lees het bijbelgedeelte 1 Kor. 15:50-58 |
Gemeente, één in Christus,
Ze waren met een stuk of acht jongeren. Ze waren een jaar of twaalf. Ze speelden voetbal op een trapveldje. Ik keek er een poosje naar. Toen het afgelopen was begon de ene groep te juichen en te zingen: ‘We are the champions’. Ze trokken een lange neus naar de andere jongens toen ze bij het zinnetje waren: ‘No time for loosers’. Het liedje van Queen hoor je vaak op het voetbalveld. Het geeft de zenuw weer van onze samenleving. Als je je inspant en je hebt talent, kan je je onderscheiden van anderen en hoog in aanzien staan.
Sommige mensen denken dat het geloof ook zo’n hiërarchie kent. Dat je hoger en lager op de ladder kunt staan dat de kampioenen de zege(n) kunnen afdwingen. Maar Paulus probeert duidelijk te maken dat de overwinning waaraan de gelovigen deel krijgen juist van een andere orde. De overwinning op de dood ontvang je niet door jezelf boven anderen uit te werken, die overwinning ontvang je juist door dat te ontspannen en te ontkrampen.
Toen een groep theologen uit Polen de week van gebed voorbereidde, analyseerden ze eerst hun eigen situatie. Hoe staat het er op dit moment voor met de Polen?, vroegen ze zich af. Ze somden allerlei dingen op. ‘We hebben Solidariteit, de vakbond, die grote politieke veranderingen heeft ingeleid. We hebben een Poolse bisschop die tot paus is gekozen. We zijn lid geworden van de Europese Gemeenschap. We organiseren in 2012 – samen met Oekraïne – het Europees kampioenschap voetbal’. Hoe meer ze opsomden, hoe meer ze ontdekten dat al die overwinningen niet aansluiten bij de overwinning waarover Paulus spreekt.
Paulus heeft het over een overwinning op de dood. ‘Vlees en bloed’ kunnen die overwinning niet binnenhalen, zegt Paulus. Het is dus een overwinning van een andere orde. We willen de schriftlezing nalopen om te zien hoe Paulus die overwinning uitwerkt. Vers 50 ‘Wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God’. We kunnen onszelf de overwinning niet bezorgen, waar Paulus over spreekt. We kunnen het niet afdwingen. Het is eerder iets wat je ontvangt, waaraan je je overgeeft.
Paulus legt dat uit. Hij begint met een voor ons wellicht triviaal probleem: Hoe zit het met de mensen die nog leven als de Messias komt? Het is al heel wat, dat Paulus in zijn tijd het probleem zo formuleert. Want tot op dat moment was voor velen de vraag omgekeerd: ‘Wij kunnen toch niet sterven, omdat we van Christus Jezus zijn?’, menen zij. ‘Wij zijn immers gedoopt en daarmee in Christus gang door de dood heen naar het nieuwe leven gevoerd. Ons kan de dood niet meer raken’. ‘Nee’, zegt, Paulus: ‘We zullen allemaal sterven. Neem er maar de tijd voor’. Paulus zet anders in: de meerderheid zal sterven; maar er zijn er enkelen, die leven op het moment dat de Messias komt. Hoe zal het hen vergaan? Vers 51: ‘Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – … zij zullen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik’. Degene die leeft bij de komst van de Messias, zal dus een verandering ondergaan.
‘We zullen niet allen sterven’. Voor ‘sterven’ kan je ook vertalen ‘inslapen’. In dat woord ‘inslapen’ zit de hele geloofsverklaring van Paulus. Als we inslapen geven we ons over aan de rust. Ieder moment van inslapen is een loslaten van eigen regie en een loslaten van egoïsme. We geven ons bewustzijn, onze spierkracht en denkkracht vrij. Hetzelfde woord staat op een wonderlijke plaats in het Oude Testament, in Genesis 2, 21. Adam slaapt in. Dan komt God voorbij. Hij vormt Eva uit zijn rib. God gebruikt de slaap van Adam om zijn leven mogelijkheid te bieden van vernieuwing.
Het woord ‘inslapen’ herinnert ons ook aan psalm 127, 2b, waar staat: God geeft het zijn geliefden in de slaap. Misschien kent u dat ook wel, dat je een nachtje ergens over slaapt en dat de oplossing van het probleem waar je mee insliep je in je slaap als vanzelf in de schoot is geworpen. Dingen lijken dan toch soms heel anders te zijn bij het ontwaken, dan je bij het inslapen vermoedde. Zo is het – als je de woordkeus volgt – met het sterven. Wij zullen in de slaap veranderen.
