De Raad van Kerken heeft een tweetal verklaringen gemaakt over de doop. Kerken kunnen door ondertekening de doop in een andere kerk erkennen. En ze kunnen verklaren dat de kerken elkaar verder zijn genaderd op het punt van de doop. Klaas van der Kamp sprak op25 januari 2012bij de Haagse Gemeenschap van Kerken over dat thema. Hieronder zijn verhaal.
DOOP(V)ERKENNING
Een stuk of acht kerken zullen dit voorjaar een document tekenen waarin ze de doop erkennen die in een andere kerk is bediend. En andere kerken zullen een verklaring van respect onderschrijven. Het zal een bijzonder moment zijn in de kerkgeschiedenis van Nederland. De ondertekening kan plaatselijk uw agenda beïnvloeden. En theologisch is het interessant wat er gebeurt, omdat we met de dooperkenning uitspreken dat mensen die via een andere deur dan onze de kerk binnenkomen toch in dezelfde ruimte zijn gekomen.
Een bijzonder moment in de kerkgeschiedenis, omdat er tot nu toe officieel slechts drie kerken een dergelijke verklaring onderschrijven: de Rooms-Katholieke Kerk, de Protestantse Kerk in Nederland en de Remonstrantse Broederschap. Een bijzonder moment ook omdat de teksten in vergelijking met eerdere teksten een ontwikkeling laten zien.
Het gaat achtereenvolgens over:
a. de voorgeschiedenis;
b. het proces;
c. het resultaat.
1. VOORGESCHIEDENIS
Ik begin met de voorgeschiedenis. In april 2009 stelde mgr.Jan vanBurgsteden, referent voor de oecumene vanuit de RKK de Raad van Kerken voor om het thema van de dooperkenning op de agenda te zetten. Hij kwam op het idee omdat er een soortgelijk proces in Duitsland had plaatsgevonden. Dat had in 2007 geresulteerd in een feestelijke ondertekening van een dooperkenning door elf kerken in Maagdenburg.
Nu wil het geval dat de RKK, de PKN en de RB al een dooperkenning hebben in Nederland. Zo’n bezinning in Nederland zou dus niet in mindering moeten komen op dat wat al tot stand is gekomen. Mogelijk – zo was de overweging – zou die gevonden kunnen worden in het mee opnemen van de doopcatechese, de ontwikkeling van een doopcertificaat en in de opdracht zoveel mogelijk kerken bij het geheel te betrekken. Het initiatief kwam van RK-zijde en zou als zodanig de herkenbaarheid van de RK-inbreng in de oecumene vergroten. Ook speelde mee dat de PKN en de VEG zelf intern met de doop bezig zijn. En dat men hoopt met het gesprek hernieuwd het inhoudelijke gesprek aan te gaan met de evangelicale en pentecostale kerken.
Het gesprek over dooperkenning is ouder dan de weg naar Rome. Het thema wordt door de vrijgemaakte theoloog Paul Voorberg aan de orde gesteld in de dissertatie ‘Doop en Kerk’. Hij promoveerde daarop in 2007. Hij laat zien hoe de thematiek al in de derde eeuw speelt tussen Cyprianus en Stephanus. Het speelt in de vierde en de vijfde eeuw tussen Augustinus en de Donatisten. Het speelt in de zestiende eeuw bij de discussies tussen Zwingli en Calvijn enerzijds en de wederdopers anderzijds.
Voorberg trekt als conclusie in zijn dissertatie: De kerken zijn het er over eens, dat een herhaling van de doop ongewenst is. En hij stelt dat bepaalde thema’s in de discussie steeds terugkeren: de bijbelse basis onder de doop, de zuivere bediening, de zorgvuldige administratie, de rol van de Heilige Geest, de plaats van het verbond. Hij noemt als essentieel voor de doop: het gebruik van water en het uitspreken van de drie-enige-naam.
Voor Nederland speelt de discussie in de jaren zestig van de vorige eeuw. Eén van de prinsessen wil trouwen met een rooms-katholieke prins, prins Carlos. Prinses Irene van Lippe Biesterveld laat zich daarom op30 januari 1964 (opnieuw) dopen in Rome. De Utrechtse kardinaal Alfrink voltrekt de handeling in de Sint-Paulus buiten de Muren. Het geeft een schok in Nederland. Velen zien het als een onjuiste kerkelijke handeling. Er komt een discussie op gang die in 1967 leidt tot een wederzijdse erkenning van de doop tussen de RKK en de NHK, gevolgd in 1968 door een erkenning tussen RKK en GKN en Lutheranen, en afspraken in 1974 tussen RKK en RB.
