20 mei 2008, Bergkerk, Amersfoort
‘Een gemeenschappelijk woord’: inspiratie tot samenwerking!
Berry van Oers
De brief die 138 moslimgeleerden in het najaar van 2007 aan leiders van christelijke kerken stuurden biedt veel inspiratie tot samenwerking. De Raad van Kerken moet een antwoord formuleren op de brief. Deze twee uitkomsten waren het resultaat van de bespreking van de brief op 20 mei jongstleden in de Amersfoortse Bergkerk door zo’n dertig personen die zich vanuit de kerken bezighouden met ontmoetingen met moslims. De studiebijeenkomst was georganiseerd door de Contactgroep Islam van de Raad van Kerken in Nederland.
Dagvoorzitter Piet Reesink, eindredacteur van het dialoogtijdschrift Begrip, wees er op dat de brief wel eens een aanzet zou kunnen zijn voor een gezamenlijke theologie van de dialoog. De open-brief van de moslimgeleerden is getiteld A Common Word (een gemeenschappelijk woord). Zij wijzen er op dat de geboden God liefhebben en de naaste liefhebben, zowel te vinden zijn in de bijbel als in de koran. Van daaruit concluderen zij dat, wanneer de twee belangrijkste geboden in het christendom en de islam hetzelfde zijn, moslims en christenen samen kunnen werken aan vrede. Deze boodschap van gedeelde inspiratie is wel vaker verspreid vanuit christelijke en islamitische kringen.
“Het nieuwe van de brief is de breedheid en de wijdheid”, zei inleider Harry Mintjes, voorzitter van de Contactgroep Islam. De ondertekenaars kunnen met gezag spreken, komen uit alle windstreken en vertegenwoordigen diverse stromingen: soennieten sjiieten en Ibadieten. Mintjes wees er op dat er in de brief een beroep gedaan wordt op de boeken uit beide tradities. “Dat gebeurt behoorlijk zorgvuldig op een voor christenen herkenbare wijze.” De brief leverde uiteenlopende reacties op vanuit de kerken. De meesten waren positief. Sommigen spreken zelfs van een doorbraak vanuit de islamitische wereld. Mintjes: “Hoe vaak wordt niet gezegd dat moslims zo weinig dialooginitiatieven nemen. Nu deze brief er ligt kunnen we dat niet meer zeggen.”
Er waren ook kritische reacties op de brief. Het zou volgens de critici slechts gaan om oud nieuws in een nieuw jasje. Het zou vooral propaganda voor de islam zijn. Anderen plaatsen vraagtekens bij de hantering van de begrippen liefde en vrede. Die hebben in beide religies een andere werking en betekenis. Niettemin stak Mintjes zijn enthousiasme over de brief niet onder stoelen of banken. “De brief biedt veel inspiratie tot samenwerking.” Hij besloot zijn inleiding met een oproep aan de Raad van Kerken om een antwoord te formuleren op de brief, in navolging van de Deense Raad van Kerken.
De tweede inleider, Mustafa Hamurcu, bestuurder van Milli Görüs Noord-Nederland, zei dat de brief bij het gros van de moslims in Nederland niet bekend is. Hamurcu: “Dat is jammer, want moslims kunnen hier echt wat mee.” Hij zei toe de brief tijdens bijeenkomsten van imams en moskeebesturen onder de aandacht te brengen. Hij pleitte er voor dat moslims en christenen vaker en meer samen optrekken in de samenleving. Zelf had Hamurcu daarmee goede ervaringen in de tijd dat hij lid was van de Amersfoortse raad van religies.
Rachel Reedijk, de derde inleider, zei dat de brief een van de instrumenten is om de dialoog tussen moslims en christenen verder uit te diepen. In dit verband noemde zij het rooms-katholieke document Nostra Aetate van het Tweede Vaticaans Concilie. Nadere lezing van zowel dit document als de brief laat een voortdurende spanning zien tussen dialoog en getuigenis, verkondiging. Reedijk stelde dat moslims en christenen met elkaar het gesprek moeten aangaan over hun gedeelde opdracht tot dialoog en missionering. Reedijk is actief binnen de dialoogcommissie van de Liberale Joodse Gemeente te Amsterdam. Vanuit de islamitische wereld werd een vergelijkbare brief naar joden gestuurd. Reedijk wees er op dat de dialoog tussen joden en moslims evenwel zijn eigen dynamiek heeft. De dialoog tussen joden en moslims staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Reedijk: “Wat daarbij opvalt is de grote herkenning over en weer. Men herkent de voedselvoorschriften, de besnijdenis, de positie van de imam en de rabbi, de rol van de moskee en de sjoel, enzovoorts.”
In de middag werd de brief verder besproken in werkgroepen. Daarbij vroeg men zich af hoe de brief plaatselijk in een parochie of een gemeente is te gebruiken. De werkgroepen legden hun bevindingen voor aan een forum bestaande uit de inleiders Mintjes en Reedijk en gespreksleider Gé Speelman. De oogst was een reeks loftuitingen: blijdschap over het feit dat de brief er is; hoop dat de brief een impuls aan de interreligieuze dialoog zal geven. Voor gebruik in gespreksgroepen is de brief echter te omvangrijk en onleesbaar, concludeerde men. Daarom kan de brief daar het beste in passages en in samenvatting besproken worden.
De deelnemers vroegen het forum naar mogelijkheden om islamofobie en wederzijdse angstgevoelens weg te nemen. Reedijk gaf aan dat je weliswaar weinig invloed hebt op de processen die zich in de wereld voltrekken. “Je moet niettemin steeds blijven uitleggen hoe zaken werkelijk liggen. Hanteer een heldere agenda, open en eerlijk. Zet feiten tegenover vooroordelen.” Mensen die met de interreligieuze dialoog bezig zijn zijn vaak ook met zichzelf in dialoog. Dat bleek uit het onderzoek dat Reedijk momenteel voltooit over de effecten van de interreligieuze dialoog op de eigen identiteit van mensen die met dialoog bezig zijn. Naast deze interieure dialoog is het ook nodig dat er een intrareligieuze dialoog wordt gevoerd tussen mensen van je eigen achterban.
Mintjes vertelde dat hij tijdens voorlichtingsbijeenkomsten vaak stuit op vooroordelen en angst voor moslims. Een antwoord daarop vindt hij in de grote verscheidenheid binnen de islam. “Er zijn veel variaties en interpretaties en die zijn er altijd geweest.” Het beste wat je kunt doen, zei Mintjes, is mensen bij elkaar brengen. Dan verdwijnen vooroordelen en wederzijds wantrouwen. Hij vertelde over iemand die niets van moslims moest hebben en overliep van vooroordelen. “Totdat zijn twee zonen verkering kregen met moslimmeisjes!”
Mei 2008