Op deze plaats staan met enige regelmaat bijdragen over de christologie. In hoeverre is een accent op de christologie hinderlijk voor de interreligieuze ontmoeting?, zo luidde de vraag waar dr. Karel Blei op inging. Later waren er bijdragen van ds. Dick Stap en ds. Henk Kuyk. In het tijdschrift van de Oud-Katholieke Kerk dat verscheen onder de titel ‘Eenheid’ gaat bisschop Dick Schoon ook door op de christologie. Hij stelt eerst de vraag wat er bedoeld wordt als mensen zeggen te geloven in dezelfde God. Hij schrijft vervolgens over de christologie onder meer het volgende.
Christenen belijden in hun geloof, dat Jezus van Nazaret degene is in wie en door wie zij JHWH, de God van Israël, hebben leren kennen. De naam van die God JHWH spreek je niet uit, maar duid je aan met ‘Heer’ of ‘Eeuwige’. Je geeft daarmee aan, dat deze God niet zomaar het verlengstuk is van menselijke wensen en idealen, niet voortkomt uit ons denken en doen. Deze God toont zichzelf vanuit zijn eigen werkelijkheid, de ‘hemel’. En hij doet dat door in de geschiedenis van zijn volk Israël als bevrijder op te treden. Christenen voegden daaraan toe, dat deze God zich ten volle openbaarde in een mens, Jezus. Op veel plaatsen in het Nieuwe Testament wordt Jezus ‘Heer’ genoemd, en krijgt hij de titel die God zelf draagt. Zo bijvoorbeeld in de Christushymne uit Filippenzen 2, 9-11: ‘God heeft hem (Jezus) de naam gegeven die boven alle namen is (…): Jezus Christus is Heer!’ De naam boven alle namen, dat is die van JHWH. In het hele evangelie naar Johannes komen veel uitspraken voor, waarmee Jezus zijn betekenis aanduidt: ‘Ik ben het licht der wereld’, ‘Ik ben de deur der schapen’, ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Voortdurend kun je daarin verwijzingen horen naar de openbaring van JHWH aan Mozes bij de brandende braamstruik: ‘Ik ben die ik ben’. Jezus wijst op zichzelf en tegelijkertijd op de naam van God, JHWH. In hem is JHWH mens geworden, om die mens te laten delen in zijn goddelijk bestaan.
Een groot gedeelte van alle evangelies is gewijd aan de tocht die Jezus maakt vanuit zijn geboortestreek in Galilea naar de plaats waar hij zal sterven, Jerusalem in Judea. Door deze reis wordt ook de lezer in beweging gezet, alsof die met Jezus op reis is naar een bepaald doel. Geen enkele situatie die Jezus op zijn reis tegenkomt is definitief, altijd zijn woorden en daden bedoeld om voortgang mogelijk te maken. Daartoe geneest hij zieken en vergeeft hij zonden, daartoe zendt hij leerlingen uit, en daartoe aanvaardt hij zijn eigen dood. Ook als het in de discussies met leerlingen en tegenstanders over de joodse traditie gaat, het overgeleverde geloof, bekijkt Jezus die altijd vanuit de toekomst waarheen hij op weg is: ‘U hebt gehoord dat de vaderen zeiden (…) en ik zeg u (….)’. Zoals de naam van God, JHWH, een voortdurende concentratie is op de hemelse wereld van gerechtigheid en vrede die op aarde neerdaalt, zo is ook de ene weg die Jezus gaat een weg van openheid naar die wereld toe, die geen mens buitensluit.
De eenheid of liever: de enigheid, de uniciteit van JHWH uit zich in de volle toewijding waarmee hij zijn volk bevrijdt uit slavernij en ballingschap. Zoals Jezus de weg van de gerechtigheid gaat en in al zijn woorden en daden de dood ontkracht door de opstanding, zo zijn christenen geroepen om hun God en Heer te volgen. Het is ongetwijfeld een goede zaak, dat er een gesprek gevoerd wordt tussen mensen van verschillende godsdiensten. Maar wil dat gesprek méér worden dan een vrijblijvende uitwisseling van informatie, dan moet dat n iet alleen over de theorie gaan, maar vooral ook over de rol van geloof en godsdienst in de praktijk van alledag. Misschien blijkt dan, dat de weg die Jezus gaat – het afleggen van alle aardse macht, om de hemelse heerlijkheid deelachtig te worden – niet alleen de enige weg ten leven is, maar ook de weg die je alleen in gemeenschap met elkaar kunt gaan.