Ik zoem met u iets verder in op een briefwisseling in die jaren tussen de NHK en de RKK. Het geeft een beeld van de gedachten toen en van de inschikkelijkheid die men aan de dag legde. Het laat zien hoe de focus in de achterliggende veertig jaar is verschoven en hoe het oecumenisch denken zich heeft ontwikkeld.
OOGST VAN 1967
De hervormden stuurden de bisschoppen een brief over het thema. Ze leggen daarin nadruk op de vorm en op de woordkeus. Men stelt dat het in de symboliek gaat om ‘afwassing van water’ en dat kan door ‘onderdompeling, overgieting en besprenkeling’, dat moet in het water ‘krachtig tot uitdrukking’ worden gebracht. Je leest er achteraf de moeite in die men doet om zich voor RK-waarden in te zetten. Verder stelt men dat de doop ‘zoveel mogelijk in het midden van de gemeente’ moet plaatsvinden, en je leest er achteraf de discussie in met de RKK, waarin de RKK naar hervormd idee iets te gemakkelijk naar het fenomeen van de nooddoop grijpt. Het valt op dat het formuleringen zijn die de deur niet helemaal in het slot gooien.
Tenslotte verwijzen de hervormden naar een verklaring uit 1947, waarin men zelf een standpunt inneemt om de doop in een andere kerk bediend te beoordelen. De hervormden noemen zeven criteria:
dat de doop de bedoeling heeft te beantwoorden aan Christus’ bevel;
dat de doop in de kring van de gemeente plaatsvindt;
dat de handeling wordt uitgevoerd door iemand die daartoe gemachtigd is;
dat er met water wordt gedoopt;
dat er sprake is van onderdompeling of besprenkeling;
dat de formule uit Matt. 28,19 wordt gehanteerd;
dat de doopouders (of – getuigen) bevestigend antwoorden op doopvragen.
Het hervormde presidium zegt expliciet dat ‘de inlijving in Christus’ niet kan worden herhaald, dat men bereid is de achterban te vragen om de RKK goed te informeren zodat duidelijk is of iemand gedoopt is. De hervormden spreken apart over de nooddoop. Men heeft dat liever niet, tenzij er sprake is van een wens van de ouders en een liturgie van een kerk. Je proeft weer de pastorale opening die de hervormden de RK laten. Verder geeft men weer dat er een discussie is geweest in de synode over de betrouwbaarheid van de prediking in de andere kerk, maar dat men die heeft afgekapt er van uitgaande dat ook de andere kerk belijdend wil zijn.
De RKK geeft daar een reactie op. Ook daar criteria voor kerken in algemene zin. Ik som ze op:
doop met water door ‘onderdompeling, begieting of besprenkeling’. Daarbij wordt nog even doorgegaan op dat laatste en er wordt duidelijk dat men een doopbevochtiging toch wel wat zuinig vindt.
Uitspreken van de trinitarische formule.
Handeling en doopformule zijn een eenheid.
Het is de intentie met de doop gehoorzaam te zijn aan de Heer.
De bediening moet plaatsvinden door een door de kerk geautoriseerd persoon.
Verder geeft men aan voor de eigen praktijk nog enkele criteria te kennen. Merk op hoe diplomatiek de RKK dat onderscheid aanbrengt tussen algemene criteria en meer eigen criteria. De bisschoppen spreken de bereidheid uit om het eigen canonieke wetboek kritisch te herzien waar er sprake zou zijn van een nooddoop terwijl de ouders ontbreken. Men geeft aan met een knipoog naar de hervormden, dat men voor zichzelf een voorkeur heeft voor begieting boven besprenkeling. En de bisschoppen kondigen aan de foetusdoop aan een studie te onderwerpen om te bezien of dat gehandhaafd moet blijven of niet.
Ten aanzien van de nooddoop leggen de bisschoppen naar de hervormden uit, dat deze doop altijd gevolgd moet worden door een publieke erkenning door een geautoriseerde priester of bisschop. Omgekeerd vraagt de RKK aan de NHK om vooral veel water te gebruiken en om de links-vrijzinnige gemeenten trinitarisch te laten dopen.
