen, samen eucharistie vieren en hun diaconale taak samen vervullen.

MG     Dat is natuurlijk heel mooi allemaal, maar doen we dat ook? Hier wordt o.a. I Cor 10:16 genoemd, waar geschreven staat, dat het samen delen van brood en beker ons allen één maakt met Christus. Dat we dat niet kunnen (niet mogen) doen wordt in Amstelveen, Venlo en in Boxmeer niet zo goed begrepen.

 

B14     De tekst gaat verder met de opmerking, dat de kerk is gegrond in Gods Woord (Creatura Verbi) en dat de kerk Gods Woord eerst beluistert en dan verkondigt.

MG     Dat was al eerder gezegd, maar hier wordt een speciale protestantse terminologie gebruikt.

 

B15     Vervolgens wordt een passage gewijd aan Maria, de moeder Gods (Theotokos). Zij staat model voor de hele kerk, maar ook voor elke individuele gelovige. Christelijk leven is het woord Gods ontvangen, het overwegen en delen, zoals Maria deed. Christus navolgen betekent ook: lijden op je nemen, geduld hebben en solidair zijn tot en met kruis en graf.

B16     Christelijk leven betekent ook met Maria en de leerlingen alles van de Heilige Geest verwachten.

MG     De passage over Maria vind ik mooi, en voor protestanten het overwegen zeker waard. Oecumenisch is het ook in Amstelveen, Venlo en Boxmeer goed te gebruiken. Maar ik vind het wel apart, dat Maria hier als model van kerk-zijn wordt opgevoerd in een passage, die als subtitel heeft: de kerk van de Drie-enige God als koinonia. Maria wordt hier ‘theotokos’ genoemd en zo lijkt ze bijna deel uit te gaan maken van de Triniteit, die zich dan tot een Quartiteit ontwikkelt. Is dit een concessie aan katholiserende kerken, omdat er even te voren in B14 een protestantse terminologie was gebruikt?

 

B17     Erkend wordt, dat het verbond dat God met Israël sloot van kracht blijft, ook nadat God een nieuwe stap in het heilsplan gezet heeft. In de dood en opstanding van Christus en de zending van de Heilige Geest heeft God namelijk een nieuw verbond gesloten met heel de mensheid.

MG     Gelukkig staat Gods verbond met Israël helder in de tekst.

 

B18     In het verbond met Abraham ligt de belofte besloten, dat alle volkeren gezegend worden, en wie Christus aanneemt deelt in de vervulling van die belofte.

MG     Dat is bekende theologie, maar in moderne theologie wordt dit gegeven in twijfel getrokken. De NBV vertaalt nu: Alle volken op aarde zullen ‘wensen’ gezegend te worden als jij. En dat is wel wat anders. Hoe ga ik dat in Venlo en in Boxmeer uitleggen?

            Blijft staan, dat de tussenmuur tussen het uitverkoren volk en andere volkeren nu is weg- gebroken. Christenen vormen samen een ‘koninklijk priesterschap’ en al naar gelang hun gaven heeft elke christen een eigen taak in de opbouw van de kerk.

 

B19     Er wordt gesteld, dat het hele volk van God ‘profetisch’, ‘priesterlijk’ en ‘koninklijk’ is. Tegelijk wordt gesteld, dat Jezus de twaalf heeft aangesteld met het oog op het toekomstig leiderschap in de kerk. Het BEM document wordt hier uiteraard geciteerd.

MG     Ik moet eerlijk zeggen, dat ik niet uit de voeten kan met theologie, die ‘de twaalf’ (en dat zijn allemaal mannen) zo apart zet van de andere leerlingen van Jezus, waaronder veel vrouwen. Dat loopt meestal uit op het buitensluiten van vrouwen uit de ambten. Ze worden dan niet geordineerd en niet tot bisschop worden gewijd. In Boxmeer hadden we onlangs een oecumenische dienst met drie vrouwelijk voorgangers. Dat past dus niet in dit document. We hadden in Amstelveen en in Venlo oecumenische diensten, waarbij ik de eucharistie uitdeelde. We hadden in Amstelveen en in Boxmeer oecumenische diensten, waarin samen met de parochianen en de pastoor het Heilig Avondmaal gevierd werd. Dat past dus allemaal niet in dit document.

 

B19     Het vervolg van het document gaat dus inderdaad over de ordinatie. Je moet geordineerd zijn om in de kerk Gods woord te mogen brengen, het geloof te onderwijzen, de sacramenten te bedienen en het leven van de geloofsgemeenschap in alle opzichten te coachen. Dit geordineerde ambt moet erkend, ondersteund en aangemoedigd worden door de geloofsgemeenschap

MG     Dat is mooi natuurlijk, maar het is maar het halve verhaal. Als het goed is wordt er niet alleen aanmoediging, maar vooral ook een kritische houding van de gelovigen verwacht. Kritiek doet het ambt altijd goed. Thuis – aan de basis – weet iedereen dat maar al te goed

 

B20     Nu komt de drievoudige functie van het ambt ter sprake, te weten: verkondiging, sacraments- bediening en uitoefening van opzicht. Het BEM-rapport wordt geciteerd en Mt 28. Het koninklijk priesterschap van het hele volk van God is een belangrijk aspect van de kerk. Hetzelfde geldt voor het geordineerde ambt. Het één sluit het ander niet uit. Maar wie neemt nu de besluiten?

MG     Opvallend is dat hier Mt 28 wordt geciteerd, namelijk dat de ‘elven’ (in plaats van de ‘twaalven’) van Jezus een opdracht kregen, die vervolgens nader wordt omschreven als een ‘ambt van Woord en Sacrament en Opzicht. Dit lijkt me exegetisch nogal vergezocht. Verder is het de vraag of alleen het geordineerde ambt besluiten kan nemen (en ouderlingen en diakenen horen daar in dit document niet bij) of dat ook niet-geordineerden mogen meebeslissen. Daarover is dus nog steeds meningsverschil. De scriba PKN Arjan Plaisier noemde onlangs ouderlingen en diaken ook geordineerde ambtsdragers. Het lijkt me, dat dat oecumenisch heel moeilijk ligt.

