Week van Gebed 2013: Overweging bij Micha 6

Gemeente, één in Christus,

De Bijbel heeft geen Hebreeuws woord specifiek voor ‘wandelen’. De Bijbel spreekt algemeen over ‘gaan’. Daarin zit zowel het doelgerichte gaan van A naar B als het gaan bij wijze van ontspanning. Het is een typisch westerse luxe dat we onderscheid kunnen maken tussen een gerichte tocht en het lopen met als enige doel genieten. De Bijbel kent wel de gedachte dat er meer is dan het doelgericht lopen van A naar B. We weten van Ezau en van Izak dat ze in het veld zijn bij wijze van ontspanning. En we weten dat Jezus de stilte opzoekt om te mediteren. Dat zijn activiteiten verwant met ons idee van wandelen en tot rust komen.

Veel mensen wandelen voor hun plezier. Sommigen lopen hele routes, zoals het Pieterpad. Ze genieten van de verrassing dat je na iedere hoek iets nieuws ziet. En ze weten uit ondervinding dat je bij het samen op lopen tijd hebt om met elkaar te praten. Het komt de relatie ten goede. Want wie regelmatig met een ander praat, groeit in sympathie, omdat hij of zij de gedachtegang van de ander beter kan volgen. Dat geldt voor mensen die onderling een relatie zijn aangegaan. Dat geldt voor mensen die vanuit de ene kerk met mensen spreken die meeleven in een andere kerk. Dat geldt wellicht  ook in onze relatie met God. Er zijn perioden dat het makkelijk gaat, het gebed is als vanzelf-sprekend; en er zijn perioden dat het lastiger is; het gesprek hapert.

We hebben een gedeelte gelezen uit de Bijbel, waarin het gesprek tussen God en zijn volk stokt. Micha, een plattelandsjongen, een profeet uit een klein dorpje 35 km ten zuidwesten van Jeruzalem, ziet de hapering. De mensen kennen God niet meer. En de onderlinge verhoudingen verloederen. Het één heeft met het andere te maken. Micha spreekt er over in hoofdstuk 6. We kijken mee, omdat kennis van de tijd toen ons kan helpen bij onze oriëntatie in het geloof hier en nu. 

‘De Heer heeft een geschil met zijn volk, Hij klaagt Israël aan’ (vers 2b). De relatie is vastgelopen. In de tekst begint God een rechtszaak. Er worden getuigen opgeroepen. Het gaat oosters toe. Er zijn twee getuigen nodig. Maar wie is nog betrouwbaar? ‘Laat de bergen uw rechtsgeding horen, laat de heuvels getuigen zijn’ (vers 1). De aarde zelf getuigt.

En dan volgt een wel heel bijzonder deel. Je zou verwachten dat God zijn volk aanklaagt. Maar Hij zegt: ‘Mijn volk, wat heb Ik je misdaan?’ (vers 3a). Dat is een wonderlijke gang van zaken. In plaats van verwijten te uiten, gaat God bij zichzelf te rade. God kijkt naar zichzelf en vraagt zich af of Hij zich anders had kunnen opstellen. God ontpopt zich niet als een betweter die terecht mensen op de huid zit. Hij is als een Vader, die zelf in de bres springt. Het doet denken aan een situatie waarbij relaties stuklopen. Hoe verademend kan het zijn, als er geen verwijten worden gemaakt tussen mensen of tussen groepen of tussen kerken. Hoe verademend als de vraag slechts is: ‘Wat zou ikzelf anders kunnen doen om tot jou in een goede relatie te komen?’. Zouden er mensen zijn die de vraag om verandering bij zichzelf durven leggen? Die bij schuld niet direct naar de ander wijzen, maar bij zichzelf te rade gaan? Zouden vertegenwoordigers van een kerk zo naar zichzelf durven kijken? God durft het in de tekst wel aan. Hij doet ons denken aan Jezus, die in het Nieuwe Testament mensen niet aanklaagt, maar zegt: ‘Ik ben de goede Herder die zijn leven inzet voor zijn schapen’. Jezus maakt zichzelf schuldig om ons onschuldig te houden. Hij trekt zich de schuldvraag aan. Daarom sterft Hij voor ons. God gaat in het rechtsgeding bij zichzelf te rade.