Je proeft in het geheel een intentie om zover mogelijk in te schikken om de ander te vinden. En op de euforie van dat moment lanceert Alfrink aan het einde van de bisschoppenbrief vast een volgend thema voor de oecumene. Laten we ook zaken gaan afspreken voor gemengde huwelijken, schrijft hij in 1967.
2. PROCES
Ik laat het verleden rusten en kom bij het tweede deel: het proces van 2009 tot 2011. De Raad van Kerken besloot in april 2009 het proces op te starten. De Raad maakte zelf in de plenaire vergadering van oktober 2009 een eerste verkenning en stelde vast dat er behoorlijke verschillen binnen de kerken zijn rondom de doop. De één legt nadruk bij de doop van de Geest, een ander legt het accent bij volwassendoop (Zevendedags Adventisten, Doopsgezinden, Baptisten), een derde bij kinderdoop, een vierde kerk kent in het geheel geen sacramenten (Quakers en Leger des Heils). Maar er is ook overeenstemming bij kerken die het sacrament erkennen. Men wijst unaniem de herhaling af. Men belijdt op de één of andere manier het sterven en weer opstaan met Christus. Men stemt in met het feit dat de doop ‘funderend sacrament is van de kerk’. Er blijken ook gemeenschappelijke lijnen bij de vernieuwing van de doop, de doop staat in een proces en komt bijvoorbeeld terug bij het avondmaal. Tussen haakjes: merk op dat bepaalde thema’s uit 1967 niet meer terugkeren in de discussie. Je mag dat interpreteren als een ontwikkeling van het oecumenische denken.
Een kerngroep kwam bij elkaar en nodigde deskundigen uit in mei2009 in Heiloo en begon met het analyseren van de Duitse tekst van overeenstemming. Men heeft waardering voor de Duitse tekst, waar het gaat om de verankering van de doop in het verlossingwerk van Christus, het noemen van de trinitarische doopformule, het belang van water in het ritueel en het aansluiten bij eerdere formuleringen van het Lima-rapport over onder meer de doop. Men kiest echter toch voor een eigen tekst, omdat zo’n tekst de relevantie en herkenbaarheid vergroot voor de eigen situatie.
Prof. dr. Peter de Meij ging tijdens de oecumenelezing van 2010 verder in op de doop. Hij stelt een beetje speels in een bijzin: Is het een idee om als locale gemeenschappen een gemeenschappelijk doopvont te gebruiken? Hij stelt vast dat de interesse in de doop zich de laatste jaren verbreedt, en ook gaat over de voorbereidende catechese en over de consequenties dat je jezelf lid weet van het lichaam van Christus.
Er komen expertmeetings met een brede samenstelling, waarin ook niet-lidkerken van de Raad participeren met mensen die op persoonlijke titel meespreken vanuit een achtergrond van baptisten, pinksterkerken, gereformeerde kerken vrijgemaakt naast vertegenwoordigers van raadsleden zoals de rooms-katholieken, de protestanten, de orthodoxen, de doopsgezinden, de vrijzinnigen. De eerste keer (november 2010) gaat het over sacramentaliteit van de doop en de eenmaligheid. De tweede keer (december 2010) gaat het over volwassendoop en zuigelingendoop. Het gaat een volgende keer over overdoop en ook de bijbelse wortels, over doopvernieuwing en doopgedachtenis. Prof. dr. Evert Jonker, praktisch theoloog, legt tijdens zo’n bijeenkomst RISK-blokjes op tafel die symbool staan voor zaken als: catechese, ontvangst van de heilige Geest, doop, belijdenis. Hij schuift met de blokjes en laat zien dat de elementen bijna altijd een rol spelen, maar dat de volgorde verschilt.
Tenslotte worden er twee verklaringen gemaakt over de doop. Deze worden aan experts voorgelegd met de vraag om advies voor eventuele bijstelling. De kernzin van de eerste verklaring (de verklaring van wederzijdse dooperkenning) luidt: ‘Wij, de kerken die deze verklaring ondertekenen, erkennen iedere doop die, in geloof en in gehoorzaamheid aan de opdracht van Jezus (Mattheüs 28,19) is voltrokken in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en die, binnen de betrokken gemeenschap en volgens de aldaar geldende regels, is bediend met water. De aldus ontvangen doop is eenmalig en onherhaalbaar’.