‘Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een overgankelijk lichaam’. Let op het onbevangen spreken over ‘de doden’. De Poolse kerk heeft ons in deze week geen tekst aangereikt die bol staat van de oecumene. Maar hier is dan toch even een haakje: ‘de doden’. Paulus maakt hier geen voorbehoud qua denominatie. Is dat zijn onzorgvuldigheid of zou hij nuchter uitgaan van een moment dat voor allen gelijk is; dat we aankomen bij een andere dimensie van leven?
Hoe zit het met die andere dimensie? Je kunt tegenwoordig weer iets makkelijker over die verschillende dimensies spreken dan pakweg twintig jaar geleden. We herkennen dat denken in verschillende dimensies wel een beetje. Je hebt bij voorbeeld de fysieke werkelijkheid. En – om een andere dimensie te noemen – je hebt een digitale werkelijkheid. In de fysieke werkelijkheid kan je elkaar aanraken en elkaars polsslag voelen. In de digitale werkelijkheid kan dat niet, maar je kunt via internet wel een huisdier nemen; dat dier kan ook doodgaan als je het niet goed verzorgt; je kunt huizen bouwen; en er zijn mensen die betalen om in die virtuele werkelijkheid eigendommen van een ander over te nemen. Toch weten we dat die virtuele werkelijkheid een andere is, dan de lichamelijke werkelijkheid.
Zo is het met het leven in de tijd en het leven in de eeuwigheid. Het kost enige inspanning om die twee werkelijkheden te doorgronden. We zijn de mensen die leven in de wereld van het kerkhof; hoe zouden we begrijpen hoe het is te leven op de keukenhof? We zijn de generatie die de bloemen in de bol kennen; hoe leg je ons uit welke tulp uit zo’n bol groeit? Wij leven als in de dimensie van het kind dat leeft in de baarmoeder; hoe leg je ons uit dat je ook kunt leven buiten het vruchtwater in de lucht? We zijn als rupsen die zich voorbereiden op een andere manier van leven; hoe zouden wij verstaan wat leven als een vlinder is? Anneke Gijsbertsen schreef een gedicht:
Zou een vlinder nou nog weten
van de rups in zijn cocon
van zijn korte rupsenleven
op een koolblad in de zon?
en een rups, zou die bedenken
dat hij toch als vlinderkind
niet beneden op een blad hoort
maar moest dansen in de wind?
zou hij zich gevangen voelen
net als ik, in ruimt’ en tijd
leeft in hem ook het verlangen
naar zijn eigen eigenheid?
vlinderkind’ren zo gebonden
slapend in een donker oord
door de dood heen naar het leven;
daarom eet een rups het Woord.
Wij zijn als een rups. Wij voeden ons. Wij eten het Woord. En daarmee vullen we ons om als vlinder verder te leven.
Vers 53. ‘Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke’. We trekken aan het einde van ons leven een nieuw gewaad aan. We verkleden ons. Natuurlijk hebben we er vragen bij. Of we onze geliefden herkennen. Of er vreugde kan zijn zonder verdriet. Dat soort vragen. Maar de vragen vallen tegelijk wat weg, doordat Paulus alle nadruk legt op de vernieuwing. We leven op een andere manier.
Wanneer dat in vervulling gaat, geldt vers 54, ‘De dood is opgeslokt tot overwinning’. God is gulzig om de dood te laten verdwijnen. Hij brengt de overwinning. Dat is het wonder van Christus. Zijn opstanding. Alsof je gretig een gordijn wegschuift op het podium om de opgestelde artiesten te zien waar het schouwspel om is begonnen. Paulus citeert Jesaja (25,8). Jesaja noemt het beeld van een feestmaal op de berg Sion. Ieder wordt genodigd. De lijdende mensen. De volkeren. Het sluier van onwetendheid, het sluier waardoor we die andere werkelijkheid niet zien, wordt weggetrokken. God wist de tranen van de ogen.