 

B21     Nu worden twee belangrijke beelden genoemd: ‘lichaam van Christus’ (beeld van de kerk) en ‘tempel van de Heilige Geest’ (beeld van gelovige mensen). Het lichaam (van Christus) wordt vervuld met de kracht van de Heilige Geest. Zo worden de gelovigen (c.q. de kerk) voor hun taken toegerust. Om lid te zijn van het lichaam van Christus is geloof nodig, maar er zijn ook zogenaamde ‘sacramentele inwijdingsriten’.

MG     Ik snap eigenlijk niet goed, om welke ‘rites or sacraments of initiation’ het hier gaat. Als men de Doop bedoelt, waarom wordt dat dan niet gezegd, terwijl wél wordt gezegd, dat het deelhebben aan het lichaam van Christus telkens wordt vernieuwd door de deelname aan de Maaltijd van de Heer?

 

B22     Gesteld wordt dat de meeste christenen het Credo aanvaarden, inclusief de belijdenis van de éne, heilige, katholieke en apostolische kerk. Deze kenmerken van de kerk zijn kostelijk. Ze horen bij elkaar en zijn niet van elkaar te scheiden. Maar je moet er over blijven nadenken.

MG     En dat doet het document dan ook. Hoor maar:

 

Eenheid wordt gefundeerd in het Bijbels getuigenis van de éne God, het éne apostolische geloof, het éne nieuwe leven in Christus en de éne hoop. Jezus bad om de eenheid van alle Jezus-mensen: opdat zij allen één zijn.

MG     Ik had hier ook het éne lichaam verwacht en zeker ook de éne doop (Ef 4: 4-6), maar de doop wordt hier niet genoemd.

 

Kerkscheuringen staan haaks op deze belijdenis van Eenheid in het Credo. Het kan en mag niet zo zijn, dat de eenheid van de kerk geschonden wordt door afscheidingen. Toch ziet elke afgescheiden kerk zichzelf gefundeerd in het evangelie.

MG     Rara hoe kan dat? 

 

Heiligheid wordt gefundeerd in het Bijbels getuigenis van de heilige God. Volgens Ef. 5:27 zal de kerk heilig en zuiver zijn, zonder vlek of rimpel. De zonde weerspreekt echter die heiligheid en brengt het leven van gelovigen in diskrediet. De heiligheid van de kerk echter roept mensen op tot inkeer, bekering en hervorming.

 

Katholiciteit wordt gefundeerd in Gods goedheid en heilswil, die alle grenzen overstijgt en zich op alle volkeren richt. Hier wordt – zoals altijd- Ignatius aangehaald. Variaties kunnen legitiem zijn, maar ze moeten niet de kans krijgen zich tot scheuringen te ontwikkelen, want dat een ondermijning van de katholiciteit

MG     In de tekst staat Smyrn. nr 6, maar volgens mij wordt nr 8 bedoeld.

 

Apostoliciteit wordt gefundeerd in de zending van de Zoon door de Vader. De Zoon op zijn beurt zendt apostelen en profeten uit. Clemens van Rome (rond het jaar 96) wordt hier -als altijd- geciteerd. Daarna wordt de apostolische successie ter sprake gebracht.

MG     Mooi dat ‘profeten’ er ook bij staat, dat is niet altijd het geval. Bij het Clemenscitaat

merk ik op, dat dit m.i. niet kan dienen als onderbouwing van apostolische successie. Het idee van apostolische successie komt m.i. eerder bij Irenaeus (rond het jaar 180) en bij Cyprianus (rond het jaar 250) vandaan dan bij Clemens. (Zie mijn dissertatie pag. 64-69 (M. Gosker, Het ambt in de oecumenische discussie, Budapest-Amstelveen 2000).

 

B23     Kerk is iets anders dan een optelsom van individuele gelovigen. Kerk is fundamenteel communio met de Drie-enige God, terwijl kerkleden tegelijk deel hebben aan het leven en de missie van de Drie-enige God. De kerk is dus zowel een menselijk gegeven als een goddelijke werkelijkheid.

 

B24     Maar als Kerk (met een hoofdletter) een goddelijk werkelijkheid is, kan geen mens iets aan dat instituut veranderen. Dat mogen mensen dan niet, want ze hebben die autoriteit niet.

MG     Het gaat hier om ‘continuity’ of ‘change’. Katholiserende kerken hechten vaak meer aan continuïteit. Protestantse kerken zien eerder mogelijkheden tot hervorming (change) en weten niet altijd zo precies wat Gods wil is. Het document roept ons op hier nader over te reflecteren en nieuwe criteria te ontwikkelen. Wat mij betreft zou het document hier ook mogen oproepen tot nadere reflectie over de ordinatie van vrouwen. Dat zou ook moeten, zolang er nog kerken zijn, die volhouden, dat alleen mannen geordineerd mogen worden, omdat dat conform Gods wil zou zijn.

 

We zijn toe aan deel C. Dit heeft drie paragrafen en een op het eerste gezicht wat onduidelijke subtitel: De kerk als ‘sign’ en ‘servant, ’teken’ en ‘dienaar’ van Gods plan met de wereld.

MG     Maar ‘sign’ komt hier maar één keer voor en ‘servant’ al helemaal niet.

 

C25     De 1e paragraaf van C zegt, dat het Gods plan met de wereld is om de hele mensheid c.q. schepping onder de heerschappij van Christus te brengen. De kerk is geroepen alle mannen en vrouwen uit te nodigen om Christus te leren kennen en lief te hebben, maar mag daarbij niet voorbij gaan aan ‘elementen van waarheid en goedheid’, die ook te vinden zijn buiten het christendom, in andere religies en bij mensen die geen enkele religie aanhangen.

