‘Een vaste tentamenvraag voor studenten van me was de vraag: welke nationale synode kwam er na de synode van Dordrecht in 1618 / 1619? Het verlangde antwoord luidde: ‘Er kwam geen enkele nationale synode meer’. De overheid wilde geen bijeenkomst meer houden, want dat zou de theologische tegenstellingen uitvergroten’.
Dat vertelde drs. Jaap van Gelderen, voormalig docent kerkgeschiedenis van de Theologische Universiteit in Kampen (PTHU) tijdens een bijeenkomst van het gemeentearchief in de Hanzestad op 1 december. De bijeenkomst ging stond in het kader van de nationale synode, zo bleek uit de werving. Niet dat ds. Gerrit de Fijter en de zijnen tot de initiatiefnemers behoorden. Het archief sloot evenwel aan bij de publiciteit die er op dit moment zit om de synode die plaatsvindt op 10 en 11 december 2010 in Dordt. Daarmee is duidelijk, dat de initiatiefnemers van de synode in 2010 in ieder geval hebben bereikt dat het begrip ‘nationale synode’ een imago heeft gekregen dat de eigen samenkomst overstijgt.
De overheid koos destijds voor Dordrecht als vergaderplaats, vertelde de historicus, uit weinig ideële motieven. ‘Dordrecht ligt op een eiland. Zo’n plek kan je afsluiten. De keus werd niet bepaald door het feit dat Dordrecht zo’n vrome stad zou zijn. Dat was het niet en is het naar dat ik weet ook nooit geworden’.
Jaap van Gelderen plaatste meer historische relativeringen. Hij vertelde dat in de zeventiende eeuw geen der vier Kamper predikanten naar Dordt wilde afreizen. Ze waren dan ook geen van allen genodigd, ze waren gedaagd. Ze behoorden tot de groep van Remonstranten. Kampen vaardigde daarom een hulpprediker af uit Hasselt en een leek die de Latijnse taal machtig was en die in Dordt een verklaring aflegde als stond hij in het ambt.
De resultaten zijn bekend. De gereformeerde richting beslechte het pleit en kreeg een overheersende positie in de Lage Landen. Het kwam niet tot een formeel verbod op andere godsdiensten, legde Van Gelderen uit. De verenigde provinciën hadden in 1579 of kort daarna de Unie van Utrecht ondertekend. Deze unie ging uit van vrijheid van godsdienst. Mensen hoefden zich niet voor de inquisitie te verantwoorden, ze waren vrij in hun geest en hoefden geen tekst en uitleg te geven van de keuzes die ze in hun geweten maakten. (Vandaar het belang van de ondertekening van de Unie van Utrecht in 2005 door vertegenwoordigers van diverse religies in Utrecht, redactie).
Het zou nog tot het bewind van koning Lodewijk duren (begin negentiende eeuw) totdat de scheiding van kerk en staat zich doorzette en de minderheidskerken een gelijkwaardige positie konden gaan innemen. Rooms-katholieken, lutheranen, doopsgezinden en anderen konden eindelijk de schuilkerken verlaten en in het publiek hun godsdienst laten zien. Voor die tijd waren ze wel welkom in de stad Kampen, maar het criterium was niet dat ze als vluchtelingen onderdak nodig hadden; het criterium was puur economisch. De Waalse vluchtelingen waren welkom omdat ze de textielindustrie versterkten en dat men de Waalse kerk aanhing nam men voor lief. De joden waren vanaf 1660 welkom, omdat ze de internationale contacten versterkten.
Met de nodige onderkoelde humor schilderde Jaap van Gelderen de situatie daarvoor. De rooms-katholieke kinderen bijvoorbeeld volgden in Kampen het openbaar onderwijs dat gegeven werd door de schoolmeesters die eerder de belijdenisgeschriften hadden moeten ondertekenen en die de kinderen leerden lezen met de Statenvertaling en die de schooljeugd tekst en uitleg gaven over de Heidelberger Catechismus. ‘Het toont de veerkracht van een minderheidskerk’, aldus Van Gelderen, ‘want de klopjes leerden dezelfde kinderen in de avonduren het eigen geloof en het heeft de kinderen niet weggeleid van de Rooms-katholieke Kerk’.
Drs. Theo van Mierlo, archivaris en historicus, ging in op de verschillende godsgebouwen in de stad. Hij legde uit dat de kerken onder de meer dan 500 monumenten in de stad aanvankelijk rooms-katholiek waren en rijk waren gedecoreerd. Verschillende decoraties zijn gehandhaafd na de Beeldenstorm in 1580. ‘Het deerde de gereformeerden niet dat hoog in het plafond de afbeeldingen boven hen zaten van Maria en diverse heiligen’, aldus Van Mierlo, ‘pas in de negentiende eeuw zijn die afbeeldingen verdwenen’. Er zijn aan de boorden van de IJssel drie beeldenstormen geweest, nuanceerde hij verder. Een Beeldenstorm in 1580, een eliminatie van allerlei tekstborden uit de Rooms-katholieke Kerk drie eeuwen later en een verwijdering van beelden uit de Rooms-katholieke Kerk in 1957 bij een jubileum van een plaatselijke pastoor, waarbij de beelden in een opslag kwamen en uiteindelijk als straatkrijt werden gebruikt.
Mevr. Drs. Janny van Bloembergen, docent Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit, ging in haar inleiding door op de eenheid die vorm kreeg vanaf de zestiende eeuw tot de twintigste eeuw. Het was vooral een eenheid die door de overheid werd opgelegd; eerst door de afzonderlijke provincies te bundelen, later onder koning Willem I door de kerken gelijk te behandelen en meer eenheid van bestuur aan te brengen voor de gereformeerden onder de synode. Onderhuids bleef het verschil bestaan aan theologisch inzicht, dat vooral opspeelde als de veranderingen op het gebied van economie en infrastructuur groot waren.
De verlichting eind achttiende, begin negentiende eeuw kende een Noord-Nederlandse variant, aldus Janny van Bloembergen. Men probeerde geloof en rationaliteit met elkaar te verzoenen. Daar doorheen speelde de gedachte dat de eenheid kon worden bevorderd door mensen meer kennis te geven. Ze citeerde Anderson met het begrip ‘Verbeelde gemeenschap’; het gaat daarbij niet om één feitelijke gemeenschap, maar om de herkenning van mensen uit diverse groepen die zich onderdeel weten van een groter geheel. Zo kunnen mensen die dezelfde berichten in een krant lezen zich ook virtueel één weten in dezelfde kennis.
Foto’s:
Drs. Jaap van Gelderen
Zaalimpressie uit de voormalig doopsgezinde en waalse kerk; tegenwoordig eigendom van de pianovirtuoos Jan Vayne
Drs. Janny van Bloembergen
De acte van afscheiding of wederkering, een historisch document uit de Afscheiding lag als passend protestants relikwie van het archief in het midden van de kerk