Ik ben dankbaar dat ik als opgroeiend kind de oorlog meegemaakt heb. ‘Wat een onzinnige uitspraak lijkt, want wie wenst zich een oorlog? Palma sub pondere crescit, zegt het spreekwoord. ‘De palm groeit onder de verdrukking’.
Misschien zijn het wel bemoedigende woorden voor oecumenici, die woorden waarmee ds. B. Jan Aalbers zijn autobiografie eindigt. Zijn lijvige levenswerk is onder de titel ‘De duif heeft ons een goed bericht gebracht’ verschenen. De ondertitel geeft weer hoe zijn persoonlijke verhaal tegelijk een mijlpaal is in de oecumene: ‘Een autobiografisch tijdsbeeld van vijfenvijftig jaar oecumenisch predikantschap’.
Jan Aalbers is vooral bekend geworden als secretaris van de Raad van Deputaten Samen op Weg. Hij heeft als betaalde kracht het meest omvattende oecumenische proces begeleidt dat tot nu toe succesvol in Nederland is afgerond. Voor mensen die regelmatig het Oud-Katholieke Seminarium bezoeken in Amersfoort, waar de Raad van Kerken is gehuisvest leuk om te weten misschien: de bakermat van het denkwerk vond plaats aan de Koningin Wilhelminalaan in de Keistad. De Raad van Deputaten en de werkgroepen kwamen daar in de regel bijeen.
Maar er staan meer aardige details in, die Jan Aalbers al vertellend prijsgeeft. Dat komt door de ongeremde beoordelingen die de auteur rondstrooit in zijn boek. Hoeveel mensen zullen hebben geweten dat Barend Wallet, ooit de opvolger van JanAalbers, al in 1977 met Jan Aalbers zelf op het tweetal stond voor de genoemde functie. Wie herinnert zich dat Albert van den Heuvel als synodesecretaris de grond voor het gereformeerde kantoor braak liet liggen en voorkwam dat ook de hervormden daar een kantoor optrokken? Wie weet nog dat Willem van der Zee alvorens secretaris van de Raad van Kerken te worden de gedoodverfde secretaris-generaal van de Nederlandse Hervormde Kerk was? En Jan Aalbers spaart ook zichzelf niet. Als hij vertelt over de moeilijke periode in de oecumene: ‘In die tijd pakte ik, op weg van het kantoor in Driebergen naar de refter van het Oud-Katholiek Seminarie in Amersfoort waar we altijd vergaderden, nog weleens in café Oud-Leusden een whiskey om vervolgens met een gekleurd hoofd op de Raad te verschijnen’. Kortom: het is smullen geblazen voor iedere lezer die details wil weten, die in de regel buiten de literatuur blijven hangen in het wegglijdende geheugen van mensen.
Remco
Opmerkelijk ook het vernietigende oordeel dat Jan Aalbers velt over de bestuurders van de protestantse kerken. Hij verhaalt van gezamenlijke vergaderingen. ‘Erg vrolijk werden we daar in de regel niet van. Onze voorstellen werden meestal wel aanvaard, maar wij hadden toch eigenlijk altijd het gevoel dat we iets moesten bevechten’. De ergernis ging ooit zo ver, dat Jan Aalbers in een reactie op het conservatieve, negatieve verhaal van Remco Mooi in de synode begon met ‘dat ik altijd de gedachte had voor Samen op Weg te zijn ingehuurd om het proces vooruit te helpen, maar dat ik na Mooi gehoord te hebben het idee had in dienst te zijn van Rem en Co’.
Aalbers laat zien dat oecumene ook te maken heeft met gewenning aan elkaar. Met spijt stelt hij vast dat hij het thema van administratie en beheer te weinig heeft uitgewerkt in bijvoorbeeld een boek. Daardoor realiseerden gereformeerden zich te laat dat de relatieve hervormde rijkdom logischerwijs om een vorm van toezicht vraagt, die de gereformeerden tot op dat moment niet hebben gekend.
Schaamte
En waar de Raad van Kerken nu opnieuw bezig is met een erkenning van de doop die in andere kerken wordt bediend is het interessant te zien dat het thema van de doop ooit ook speelde tussen hervormd en gereformeerd. Het ging toen vooral over de vraag of je zelf belijdend lid moest zijn om de doopbelofte te mogen uitspreken. Aalbers zegt dat hij met schaamte terug kijkt op de strenge eisen die in zijn kerk aan het mogen toedienen van de doop werden gesteld. Overigens speelt in de huidige doopdiscussie dat punt niet zozeer, maar gaat het inmiddels om vragen als: in hoeverre is de pastor bevoegd en in hoeverre is de trinitarische formule uitgesproken.
Ook de avondmaalsproblematiek speelde. Toen Aalbers op bezoek was in Zoutkamp reageerde een gereformeerde broeder: ‘Begrijp ik ds. Aalbers goed, dat als we hier samengaan ik als vurig CDA-gemeenteraadslid straks aan één avondmaalstafel behoor te gaan zitten met mijn hervormde mederaadslid van de Partij van de Arbeid, die ik bestrijd’. Aalbers kon hem niet anders zeggen, dan dat hij het goed had begrepen. En als lezer realiseer je je hoe het kerkelijke spectrum en de waardeoordelen zich kunnen veranderen in nog geen dertig jaar tijd. Veranderingen die kerken ook kunnen bevrijden van al te parmantige waarheden.