MG     Het is belangrijk, dat het document hier oog heeft voor het waardevolle in andere

            levensovertuigingen.

 

C26     De 2e paragraaf van C spreekt over Gods plan met het ‘Christus-mysterie’. De kerk valt niet samen met haar zichtbare verschijningsvorm. De aardse en geestelijke dimensies van de kerk zijn wel van elkaar te onderscheiden, maar niet van elkaar te scheiden. God schenkt ons het heil in Christus en dat vieren we in de liturgie. De kerk participeert in de missie van Christus om allen met God en elkaar te verzoenen.

 

C27     De 3e paragraaf van C spreekt over Gods heilsplan, waarin de kerk als sacrament wordt gezien, namelijk als een effectief teken en middel (c.q. instrument) van eenheid. Lumen Gentium zegt, dat de kerk in Christus een ‘teken’ en ‘instrument’ is van gemeenschap met God en van de eenheid van alle mensen. Niet alle kerken spreken over de kerk als sacrament. Kerken die dat taalgebruik vermijden, geloven dat er onderscheid is tussen de kerk als geheel en de afzonderlijke sacra- menten. Ook vinden ze, dat dit spraakgebruik de zonden en tekortkomingen van kerkleden zou kunnen verhullen. Daarom spreken ze liever niet over de kerk als sacrament (heilsmiddel). Het document pleit er overigens voor dit verschil niet langer als onoverkomelijk te beschouwen.

MG     En dat vind ik eigenlijk ook.

 

Tenslotte deel D. Dit handelt over gemeenschap in eenheid en verscheidenheid

D28     Deel D begint er mee, dat het goed is, dat er allerlei verschillen en variaties zijn binnen een gemeenschap, culturele…historische.. Dat is een gave van God. Maar men moet niet de eigen interpretatie niet heilig willen verklaren.

 

D29     Maar de eenheid van de kerk is te belangrijk om daar op af te dingen. Gedeeld geloof in Jezus Christus, Woordverkondiging, sacramentsbediening, diaconale inzet en missionair getuigenis. het hoort allemaal q.q. bij de plaatselijke gemeente, die zelf deel uitmaakt van de kerk van alle plaatsen en tijden. Eenheid en verscheidenheid hoog in het vaandel houden is een belangrijke opdracht voor de kerk. Daarbij kan een (niet nader omschreven) ambt, dat aan de kerk geschonken is, een belangrijk middel zijn.

MG     Ik denk dat hier het bisschopsambt of wellicht het Petrinisch ambt bedoel wordt.

 

D30     Er zijn verschillen, waarvoor oplossingen gevonden zijn, er zijn verschillen waarmee te leven valt (Apostelconvent Hand. 15), maar er zijn ook verschillen, die ontoelaatbaar zijn. Er worden voorbeelden genoemd van opvattingen die ‘noodzakelijk’ zijn, zoals erkenning van de godheid van Christus (theologisch) en veroordeling van apartheid (ethisch). Verschil in spiritualiteit, liturgie, kerkrecht en theologische methodiek etc. mag niet ten koste gaan van, maar dient bij te dragen aan de eenheid en de katholiciteit van de kerk.

MG     Wat betreft apartheid: Goed dat dit hier zo staat, al was dat geenszins zonneklaar voor de christenen, die apartheid destijds hebben verdedigd. Wat betreft de godheid van Christus: ook dat is onder ons zeker geen uitgemaakte zaak. Hoe weten we wat al of niet ‘rechtmatige verscheidenheid’ (legitimate diversity) is? Zoals het document zelf al zegt, zijn er eigenlijk geen goede criteria om vast te stellen wat wel of niet Gods wil is.

 

Tenslotte E. Dit handelt over de plaatselijke kerken en de universele kerk

E31     Het document zegt, dat plaatselijk kerk voluit kerk is, maar niet de hele kerk is, en daarom niet los gezien kan worden van andere plaatselijk kerken. De universele kerk is meer dan de optelsom van plaatselijk kerken. Samen zijn plaatselijke kerken Kerk (en hier wordt dan een hoofdletter gebruikt), die aanwezig is en handelend optreedt in deze wereld. Katholiciteit is dus niet alleen geografisch en temporeel, maar houdt ook alle variaties en geloofsnuances in, die samen koinonia vormen.

 

E32     Het begrip plaatselijke kerk houdt niet altijd overal hetzelfde in. Het is niet altijd een puur geografisch begrip – zoals bij protestanten vaak wel het geval is – maar heeft ook te maken met de relatie tot het bisschoppelijk ambt. Dan is de vraag of het bisschopsambt essentieel is voor het kerk-zijn? En de volgende vraag is of een synodaal systeem van kerkregering een legitieme variant is.

MG     Zoals iedereen begrijpt lopen de antwoorden hierop nogal ver uiteen en hier zijn we ook nog lang niet uit. Daarom roept het document iedereen op hier verder over na te denken. Ik ben bang, dat het nog wel even kan duren, voordat hier iets is opgelost.(Margriet Gosker, ‘Waarom reageren Nederlandse protestanten vaak zo allergisch op de bisschop?’ in: De bisschop, kerkscheidend of kerkverenigend. Bijdragen over het bisschopsambt in de oecumene, Delft 2002, pag. 93-101). Zou ik dat nog meemaken?    