Hij somt op (vers 4): ‘Ik heb je weggeleid, bevrijd uit de slavernij in Egypte’. En: ‘Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam om jullie voor te gaan’. Mozes geeft de wet, Aäron regelt offers voor de verzoening en Mirjam geeft instructie aan de vrouwen. Ik heb jullie geholpen toen Balak en Bileam jullie bedreigden (vers 5). Ik heb je geholpen tegenover de macht van de koning en de bezwering van de tovenaar. ‘Ben je vergeten wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal?’(vers 5b). Sittim is de plaats aan de overkant van de Jordaan, de laatste plaats voordat men Kanaän introk. En Gilgal is de eerste plaats waar men eenmaal door de Jordaan heen, zich vestigt. Jozua zet er twaalf stenen rechtop als zichtbaar teken van Gods hulp, nadat Hij de Jordaan drooglegde net als eerder de Schelfzee. ‘Ben je vergeten, Israël, dat Ik jullie door de Jordaan heen in dit land geleid heb?’

God sluit af met (vers 5b): ‘Ken je de gerechtigheid van de Heer niet meer?’ Nog mooier is misschien wel de Twentse Bijbel, die de vertaling relationeel houdt: ‘Dan mo’j toch inzeen dat Hee ’t goad met ow maakt hef’. God maakt het goed met ons.

Hoe is dat bij ons persoonlijk en bij ons als kerkelijke gemeenschap? Kennen we dat gevoel dat we ons willen uitputten in dankbaarheid als gelovigen, als kerk? Dat geen offer ons te zwaar is om de verhoudingen weer goed te krijgen? Of is dat iets wat we helemaal uitbesteed hebben aan God zelf? Van der Woude zegt dat je je in de tekst een situatie moet voorstellen waarbij je als pelgrim de tempel binnengaat. Moet je je voorstellen dat je als gelovige aankomt bij Jeruzalem. Je hebt een hele tippel gemaakt, een hele pelgrimstocht achter de rug, een heel gesprek met God gevoerd. Je hebt offergaven meegebracht. Alles is gericht op een goede eredienst, op een goed contact met God. En je stelt jezelf dan de vraag of dat eigenlijk wel aansluit bij de liefde die je eerder zelf van God hebt ontvangen. Is het wel voldoende? 

Vers 6: ‘Moet ik God tegemoet treden met brandoffers, zou hij een jarige stieren aanvaarden?’ Zou het zitten in de kwaliteit. Eenjarige kalveren, dat is het beste van het beste vlees. Vers 7: ‘Kan ik hem gunstig stemmen met duizenden rammen, met olie, stromend in tienduizend beken?’ Zou het zitten in de kwantiteit? Duizenden rammen. Heb ik wel voldoende olie meegenomen? Wie in de tempel een spijsoffer brengt, voegt een kwart of hoogstens een halve hin aan olie toe; dat is hooguit drie liter. Hier is sprake van ‘tienduizenden beken olie’.  Vers 7b. ‘Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan, de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’. Moet ik het zoeken in absurde geschenken? De vrucht van mijn moederschoot, het levensprincipe?  Maar niet wat je meebrengt is doorslaggevend.

In de krant stond nog niet zolang geleden een bericht van Michelangelo Mannini, een man in Bologna, in Italië die de kerk meer dan 1,7 miljard euro heeft nagelaten. Hij is zo rijk geworden door de verkoop van een automatische aandrijftechniek. Hij kon de kerk 1,7 miljard euro geven. Dat is geweldig. In ieder geval voor de kerk, misschien iets minder voor zijn gewone erfgenamen. Toch zijn er gelovigen en kerken die God meer geven dan dat. Want niet wat je meebrengt, is doorslaggevend, maar wie je bent; je houding; je beschikbaarheid; je verlangen om dankbaarheid de ruimte te geven.

‘Je weet wat de Heer van je wil’. Je mag ook vertalen: ‘Je weet wat de Heer bij je zoekt’. ….Want  het hebreeuwse woord op deze plaats betekent in de eerste plaats ‘zoeken’. God vraagt niet, God zoekt. God eist niet op, Hij verlangt. We hebben een zoekende God. Zoals we God ook uit het Nieuwe Testament kennen als een God die vruchten zoekt aan een vijgenboom (Lukas 13: 6-7) en die daarvoor onderhoud pleegt. Hij is als een weduwe die een verloren penning zoekt. Hij is als een herder die het verloren schaap zoekt (Lukas 15). De Mensenzoon is gekomen om het verlorene te zoeken (Lukas 19: 10). Zoeken is mooier dan eisen. Zoeken is verlangen, vinden wordt dan genieten. 