Aalbers besteedde veel tijd aan de praktische advisering aan de basis. ‘De vloedgolf aan vragen om advies bewees dat er op het grondvlak veel bereidheid tot samenwerken was, iets waaraan men op synodaal niveau twijfelde’. En hij noteerde bemoedigende woorden, ook uit de mond van kerkelijke leiders: ‘Elke dag dat we langer gescheiden zijn is een dag van ongehoorzaamheid’.
Aalbers memomeert dat met name de jongerenbeweging in het begin de stoot gaf om het proces van Samen op Weg serieus te nemen. Zij hebben er toe bijgedragen dat bijvoorbeeld de ene kerk niet in de waan bleef leven dat het belijden alleen in de eigen hand veilig was. Het was uiteindelijk het verlangen bij het grondvlak dat de doorslag gaf, aldus Aalbers.
Hoewel de van huisuit gereformeerde Aalbers vooral de protestantse oecumene heeft gediend, gaat hij ook in op de samenwerking van protestanten met rooms-katholieken. Hij werd in oktober 1974 afgevaardigd naar het pastoraal beraad van kerken in Noord-Brabant en Limburg. Dat beraad was opgestart in 1966, onder meer door de rooms/katholieke dr. Herman Fiolet, de man die enkele jaren later de eerste algemeen secretaris zou worden van de Raad van Kerken in Nederland. Als doel zagen de oprichters het scheppen van een vertrouwenssfeer, eerlijk en openhartig overleg en het bespreken van gezamenlijk pastoraal beleid.
Oecumenisch tij
Omdat het aantal gemengd gehuwden snel toenam, stelde het beraad spelregels op ten aanzien van het pastoraat onder gemengd gehuwden en voor de inzegening van hun huwelijk. Het oecumenische tij vierde hoogte, men maakte – ook op landelijk niveau – belangrijke vorderingen in avondmaal en ambt. Maar dan toch ook vrij snel is er oppositie, we schrijven de jaren 1976, 1977. Aalbers: ´De bisschoppenconferentie kwam (…) met gepeperde kritiek dat de commissie het bij het concept (over de maaltijd) liet en haar opdracht teruggaf. Het rapport ging niet ver genoeg ten aanzien van de werkelijke tegenwoordigheid van het Lichaam en het Bloed van Christus, het offerkarakter van de eucharistische viering en de noodzaak van sacramenteel priesterschap en de apostolische successie. Dankzij een initiatief vanuit het zuiden werd er toch een nieuwe opdracht verstrekt en aanvaard die resulteerde in een rapport Maaltijd des Heren en kerkelijk ambt, waarin een analyse werd gegeven van de liturgische teksten aangaande Maaltijd en ambt (1989)´.
Aalbers spreekt dan over een wat ´schemerige tijd´ die is aangebroken. ´Dat komt omdat het een overgangstijd was van een periode dat er beweging zat in de verhouding rooms-katholiek-protestant naar ee tijd dat het minder vlot zou lopen. Mondiaal hadden wij pas het veelbelovende Tweede Vaticaans Concilie achter de rug. In onze regio zorgde bisschop Bekkers voor een optimistisch klimaat. Dat optimisme werd nog niet verstoord toen na het sterven van Bekkers op 9 mei 1966 zijn hulpbisschop mgr. Jan Bluyssen in oktober van dat jaar zijn opvolger werd´.
Ernst
Aalbers memoreert hoe ook de oecumene stimulans kreeg vanuit het bisdom Breda. Bisschop Ernst kwam daar van daan en liet zich vergezellen door ´de oecumenisch bevlogen dr. A.W.J. Houtepen´. Aalbers roemt Ernst: ´Ik heb weinig mensen in de kerk gekend die op een zo integere wijze in zich de combinatie meebrachten van diep doorleefd persoonlijk geloof en sociale bewogenheid´.
De benoeming van Gijsen tot bisschop liet de schemerperiode langzaam overgaan in duisternis, meent Aalbers. Er zijn nogal wat initiatieven verdwenen sindsdien. ´Het zo moedgevende beraad werd in de nieuwe eeuw opgeheven en dat juist in een tijd dat het geraden lijkt om als rooms-katholieken en protestanten elkaar te schragen in een context van secularisatie´.
En terugblikkend op zijn tijd als gemeentepredikant in het zuiden: ´Wij hebben in de jaren zestig de oecumenische wind mee gehad. De bisschoppen Bekkers en Bluyssen zeiden dat wij, als het om verantwoorde oecumenische experimenten ging, maar niets moesten vragen anders zouden ze formeel ´nee´ moeten zeggen´.
Portret
Aalbers zou Aalbers niet zijn als hij dit stukje oecumene ook hoopvol afsluit. Hij heeft er vele persoonlijke vrienden aan overgehouden en leerde veel van de habitus van de Rooms-Katholieke Kerk. En met humor refereert hij aan de hervormde Nico van den Akker die van hervormde zijde de oecumene droeg, als hij zegt, dat hij – Aalbers – een goede relatie had met Bluyssen. ´Ik heb het wel niet zover gebracht als ds. Nico van den Akker, wiens portret bij Bluyssen op de schoorsteenmantel staat (…)´.
Foto’s:
Jan Aalbers (links) naast ir. Jan van der Graaf van de Gereformeerde Bond in een synodevergadering
Jan Aalbers bij zijn auto die vele, vele kilometers heeft afgelegd van Zoutkamp tot Maastricht
(foto’s overgenomen uit de bundel “De duif heeft ons een goed bericht gebracht’, uitgegeven bij Protestantse Pers, Heerenveen).