 

 

Hoofdstuk 3, over de gemeenschap, door pr. Wietse van der Velde

 

 

Als theoloog die lid is van een kerk (de Oud-Katholieke Kerk) die vanouds in het oecumenische gesprek grote waarde hecht aan de vragen over geloof en kerkorde – en in het bijzonder die over de sacramenten en  daarbij met een bijzondere belangstelling voor die over het kerkelijk ambt – overviel mij bij het lezen van dit hoofdstuk over de kerk die groeit in gemeenschap een gevoel van moedeloosheid. Ondanks alle mooie woorden – zoals dat menig centraal aspect van de christelijke geloofsleer de gelovigen al verenigd (39) en dat m.b.t. doop, eucharistie en ambt sinds het Lima-rapport van 1982, waarin de verschillende kerkelijke tradities een belangrijke graad van overeenstemming herkenden (40), er verdere vooruitgang was geboekt  – was aan het einde van het hoofdstuk mijn onvermijdelijke conclusie dat wij er nog lang niet zijn en dat een aantal verschillen van inzicht in het bijzonder over het ambt nog onverminderd overeind staan: de volledige kerkelijke gemeenschap staat nog (lang) uit. Wat mij – in eerste instantie – wel weer wat moed gaf, was de laatste paragraaf over het gezag in de kerk waarin naar nieuwe (oude) wegen gezocht wordt.

 

Dat het document zeker niet tot de bedlectuur van de gemiddelde gelovige van welke kerkelijke traditie dan ook zal  gaan behoren, is m.i. geen bezwaar om er als theologen en geïnteresseerde christenen ons mee bezig te houden. Het gebed, de opdracht van de Heer van de Kerk “Dat zij allen zijn” dwingt ons er toe om ook op deze manier te proberen realiteit te laten worden, wat de titel van dit hoofdstuk meent te mogen constateren.

 

De Kerk, die groeit in gemeenschap.

 

Already but not yet. Het sprak mij aan – en misschien troostte het mij ook wel wat – dat het geheel vanaf het begin in het perspectief van de eschatologie is geplaatst en dat het werk van de Heilige Geest in de heilsgeschiedenis wordt benadrukt. Het reeds van de diepste, maar nog niet altijd en overal zichtbare eenheid van de Kerk. Uiteindelijk is dit het werk van de Geest van God, maar dat laat ons verantwoordelijkheid onverlet en roept ons op om ons met deze tekst bezig te houden om in dat proces mee te doen.

In 34 wordt gesproken over de zichtbare en tastbare tekens die het nieuwe leven in de gemeenschap al tonen. In de opsomming van al die goede dingen lopend van het gedeelde apostolische geloof tot en met het gezamenlijk werken aan gerechtigheid en vrede staat heel “onschuldig” ook het breken en delen van het eucharistische brood. Dat dit laatste nu juist in de meeste gevallen niet de realiteit is, had naar mijn smaak duidelijk genoemd moeten worden.  De constatering dat in de pelgrimerende kerk op aarde soms conflicten zijn wordt terecht in verband met zonde gebracht. Maar zonde moet soms ook heel concreet worden aangewezen. Dat de christenen juist daar waar hun eenheid met Christus en met elkaar het duidelijkst zichtbaar zou moeten zijn, zijn gescheiden moet juist worden aangewezen. Het is helaas wel kenmerkend voor dit soort documenten dat  onaangename zaken versluierd worden weergegeven. En dat brengt zo’n tekst nu niet direct dichter bij het volk van God, de “gewone” gelovigen.

 

B. Vanuit die constatering dat wij nog op reis zijn naar de volledige verwerkelijking van kerkelijke gemeenschap komt de vraag naar de essentiële elementen voor die gemeenschap weer op tafel: het delen in de volheid van het apostolische geloof, van het sacramentele leven en in een wederzijds erkend ambt. Juist omdat wordt geconstateerd dat m.b.t. doop en eucharistie op dat gebied meer bereikt is dan op dat van het ambt, is het hier positief verrassend en een zoeken naar wegen om uit die impasse te komen, dat de ambtsvraag verbreed wordt tot de vraag naar conciliaire verbanden en tot het samen maken van beslissingen. Op die in de oecumene niet vaak eerder bewandelde wegen wil ik verderop nader ingaan.

 

a. Geloof. Als het gaat over de vraag naar het geloof en het herkennen en erkennen van de overeenkomst in de essentiële punten van het geloof wordt er op het eerste gezicht niet veel nieuws verteld. Interessant is echter wel dat naast de Schrift ook de Traditie met een hoofdletter  uitdrukkelijk genoemd wordt. Geconstateerd wordt dat de kerken in het algemeen het belang van de `Traditie` in zowel het ontstaan als de interpretatie van de Schrift erkennen. De kerkelijke interpretatie van het Woord van God voor de wereld van vandaag wordt gegeven door de geloofservaring van het hele volk van God (dus alle gedoopten), het inzicht van de theologen en het onderscheidingsvermogen van het gewijde ambt (dit laatste element is lastig weer tegeven, maar heeft toch ook iets van een laatste woord). De uitdaging voor de kerken vandaag is om tot overeenstemming te komen hoe deze factoren samen werken.  Met het noemen van de Traditie lijkt een duidelijke hand te worden uitgestoken naar in het bijzonder de Orthodoxe kerken. Maar hoe je het ook went of keert, ook die kerken die het Sola Scripura hoog houden, kennen een traditie die de uitleg van de Schrift mee bepaalt. Dat het werk van theologen positief gewaardeerd wordt, is ook niet onbelangrijk als je bedenkt dat er ook kerken zijn die uiterst argwanend staan tegenover “academische” theologie. En dat de geloofservaring van het volk van God wordt genoemd, wil ik zeker als winstpunt noemen omdat er ook kerken zijn die dan wel niet in theorie, maar wel in de praktijk hieraan weinig aandacht geven. Hoe nu deze drie factoren te combineren en tot een levende werkelijkheid te maken? Daar zouden wij zeker op door moeten denken.