En dan volgt die opsomming die menigeen als favoriete tekst heeft; iemand zei ooit: ‘Geen groter woord en met meer kracht, dan Micha zes en wel vers acht’. Toen Jimmy Carter, een oud-president van de Verenigde Staten, werd bevestigd in zijn ambt werd naar de Amerikaanse gewoonte de eed afgenomen terwijl Carter een hand op de bijbel legde. Maar voordat Jimmy Carter dat deed, opende hij de bijbel en zocht hij net zolang tot hij deze plaats vond, Micha 6,8 en hij zei: ‘Hierin wordt mijn werk als president samengevat’.

Een drieluik is het: recht doen, trouw liefhebben en bereid zijn de weg met God te gaan.We spellen de woorden nog even. Recht doen. Dat is zo leven dat anderen tot hun recht komen. Trouw liefhebben. Dat is volhouden. Dat is het recht een lange adem geven. En de derde stap is dat het recht zich verankert in het contact met God zelf. De weg met God te gaan.

Zo zijn we bij de afsluitende gedachte: De weg met God te gaan. Nogal wat vertalingen zeggen: ‘nederig met God te wandelen’. Weer andere vertalingen zeggen: ‘wijs met God te gaan’. We zouden een derde weg willen wijzen en volgen daarbij de Hebreeuwse en Griekse bron: bereid zijn de weg met God te gaan. De keus voor God is voldoende. Daar komt geen karaktertrek bij. Dat zou ook vreemd zijn. Alsof het de stille in den lande makkelijker zou zijn te gaan dan Petrus, de vechter. Het is aan een ieder van ons. En dat vraagt soms de scherpzinnigheid van een slang, soms de eenvoud van een duif (Matteüs 10,16).

Wandelen met God. Dat is levenskunst. Wij mensen hebben tijden dat we rennen. Dat we iedereen aan de kant schuiven. Ons in een voortdurende stress door alles heen murwen. Je rent door alles heen en draaft iedereen voorbij. Je beleeft de uren als seconden. Je neemt geen tijd voor leven. Het maakt je niet geloofwaardiger bij God.

Er zijn ook mensen die voortdurend willen stilstaan; zeker waar het gaat om het contact met andere kerken, de oecumene, is dat een lastige eigenschap. Er zijn van die mensen die alles willen houden zoals het altijd geweest is. Ze zijn passief. Wat gisteren goed was, zal vandaag ook goed zijn. Dat maakt je niet geloofwaardiger bij God. Er zijn steeds nieuwe situaties die ons uitdagen. Wandelen met God.

Genesis 5: 22/ 24 zegt: ‘Henoch wandelde met God en hij was niet meer, want God nam hem weg’. Henoch wandelde, zoals Micha dat vraagt. ‘Henoch kuierde met God’, zegt de Twentse bijbel. De naam Henoch betekent zoveel als ‘gewijd’, Henochs leven is in de wandeling als aan God gewijd. En het maakt duidelijk waarom Methusalem, zijn zoon, zo oud mocht worden; hij geldt als de man met de hoogste leeftijd ooit; de rechtvaardigheid van de vader werkt door in de zoon.

Wandelen met God. Met God. Waarom samen? Zou het zijn dat alleen gaan, een eenzaam avontuur is; maar samen wandelen gedeelde beleving schenkt? Zou het zijn dat je alleen van kilometer naar kilometer gaat, maar dat samenlopen betekent dat een kilometer soms maar honderd meter lijkt? Met God te wandelen betekent de ervaringen van onderweg met Hem delen. Als het regent, samen nat. Als de zon haar lach over het pad heen werpt, samen glimlachen. Met God wandelen, betekent dat God bij je in de buurt is. Dat Hij je schaduw is die niet van je wijkt. Dat Hij al ziet wat je nodig hebt, nog voordat je het in een gebed onder woorden hebt kunnen brengen. Alleen ben je sneller, zegt een Afrikaans spreekwoord, maar samen kom je verder.

Jezus wandelt samen met God. Jezus en God zijn één. En je ziet, dat de levensweg van Jezus niet ophoudt op Goede Vrijdag. Hij was één met God ook in zijn sterven. En zie, op de Paasmorgen kuiert Hij maar zo verder in de tuin. Alleen ben je misschien sneller, maar samen met God kom je wis en waarachter verder.

