Een kind dat erbij hoort
Shanti staat in de deuropening. Ze kijkt haar ogen uit. Binnen spelen kinderen zoals zij, maar toch niet helemaal. Deze kinderen zijn schoon. Ze hebben geen scheuren in hun kleren en ze lachen. Shanti lacht ook wel eens, maar niet echt vaak, en zeker niet zo hard als deze kinderen.
Zal ze naar binnen gaan? Of zal ze wegrennen, terug naar haar moeder die op de hoek van de straat werkt. Ze kijkt naar haar handen die grijs zijn van het vuil.
Shanti woont in Calcutta, een grote stad in India. Calcutta is een mooie stad, maar ook een vieze stad met ongezonde lucht. Shanti moet soms hard hoesten. En als ze eenmaal begint, kan ze haast niet meer ophouden. Dan zegt haar moeder dat ze een slokje water moet nemen. Niet uit de kraan, want die heeft ze niet. Op straat liggen soms plasjes water. Dat drinkt ze dan en het helpt even tegen het hoesten. Shanti woont op straat, zoals zo veel mensen. Bijna allemaal zijn ze Dalits, onaanraakbaren. Vroeger was er een wet, die zei dat andere mensen niet met hen mochten omgaan. Niemand mocht hen aanraken en de Dalits mochten alleen het vuilste werk doen. Die wet is er niet meer, maar veel mensen behandelen hen nog steeds alsof ze erger dan vuil zijn.
Shanti kijkt nog eens naar de spelende kinderen. Ze zijn ook donker zoals zij, maar in hun haar zitten geen takjes en ze ruiken … Ze snuift de lucht op. Ze ruiken naar zeep. Shanti aarzelt nog steeds, maar daar komt een mevrouw aan. Dit is haar huis en ze heeft Shanti hier ook uitgenodigd. Ze roept haar en houdt een stukje zeep omhoog. ‘Kom maar. Dan mag je je handen wassen. Daarna gaan we eten.’
Shanti schudt haar hoofd. Ze weet niet meer waarom ze gekomen is en ze peinst er niet over om te gaan eten met al die andere kinderen. Ze wil ook haar handen niet wassen trouwens. Ze gaat gewoon terug naar haar moeder.
Maar net als ze dat besluit heeft genomen, krijgt ze een duw. Ze verliest haar evenwicht en daar zit ze op de grond. De hollende kinderen blijven verschrikt staan en kijken hoe Shanti begint te huilen. Dat was natuurlijk niet de bedoeling. Ze spelen gewoon tikkertje. De deftige dame komt naar hen toe en geeft hen een aai over hun bol. Shanti schrikt ervan. Ze vergeet bijna te huilen. Raakt die dame de kinderen gewoon aan? En dan buigt de dame zich voorover en tilt Shanti op. Ze troost haar terwijl Shanti zich uit haar armen probeert te wriemelen. Want dit mag helemaal niet. Zij is maar een Dalit, een onaanraakbare. De mevrouw lacht en zegt: ‘Hier zijn alle mensen gelijk. En als je verdriet hebt, dan proberen we je te troosten. Als je plezier hebt, dan lachen wij samen.’
Als Shanti ’s middags weer naar haar moeder gaat is ze schoon gewassen en heeft ze lekker gegeten. Ze heeft met de andere kinderen naar een verhaal geluisterd en spelletjes gedaan. Maar het meest verbaasd is ze dat ze op schoot gezeten heeft bij die deftige dame. Gewoon op schoot alsof ze een gewoon kind is, een kind dat meetelt, een kind dat erbij hoort.
Christien Duhoux-Rueb
Tekst in een Word-document: klik hier