 

b. De sacramenten. De scheidslijnen worden maar weer eens aangegeven: wie mag er worden gedoopt (i.c. de vraag naar de kinderdoop); hoe is Christus in de eucharistie aanwezig; hoe verhoudt zich de eucharistie tot het kruisoffer.                                                      M.b.t de doop wordt een groeiende overeenstemming geconstateerd. Waargenomen wordt dat dit laatste sommigen die in de oecumenische beweging actief zijn doet vragen om wederzijdse dooperkenning. In een voetnoot wordt dan verwezen naar een dergelijke overeenkomst in 2007 in Duitsland. In ons land hebben in navolging daarvan vorig jaar diverse kerken een soortgelijke erkenning ondertekend. Ik mocht deelnemen aan de voorbereidende gesprekken daarvoor. Juist daar bleek ook nog heel wat spraak- en begripsverwarring, het niet echt op de hoogte zijn van elkaars theologie, tradities en riten (de betekenis van die laatsten dient zeker niet onderschat te worden). Niet iedere gesprekpartner kon uiteindelijk mee ondertekenen. De doop – het “basissacrament” – blijkt toch nog niet door iedereen erkend en gedeeld te kunnen worden.

 

Over de eucharistie worden mooie dingen gezegd; de groeiende overeenstemming in de eucharistische theologie, de soms daaruit voortvloeiende consequenties voor de liturgische vormgeving worden dankbaar erkend. Geconstateerd wordt dat de eucharistie verzoening en delen met elkaar vraagt van alle broeders en zusters in het ene gezin van God. Over de roep naar wederzijdse “eucharistie erkenning” zoals bij de doop, wordt gezwegen. De praktijk die in vele kerken (bijv. Anglicaans, Luthers, Gereformeerd, Oud-Katholiek) bestaat om (gedoopte en communicerende) leden van andere kerken tot het ontvangen van de eucharistie toe te laten, wordt niet genoemd. Door dit niet te doen, ontstond er bij mij wel een gevoel van vervreemding. Deze werkelijkheid – ook al is die dan niet voor iedere gesprekspartner acceptabel – kan toch zeker in Europa en Noord-Amerika niet verzwegen worden. 

 

c. Dienst in de Kerk. De rubriek (bijzondere) dienst in de kerk wordt verdeeld in het geordineerde, het gewijde ambt; de vraag naar de gave van het gezag in de dienst van de Kerk en in de dienst van de episkopè, het toezicht in de kerk.

Wat het gewijde ambt betreft worden de oude vragen nog weer eens opgesomd: Christus, de enige hogepriester, het verband tussen dit unieke priesterschap en het bijzondere priesterschap van sommigen die daartoe gewijd worden en de relatie tot het koninklijk priesterschap van alle gelovigen. Ook het meningsverschil of de ordinatie tot de dienst van Schrift en Sacramenten alleen tot mannen beperkt is wordt in één zin aangestipt, zonder dat daar verder op in wordt gegaan. Wonderlijk genoeg worden in deze zin de vrouwen alleen maar impliciet genoemd, terwijl dat natuurlijk wel de vraag is. Door dit in ieder geval in bepaalde delen van de Kerk belangrijke thema zo naar de rand te verwijzen, worden er dan misschien wel tere gewetens gespaard, maar wordt tegelijkertijd een toch niet onbelangrijke vraag de facto naar de kantlijn geschoven.

 

De conclusie die het document wel moet trekken is dan ook dat de oecumenische dialoog herhaaldelijk heeft laten zien, dat de vragen rondom het ambt uitdagende obstakels zijn op de weg naar eenheid. Het is een dringende opdracht te bezien hoe dat te overkomen. 

 

Het document gaat dan verder met het beschrijven van de ontwikkeling van het traditionele (drievoudig) ambt. Als het dan gaat over de opvolging in dat ambt wordt gezegd dat dat bedoeld is om de continuïteit met het getuigenis van de apostelen aan te geven. Maar juist de vraag of die continuïteit gebonden is aan de successie in dienst, i.c. aan het historische episcopaat (de apostolische successie) wordt niet door iedereen gedeeld en sommigen zijn zelfs – met een blik naar de geschiedenis – bezorgd dat het tot misstanden in de kerk kan leiden. Het is dan ook op zijn zachtst gezegd verrassend dat het document in een samenvatting onder het kopje The threefold minstry kan constateren dat er tekenen zijn van een groeiende overeenstemming over de plaats van het geordineerde ambt in de kerk (de enige plaats waarin dit in het document blijkt is voetnoot 45 over de Luthers-Rooms-Katholieke dialoog).

 

II. De gave van het gezag in de dienst van de Kerk.

 

Ook al is de conclusie van het vorige gedeelte over het gewijde ambt nu niet bepaald optimistisch te noemen, toch probeert het document als het over de dienst in de Kerk gaat een nieuw geluid te laten horen. In 48 wordt bijbels onderbouwd dat al gezag in de Kerk van haar Heer en Hoofd Christus komt. Hij deelde dit met de apostelen (Joh. 20:22). En dan – alsof de voorgaande paragrafen 46 en 47 die een duidelijk verdeelder geluid laten horen, niet geschreven waren – worden hun opvolgers in dienst van de episkopè (ook al worden ze zo niet genoemd, iedereen moet hierbij wel aan bisschoppen denken) genoemd als diegenen die het gezag uitoefenen in zaken van geloofsverkondiging, sacramentenbediening en herderlijke zorg.  De voetnoot 47 zegt dat deze “basic description” ontleend is aan het zgn. Ravenna Statement dat Orthodoxe en  Rooms- Katholieke theologen in 2007 het licht lieten zien. De volgende paragraaf 49 laat zien dat gezag in de Kerk alleen maar uitgeoefend en beleefd kan worden als dat van Christus, die kwam om te dienen en niet om gediend te worden. Het gezag in de Kerk – dat uiteindelijk van de Vader, door de Zoon, in de kracht van de Geest komt – komt daar aan het licht waar de waarheid die leidt tot heiligheid wordt uitgedrukt en het gezag van God door de Kerk wordt erkend wanneer zij wordt onder woorden gebracht door leden van de Kerk. En dan worden in het bijzonder als zulke “gezagdsdragers” genoemd de heiligen, vertegenwoordigers van het monastieke leven en de “vage” (omschrijving WvdV)  groep van gelovigen die leefden vanuit de waarheid van het evangelie en dat in hun leven lieten zien.