Vers 55: ‘Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ Opnieuw een citaat uit het Oude Testament, uit Hosea (13, 14). Paulus past het iets aan. Het smokkelt er het woord ‘overwinning’ in. Nog opvallender is de toon die verandert. Hosea spreekt de tekst als dreiging uit. God zijn geduld is op met Efraïm, met de tien stammen. Efraïm is als een dom kind dat de weg uit de baarmoeder niet weet te vinden. God heeft geen medelijden meer. Hosea roept de dood en het graf op om hun werk te doen. Maar Paulus gebruikt de woorden op een positieve manier. Paulus kent de opstanding van Christus. Christus heeft met zijn lijden en sterven de macht van de dood gebroken. Paulus durft de profetie dankzij Christus in een nieuw perspectief te plaatsen. De dreigwoorden hebben hun tijd gehad. ‘Ik zal hen verlossen uit de macht van het graf. Ik zal hen vrijkopen uit de dood’. Hij hoont de dood. Hij spot met het graf. ‘Dood, waar is je prikkel?’ Het woord ‘prikkel’ doet denken aan de stok, met ijzeren punt, waarmee de landbouwer de ossen voortdrijft. De dood is als een drijver, die ons met zijn stok opjaagt. Zijn stok is de zonde. Zonde maakt mensen dood. Het kwaad, het de ander tekort doen, het eigenzinnige verhardt, verkilt verhoudingen, verstijft. In die zin is het ook nuttig dat deze werktuigen ten dode gedoemd zijn en afsterven in het graf. Het geeft loutering.
Vers 57: ‘Maar laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft’. Wij zijn kinderen van de opstanding. Christus gaat ons voor. Zijn liefde is sterker dan de dood (Hooglied). Het is dat geloof, waardoor mensen als bisschop Tutu zich hebben laten inspireren. Zij realiseerden zich dat de krachten van Christus sterker zijn dan de krachten van het graf.
‘Goedheid is sterker dan ’t kwaad.
Liefde is sterker dan haat.
Licht is sterker dan ’t duister.
Leven is sterker dan ’t graf’.
Christus zet de dood aan de achterkant open. De dood is geen eindstation; het is een deur naar nieuw leven. Bij de dood val je niet van de wereld af, bij de dood krijg je deel aan de volheid van het leven. De dood is het wisselen van de garderobe.
Godfried Bomans vertelt over Eric in het klein insectenboek. Eric stapt in een sprookje in de wereld van de dieren. Hij doet zijn kleren uit en staat naakt voor de dieren. De dieren bewonderen hem en zeggen: ‘Dit kledingstuk staat je veel beter. Het past precies’. Er is een kledingstuk dat we na ons overlijden aantrekken, op maat gemaakt. Daar is geen grootspraak meer. Daar trekt niemand meer een te grote broek aan. Daar hoeft geen minderwaardigheidsgevoelen te zijn. Een passende maat. Christus, de eersteling die opstaat uit het graf. In zijn nieuwe gewaad kan Maria hem niet meer aanraken. Hij is van een andere orde. Hij is de eerste.
Paulus sluit af met vers 58: ‘Kortom, geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn’.
‘Vlees en bloed kunnen dat koninkrijk niet binnengaan’, zo begonnen we. En dan nu eindigt Paulus toch met ‘inspanningen die niet tevergeefs zijn’. Hoe kan dat? Hoe kunnen die inspanningen er dan toe doen? Het doodshemd heeft toch geen zakken? Wat hebben die inspanningen met de eeuwigheid te maken?
‘Ik hoef nog niet zo nodig naar de hemel’, zei een jongen van een jaar of 27, toen het ging over deze tekst. ‘Het hoeft in de kerk voor mij niet zo nodig over het eeuwige leven te gaan. Ik ben meer geïnteresseerd in het gewone leven’. Hier stuiten we op een misverstand. Alsof het hiernamaals los staat van de tijd. Als je kijkt vanuit de tijd, kijk je anders dan wanneer je kijkt vanuit de eeuwigheid. Het is het verschil tussen verhuizen en logeren. Als de tijd alles is, is leven als verhuizen. Je neemt al je spullen mee, dit is alles wat je hebt. Als er een eeuwigheid is, is het leven als logeren. Je bent voor een moment hier, maar je thuis is nog ergens anders. Je neem wel iets van geld mee, stel kleren, niet te veel; dat is alleen maar een last. Zo heeft het besef van eeuwigheid alles te maken met de bril die we opzetten in de tijd. Het heeft alles te maken met de waarden waar we in geloven en de waarden die we als waardeloos laten rusten. De Polen die hun lijstje opmaakten aan het begin, kunnen uiteindelijk allerlei punten laten rusten. De overwinning waarvan sprake is in Korinte haal je niet door Christus te overtreffen, maar door hem glimlachend na te volgen. Deze overwinning haal je niet door spieren te sterken, maar door handen te vouwen.
Amen
Meditatie bij: 1 Korinte 15: 50 – 58; Suggesties voor liederen:
Psalm 121: 4 / Gezang 48: 1, 3 (Ev. Liedbundel) / Gezang 411: 1, 2 (Ev. Liedbundel) / Gezang 93 (Liedboek) / Gezang 479: 1, 2, 4 (Liedboek) / Er is ook een melodie beschikbaar bij de geciteerde tekst van bisschop Tutu
Klaas van der Kamp