Negen procent van de Nederlanders heeft liever geen christen als buurman of buurvrouw. Daarmee behoren christenen voor het eerst tot een niet-gewenste doelgroep in de Lage Landen.
Het cijfer komt naar voren in de uitgave van Religie & Samenleving dat deze maand is verschenen. Het blad geeft de cijfers van mensen die antwoorden op de vraag: ‘Welke groepen wilt u liever niet als naaste buren hebben?’. De Nederlandse cijfers dateren van een EVS-onderzoek uit 2009 (Europese waardeonderzoek) en ze worden afgezet tegen de cijfers uit 1999, 1990 en 1981.
Diverse doelgroepen zijn minder gewenst inmiddels als buren, variërend van mensen met een alcoholprobleem tot mensen met een strafregister en moslims. Bij de diverse groepen blijkt de intolerantie fors te zijn toegenomen. Opmerkelijk is, dat christenen in 1990 nog niet voorkwamen in de categorieën van niet-gewenste buren, maar inmiddels voor negen procent van de mensen eveneens niet-gewenst zijn. Moslims waren in 1999 nog voor 12 procent niet gewenst als buren en dat aantal is gestegen naar 18 procent. Joden doen het relatief goed, maar ook hun ongewenstheid is gestegen van 2 procent in 1999 naar 8 procent in 2009.
Joep de Hart, cultuur- en godsdienstsocioloog uit Groningen en Paul Dekker, politicoloog bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, hebben de cijfers geanalyseerd in een publicatie voor het blad Religie & Samenleving. Eerder werd er in Amsterdam een studieconferentie over het thema gehouden. De twee onderzoekers concluderen in algemene zin dat Nederland vergeleken met andere Europese landen nog steeds tot de tolerante naties behoort. Als je kijkt naar landen als Israël en Zuid-Afrika blijkt hier de acceptatie van een huwelijkspartner met een andere religieuze identiteit beduidend hoger te zijn dan in de twee genoemde landen. Politici hoeven in Nederland niet religieus te zijn, maar als ze dat wel zijn, is de acceptatie groot, zoals in alle Noordwest-Europese landen.
De tendensen zijn in Nederland eenduidig. In toenemende mate ziet men politiek en godsdienst het liefst gescheiden. Voor het eerst komt nu uit de cijfers naar voren dat een christen minder gewenst kan zijn als buurman of buurvrouw. Seculiere mensen blijken in toenemende mate zich te ergeren aan de negatieve kanten van godsdienst. Godsdienst bemoeilijkt, zo is het oordeel, integratie; godsdienst kan leiden tot terrorisme. Het beeld over christenen blijkt in de praktijk genuanceerd te liggen. De twee onderzoekers onderscheiden vervolgens zes groepen:
Levensbeschouwelijk niet geïnteresseerden (30 procent);
Nieuwe spirituelen (10 procent);
Soloreligieuzen (20 procent);
Nominaal kerkelijke vrijzinnigen (12 procent);
Kerkse vrijzinnigen (19 procent);
Orthodoxe gelovigen (7 procent).
De twee laatste groepen onderhouden contact met het instituut kerk. De tegenstellingen spitsen zich toe op de niet-geïnteresseerden en de orthodoxen. De ene groep vindt dat religie nauwelijks belangrijk is voor de identiteit van de Nederlander en vindt de kerk niet betrouwbaar als bron van informatie als het gaat om belangrijke levensbeschouwelijke kwesties. De laatste groep denkt daar natuurlijk heel anders over.
De onderzoekers stellen vast dat de groep tussen de uitersten zich wisselend aansluiten bij andersdenkenden. Men moet niet te snel overgaan tot het hanteren van een zwart-wit-schema.
Sipco Vellenga, godsdienstsocioloog aan de Universiteit van Amsterdam, gaat in op de toenemende druk op de orthodoxe groepering. Hij stelt dat die druk niet alleen kan worden toegeschreven aan de groeiende onbekendheid met religie, maar ook samenhangt met de overschatting van de maatschappelijke macht van orthodox-religieuze verbanden, waarbij ten onrechte wordt gevreesd dat deze groeperingen op termijn belangrijke verworvenheden van de huidige seculiere en libertaire samenleving ongedaan zullen maken. Onderzoek wijst volgens Vellenga uit, dat bijvoorbeeld de orthodoxe islam in West-Europa ook processen van liberalisering en aanpassing kent. Dat geldt ook voor de christelijke extreme groepen, die daarbij maar op een beperkte achterban kunnen terugvallen. De christelijke orthodoxe stroming kent ongeveer 600.000 gelovigen; de Joodse orthodoxie telt 5.000 leden en het islamitische getal is niet bekend, maar is ook beperkt als men weet dat de totale populatie in Nederland ongeveer 900.000 mensen bedraagt inclusief de meer aangepaste bevolkingsgroepen. Vellenga, zelf van orthodoxe huize, adviseert: ‘Men zou deze groeperingen hun eigen weg van emancipatie kunnen gunnen en de waarde van hen kunnen inzien voor een democratische samenleving die bloeit op basis van verschil en debat’.
Het blad Religie & Samenleving, waarin de artikelen zijn verschenen, wil een bijdrage leveren aan het actuele debat over de rol van religie in de huidige samenleving. Het biedt een podium voor hen die zich bezig houden met de bestudering van de veranderingen in religie en religieuze organisaties in de Europese samenleving van de laatste twee eeuwen. Het blad kent een multidisciplinaire benadering om zo het gesprek tussen de sociale wetenschappen onderling en tussen wetenschap en de samenleving te stimuleren. Vanuit dat brede perspectief wil het beleidsmakers en het geïnteresseerde publiek informeren over de veranderingen in religie in relatie tot de sociale, culturele en historische context.
Het themablad heeft als ondertitel: ‘Godsdienst onder druk?’ en het gaat over ‘vrijheid, angst en conflict’. Uitgeverij Eburon brengt het blad uit.