 

Dit gezag van de Heer van de Kerk deelt Hij met hen die in dienst van het leiderschap in de Kerk staan. Hoge woorden  benoemen één en ander. In de uitoefening van dit gezag deelt ook de hele kerkelijke gemeenschap met haar sensus fidei; haar acceptatie van de richtingwijzingen (voor het leven) en de leer van de geordineerde ambtsdragers getuigt van de echtheid van dat leiderschap etc.  Aan het slot van deze paragraaf wordt de oecumenische beweging ten tonele gevoerd, die  het gezagvolle spreken van sommige kerkelijke leiders buiten hun eigen kerken (aartsbisschop Tutu, de twee vorige pausen van Rome, de huidige oecumenische patriarch en wijlen Roger Schutz van Taizé) mogelijk maakt.

 

De in deze paragrafen ontwikkelde gedachten zijn ook in de theologie van mijn Oud-Katholieke Kerk bepaald niet onbekend is. Maar theorie en praktijk – of misschien beter gezegd, wat als waarheid door een bepaalde kleine groep wordt gezien en wat door de meerderheid wordt aanvaard – willen nog wel eens botsen. De uiteindelijke acceptatie van de pausdogma’s van 1870 door de grote meerderheid van de Rooms-Katholieke Kerk heeft de Oud-Katholieken toch niet tot aanvaarding daarvan kunnen brengen. Uiteindelijk waren er bij die beslissing ook vragen als die naar het al of niet juiste inzicht van theologen op de interpretatie van Schrift en Traditie in het geding. En wat zeker ook niet mag worden vergeten, het eigen – hopelijk uiteindelijk door de Geest geïnspireerde – geweten. De weg naar de waarheidsvinding is soms een lange en niet altijd gemakkelijke. De prachtige woorden van de paragrafen 48 t.m. 51 lossen dan ook niet alle vragen op. Dat wordt dan ook in wat andere woorden ook erkend in de afsluitende woorden van dit gedeelte Authority in the Church and its exercise. Maar de vraag blijft overeind hoe kunnen de kerken vandaag het evangelie, toegepast op en geleefd in onze wereld, “nederig” (een in de kerk nogal vaak gebezigd, maar niet gepraktiseerd woord), maar wel met een meeslepend, onweerstaanbaar gezag spreken.

 

iii. De dienst van het toezicht – de episkopè. Als afsluiting worden de al in Lausanne in 1927 opgeworpen vraag naar het episcopale, presbyterale en congregationalistische kerksysteem, opnieuw opgenomen vanuit het zicht van het eerste. De episkopè van daarvoor gekozen en apart gezette personen wordt niet alleen uitgeoefend met het oog op hun eigen aan hun zorg toevertrouwde geloofsgemeenschap, maar ook met het oog op de wijdere gemeenschap.

Vanuit die laatste gedachte wordt gekeken naar het synodale/conciliaire karakter van de Kerk op plaatselijk, regionaal en mondiaal niveau.

Na de mooie theorie komen als een gedachte achteraf de vragen. Over de rol van de leken (die term duikt hier plotseling op) in Synoden wordt verschillend gedacht en gehandeld.

 

Over het gezag van de oecumenische concilies van de eerste eeuwen wordt verschillend gedacht: van normatief en onveranderlijk tot open voor herziening. De gestelde en niet beantwoorde vraag of de oecumenische dialoog voor een gezamenlijk waardering van de normativiteit van de leer van de concilies heeft geleid, lijkt mij door wat het document zegt, niet positief te beantwoorden.

 

Terwijl deze open vraag blijft liggen, wordt tot slot de vraag naar de noodzaak van iemand die een synode/concilie bijeenroept en voorzit opgeroepen. De opkomst en geschiedenis van de vijf grote patriarchaten (met Rome bescheiden op de 2e plaats) wordt geschetst. Ingegaan wordt op de aanspraken op jurisdictie en leergezag van de bisschop van Rome. Geconstateerd wordt  dat in  de oecumenische beweging een klimaat is gegroeid die openstaat voor een dienst aan de eenheid van de hele Kerk (ongetwijfeld wordt hierbij gedacht aan de bisschop van Rome). In dit verband worden dan verder de encycliek Ut Unum Sint van paus Johannes Paulus II uit 1995 en de daaruit voortvloeiende oecumenische discussie genoemd.

Uiteindelijk is de conclusie dat er geen overeenstemming is wat èn of de erkende rol van de H.H. Petrus en Paulus in hun dagen, betekenis heeft voor een dienst ten bate van de eenheid en de zending van de Kerk als een geheel (en voor onze dagen, zou ik toevoegen).

 

Ik zei in het begin dat de laatste paragrafen over het gezag in de Kerk en over de manier waarop die zou moeten worden uitgeoefend mij weer wat moed hadden gegeven. Toch voel ik mij genoodzaakt om dat nu – bij nadere reflectie –  te relativeren. Gelet op het feit dat er nog geen sprake is van een door allen erkende doop, geen delen door allen van de eucharistie, laat staan van een algemeen erkend ambt en dat het zich laat inzien dat dat nog wel even zo zal blijven, is het denk ik wel een mooie denkoefening om deze gedachten over episkopè in personele en collegiale/synodale uitoefening toe te voegen, maar het lost de vorige vragen niet op. Het zou de aandacht daarvan voor een moment zelfs kunnen afleiden en dat zou m.i. toch geen goede zaak zijn. Want de door de Heer gewenste eenheid zal zich toch in eerste instantie manifesteren in het delen van zijn – door allen erkende als volgens zijn bedoeling gevierde – eucharistie door alle gedoopten.