Een tweede verklaring wordt toegestuurd met het oog op kerken die de erkenning te ver vinden gaan, met name gaat het daarbij om kerken die principieel kiezen voor de volwassendoop. Die verklaring is er een van onderlinge toenadering rond de doop. Belangrijke zaken in die tekst vormen de relatie tussen doop en geloof, de onherhaalbaarheid en de noodzakelijkheid van de doop. De spanning wordt geschetst tussen twee principes: dat van de kinder- en de volwassendoop. Er is sprake van dilemma’s, bijvoorbeeld zijn er echt geen uitzonderingen op de regel van de onherhaalbaarheid?, maar ook van toenadering en groeiend onderling begrip. Weer een citaat: ‘Eén Geest en één doop. Er tekent zich toenadering af tussen kerken die de kinderdoop kennen en de kerken uit de doperse traditie(s)’.
Ruim twintig kerkgenootschappen kregen de teksten toegestuurd. Een deel van die kerken zal tot tekening van het eerste en/of het tweede document overgaan. Daarvoor moet nog een datum worden geprikt. Misschien kan het rond Pinksteren. Daarna is de inspanning er op gericht om het aantal ondertekenaars te doen toenemen. Verder wil de werkgroep in de loop van 2012 een themanummer uitbrengen als stimulans voor doopgesprek en doopliturgie. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de doopgedachtenis. Ook is er inmiddels een doopkaart ontwikkeld die men via de website t.z.t. zal kunnen downloaden en die door verschillende kerken zou kunnen worden gebruikt als doopbewijs.
3. RESULTATEN
Ik kom daarmee bij mijn derde aandachtspunt. Hoe moeten we het resultaat waarderen; en daaraan gekoppeld de vraag: hoe kunnen we – ook plaatselijk – verder bouwen?
De winst ten opzichte van 1967. Ik noem zes punten:
a. Er zijn meer dan drie kerken die participeren.
b. Er is naast een erkenning ook een verklaring van toenadering.
De ontwikkelingen van a en b wijzen op de uitbouw van het oecumenische klimaat in de breedte van de kerken.
c. De theologische aandacht is minder op nooddoop en vrijzinnige prediking en meer op doopgedachtenis en geloof bij de doop.
d. De kern van de theologie is onverkort eensgezind: gericht op gebruik water, het belang van de trinitarische formule en de kerkelijke setting.
De ontwikkeling van c wijst op rijping in de theologische discussie en minder de behoefte om de uitzondering mede te regelen in de hoofdregel.
e. Naast een tweetal teksten komt er een brochure met didactiek en liturgie.
f. Naast een tweetal teksten is er een doopcertificaat beschikbaar.
De ontwikkelingen van e en f wijzen op verbreding van materiaal voor het geheel van de kerken.
Kardinaal Alfrink stelt in 1967 voor om als follow-up te spreken over gemengd gehuwden. In het concept-beleidsplan van de Raad van Kerken 2012-2016 is een aandachtspunt opgenomen om het gesprek voort te zetten op het thema ‘geloofsbeleving van eucharistie / avondmaal’. Daarmee komt de doopgedachtenis in een ruimer perspectief te staan.
Ik zou tot slot een paar gedachten willen formuleren als vraag aan u, hoe u plaatselijk met de materie bezig zou kunnen zijn.
a. Ik zou me kunnen voorstellen dat u eenmalig alle kerken in uw woonplaats uitnodigt om met elkaar van gedachten te wisselen over de betekenis van de doop (bezinnend geloofsgesprek).
b. Ik zou me kunnen voorstellen dat u afspraken maakt over attestaties, mogelijk gezamenlijk gebruik van doopcertificaten, mogelijk gezamenlijke doopcatechese voor gemengd-gehuwden.
c. Ik zou me kunnen voorstellen dat u de doopgedachtenis een plek geeft in de liturgie van een gezamenlijke viering.
Persoonlijk zou ik het tenslotte van belang vinden dat de doop geen eindpunt is, maar een tussenstation in ons aller opdracht richting samenleving. Mijns inziens betekent het ‘ingelijfd zijn in Christus’ dat we een levitische verantwoordelijkheid op ons nemen in de samenleving. En mijns inziens betekent het aanroepen van de drie-enige-naam, dat we het geheimenis van God niet kunnen vangen in een enkele naam die wij hanteren, hij gaat ons begrip te boven en dat biedt openingen om ook andere mensen die in een andere verhouding tot God staan onbevangen tegemoet te treden.
Klaas van der Kamp
Foto’s: Gijs Frieling (1966) heeft deze wandschildering gemaakt, die te zien is in het Stedelijk Museum in Zwolle.