KANTTEKENINGEN

1. Bij de schriftlezing.

De lezing van Micha leent zich prima voor het opdelen van de tekst in drie rollen, die door verschillende personen in de eredienst worden vertolkt. Daardoor wordt de schriftlezing sprekender en geeft onmiddellijk een idee van hoe de tekst is opgebouwd.

Lezing Micha 6: 1-8 (3 stemmen: Verteller, Heer, Israël)

Verteller 1:
Hoor toch wat de Heer zegt!

Heer 1:
Luister, bergen, naar het pleidooi van de Heer,
Hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde.

Verteller 2:
De Heer heeft een geschil met zijn volk,
Hij klaagt Israël aan:

Heer 2:
Mijn volk, wat heb ik je misdaan?
Waarmee heb ik je gekweld? Antwoord mij!
Ik heb je weggeleid,
bevrijd uit de slavernij in Egypte,
Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam
om jullie voor te laten gaan.
Ben je dan vergeten, mijn volk,
wat Balak besloot, de koning van Moab,
wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde?
Ben je vergeten wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal?
Ken je de gerechtigheid van de Heer niet meer?

Israël 1:
‘Wat kan ik de Heer aanbieden,
waarmee hulde brengen aan de verheven God?
Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers,
zou hij eenjarige stieren aanvaarden?
Kan ik hem gunstig stemmen met duizenden rammen,
met olie, stromend in tienduizend beken?
Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan,
de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’

Verteller 3:
Er is jou, mens, gezegd wat goed is,
je weet wat de Heer van je wil:
Niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten
en nederig de weg te gaan van je God.

2. Bij sleutelplaatsen in de tekst

a. Wandelen.
Het Hebreeuws spreekt in de regel algemeen over ‘gaan’. Vandaar de toelichting in de meditatie als we verbijzonderen tot ‘wandelen’.

b. Willen.
Het Hebreeuwse woord ‘doreesj’ betekent allereerst ‘zoeken’. Ook de Griekse Septuagint heeft een vertaling die als eerste betekenis ‘zoeken’ geeft. Het is voor de hand liggend die vertaling te handhaven, ondanks het feit dat nogal wat uitgebrachte versies de tweede of derde betekenis volgen.

c. Bereid zijn.
De vraag hoe er gewandeld wordt hangt af van het woord ‘hatseneeah’.  Sommige vertalers zien parallellen in de wijsheidsliteratuur en houden het op ‘omzichtig’, ‘wijs’, ‘oplettend’ (Fries, Gronings). Anderen kiezen klassiek vanuit een parallellie met Spreuken 12, 10 voor ‘ootmoedig’, ‘nederig’ (HSV, NBV) of ‘eenvoud’ (Twents). De meditatie hierboven volgt een derde weg en volgt daarbij de Griekse Septuagint, die spreekt over ‘bereid’ (hetoimos). Je vertaalt dus: bereid zijn de weg met God te gaan. De keus voor God is voldoende; daar is geen specifieke stemming of karaktertrek voor nodig.

3. Bij de oecumenische setting

Het is voor de hand liggend om in de toepassing van de uitleg aan te sluiten bij de oecumenische context van de zondag. Dat kan door in te gaan op de zelfreflectie die God aanreikt in het rechtsgeding. God gaat bij zichzelf te rade. Het zou een spiegel kunnen zijn voor de zelfreflectie die kerken toepassen. Die lijn wordt in de tekst gevolgd. Er zijn ook andere mogelijkheden: Men zou de vraag kunnen stellen of het wandelen van de pelgrims geen gezamenlijke gang veronderstelt. En men zou de vraag kunnen stellen wat de vraag om recht impliceert naar andere mensen. In de voorliggende toepassing is gekozen voor de zelfreflectie.

4. Bij te kiezen liederen.

Het besef van een wandeling en pelgrimsreis is breed aanwezig in de liederenbundel van de diverse kerken. Bij de psalmen kan men denken aan de nummers 121 – 123. Bij liederen uit het liedboek aan bijvoorbeeld Gezang 293 en bij de bundel van het Leger des Heils onder meer: ‘Iedere dag onderweg met de Heer’ (231) en ‘Leid ons trouwe God en Vader’ (276).

Klaas van der Kamp