 

 

Hoofdstuk 4, over de wereld, door dr. Jurjen Zeilstra

 

In het algemeen vind ik dat de stijl waarin dit document is geschreven niet van deze tijd is. Prescriptief en descriptief taalgebruik lopen voortdurend door elkaar heen, wat niet alleen in een preek, maar ook in een oecumenisch document gericht op een breed publiek de leesbaarheid niet ten goede komt. Daardoor krijgt het stuk iets formeels en afstandelijks. De bedoeling is goed, de formuleringen zijn stijlvol, maar de echte knelpunten verdienen een meer spannende benoeming wil de lezer er warm of koud van worden.

 

(Ad 58) Gods liefde als uitgangspunt is mooi. Maar een gemiddeld Hilversums gemeentelid zal wel even met z’n ogen zitten te knipperen als hij hoort dat niet alleen zijn of haar eigen kerk of de Protestantse Kerk in Nederland, of de bij de Raad van Kerken aangesloten kerken of de mensen van goede wil waar dan ook ter wereld, maar het hele universum gericht is op en z’n uiteindelijke bestemming zal vinden in het Koninkrijk van God. Dit soort metafysisch taalgebruik klinkt in de tijd dat Govert Schilling aan het brede publiek het ontstaan van het heelal uitlegt en dat onze piepkleine aarde te midden van ontelbare sterrenstelsels onvermijdelijk een keer gaat verschroeien doordat de afstand tot de zon zal verminderen, onwerkelijk middeleeuws. Het is onnodig vreemd en onbijbels taalgebruik dat de verkondiging van Jezus uit de historische context tilt waarin deze heeft plaats gevonden en eigenlijk onbegrijpelijk maakt. Schreef Tolstoj al niet: Het Koninkrijk Gods is in u. Bestaat er voor gelovigen echt een goddelijk plan voor de transformatie van de wereld? Ik bedoel als een soort klaarliggende blauwdruk? Is dit niet precies waar de grootschalige revoluties de mist in zijn gegaan? Het kan zijn dat de kerk in dit opzicht als dienstbaar wordt beschreven. Het is toch een enorme pretentie die, zeker gezien de huidige kwetsbaarheid van de kerken in een tijd van grootschalige secularisatie in Hilversum niet op deze wijze geloofwaardig verkondigd kan worden. Is het hoogmoedswaanzin of een karikatuur?

 

(Ad 59) ‘Evangelisatie’ is gehoorzaamheid aan Jezus, maar het is ook een ouderwets woord dat in mijn wijkgemeente, een mainstream PKN-gemeente (met een oorsprong half om half Gereformeerd/Hervormd) niet meer wordt gebruikt. Ook zijn wij niet ‘missionair’ in de zin dat wij er strategieën voor ontwikkelen met modernere technieken nieuwe leden winnen. Wel staan we zelfbewust in onze geloofstraditie en willen we graag een gastvrije gemeente zijn en zijn we blij met nieuwe mensen die dit ontdekken. We trekken naar buiten, o.a. in bibliotheek en filmtheater en ontmoeten daar niet-leden die we willen informeren en beluisteren en ontmoeten, niet bekeren. Zijn wij ongehoorzaam aan de opdracht van Jezus in Mt.28, 18-20 gegeven?

 

(Ad 60) Respect wordt uitgesproken voor andere religies en er wordt vastgesteld dat dit niet altijd door christenen is gedaan, dat is eerlijk. Een toenemend bewustzijn van religieus pluralisme vormt dan de context waarin reflectie plaatsvindt op de mogelijkheid van redding voor mensen die niet expliciet in Christus geloven. Dit zouden velen in mijn gemeente erg voorzichtig uitgedrukt vinden. (Nog zondag 10 maart 2013 dachten we na over de gelijkenis van de Verloren Zoon als paradigma voor de interreligieuze dialoog, maar nu ook met de oudste zoon als identificatiefiguur voor het christendom. Kunnen wij blij zijn wanneer ook anderen dan wijzelf welkom zijn om feest te vieren in het huis van de schepping?) Er blijkt in de toelichting op deze paragraaf echter dat er in veel kerken zeer exclusief over het heil in Christus wordt gedacht. Dit lijkt mij een boeiende thematiek om ook in mijn context verder te exploreren in de oecumenische en interreligieuze dialoog.

 

(Ad 61) Rechtvaardiging door het geloof als uitgangspunt voor de kerk als centrum van ethische reflectie zou velen in mijn wijkgemeente wel aanspreken, zij het dat er een mysterieuze kant aan zit die zich, ook oecumenisch, niet zomaar laat operationaliseren.

 

(Ad 62) Het primaat van de ethiek in de kerk spreekt mij aan en doet mij denken aan de filosofie van Levinas. Het gaat mij echter veel te snel om zo bevestigend te stellen dat de ethiek van christenen (altijd?) direct in God geworteld is en doorwerkt in de gemeente. Dat klinkt hoogmoedig. Het verlangen zich daarbij in te zetten voor gerechtigheid, vrede en bescherming van het milieu, waarbij actief bondgenoten worden gezocht binnen en buiten de kerk spreekt, denk ik, wel breed aan. Maar dit is nog niet zo gemakkelijk in praktijk te brengen. Ik zie dat wederzijds bevragen en bevestigen waardoor wij zien wat wij delen in Christus maar heel matig in de praktijk van het Hilversums kerkelijk leven.

 

(Ad 63) Gespreksmodellen zijn nodig, akkoord, waarin (nieuwe) morele vraagstukken vruchtbaar aan de orde kunnen worden gesteld in oecumenische context. Maar de ethische vragen waar het om gaat worden niet benoemd. Ik vermoed dat het zal gaan over euthanasie, openstelling van kerkelijke ambten voor vrouwen, homoseksualiteit, abortus e.d. Mijn ervaring is dat juist algemene kerkelijke richtlijnen hier meer kapotmaken dan helpen. En dat het laatste, ‘helpen’ niet alleen verantwoordelijkheid te dragen, maar ook op te lossen, toch wel het fundamentele criterium is. Het is wel waar dat relevantieverlies van de oecumene hier volop aan de gang is. De kerken schieten niet op, staan op afstand van het leven en storten in, dus de mensen lossen het zelf wel op.

 

(Ad 64) De grote vraagstukken van de samenleving worden wel aan concreet aan de orde gesteld, zoals het omgaan met natuurrampen, het armoedevraagstuk en epidemieën. Het is mooi dat kerken in dat opzicht een grote verantwoordelijkheid ervaren en de opdracht hebben een bijdrage tot leniging van nood te leveren. Ik mis alleen daarbij aandacht voor de tragische kant van de wereldgeschiedenis dat we altijd zullen blijven ‘dweilen met de kraan open’, c.q. er is een ‘wet van behoud van ellende’. Dit erkennen maakt de kerkelijke inspanning realistischer. Mijns inziens zeer terecht wordt een appèl gedaan op de individuele gelovige. Dit spreekt de mensen die ik ken meestal meer aan dan een als collectief in het openbaar optredende kerk.

 

(Ad 65) De participatie van christenen, constructief, tegelijk kritisch, in het openbare leven wordt aanbevolen. Dat zal mensen aanspreken. Echter, christenen te identificeren als profetische getuigen die wellicht ook op vervolging en lijden om het geloof als een martelaar moeten rekenen, kan een werkelijkheid zijn in een land als Iran, maar klinkt nogal potsierlijk en staat erg ver van onze dagelijkse realiteit. Dit had beter gedifferentieerd moeten worden. Kennen wij wellicht op heel andere wijze vormen van martelaarschap in media, school- of werksituaties? Hoe kunnen we dit, zonder belachelijk te worden, benoemen?

 

(Ad 66) Met betrekking tot solidariteit en verzoening ziet de kerk zichzelf als toegerust met bijzondere gaven, alleen al omdat alle ‘sociaal economische klassen’ in de kerk aanwezig worden geacht, iets wat ik me wel eens afvraag of dat echt zo is. Hier klinken grote woorden over redding, verkondiging en barmhartigheid, waarvan ik de bedoeling, denk ik, wel begrijp, maar die in de dagelijkse praktijk vaak niet goed uit de verf komen. Dat is overigens voor mij geen reden om het op te geven, het ligt alleen, denk ik, lastiger dan het nu klinkt.

 

(Ad 67) In de conclusie wordt gesteld dat de eenheid van koinonia als genadegeschenk van de drie-enig God zich manifesteert op drie manieren: in geloof, in het leven met de sacramenten en in dienstbaarheid in de brede zin van het woord. Eucharistie en liturgie worden daarbij centraal gesteld als voedingsbron tot kerkelijk getuigenis in de wereld. Ik geloof dat ten diepste ook, maar hier wordt wel heel idealistische taal gesproken, waarbij de praktijk mij weerbarstiger lijkt te zijn dan hier wordt toegegeven.

 

(Ad 68) De urgentie van het herstel van de eenheid van de kerk wordt aan de orde gesteld vanuit de Triniteit en vanuit het besef dat de missionaire gestalte van de kerk lijdt onder de verdeeldheid. Deze constatering leidt niet tot concrete voorstellen hoe daaraan te werken, maar als je het goed leest wordt eigenlijk de heilige Geest voor de heling verantwoordelijk gehouden, immers deze geeft in dit opzicht leiding (‘guidance’). Ik weet niet of dit wel klopt.

 

(Ad 69) De ‘nieuwe kosmos’ (is dit een bijbelse term?) wordt benoemd als Gods belofte voor het eind van de geschiedenis. De kerk wordt daarvan in het heden het voorportaal in een soort ‘realized eschatology’. Er worden geen pogingen gedaan deze klassiek christelijke temporeel lineaire heilsverwachtingen ook op andere, mogelijk meer actuele, wijzen door te vertalen in bijv. termen van laatste/voorlaatste zoals Bonhoeffer dat heeft gedaan. De manier waarop het document hierover spreekt doet mij denken aan Liedboek, Gezang 300, Eens als de bazuinen klinken, een mooi maar erg ouderwets lied, waarin de wederkomst mij te letterlijk wordt genomen.

 

(Historical note) De vragen worden gesteld: ‘Wat is de kerk? Wat is de rol van de kerk in het kosmisch ontwerp van God, de samenvatting van alle dingen in Jezus Christus?’ Vervolgens wordt gesteld dat de situatie van kerkelijke verdeeldheid ‘abnormaal’ is. Dit lijkt mij historisch onjuist. Juist kerkelijke eenheid zou, wanneer deze ooit tot stand zou komen, de uitzondering zijn. Zelfs in de middeleeuwen leefde onder de zogenaamde eenheid een enorme verscheidenheid, gepaard gaand aan vele conflicten. Ook hier worden prescriptie en descriptie dus verward.

Foto’s:
1. Ds. Margarithe Veen, aanwezig als inleidster op haar 40-ste verjaardag
2. Zelfs uit België vanuit Chevetogne was er een gast, vader Thaddée, rechts
3. Een impressie van de goed gevulde zaal, er moesten zelfs mensen worden teleurgesteld omdat de zaal volgeboekt was
4. Dr. Jurjen Zeilstra, rechts

Klik hier voor de  lezing van prof. dr. Leo Koffeman, die als raamwerk bij het geheel is aangereikt.