Herdenkingsdienst Duinzichtkerk 9 augustus 2009
Op 8 maart 1942 veranderde het wereldbeeld van 330.000 Nederlanders in Nederlands-Indië van de ene dag op de andere. Vanuit een comfortabel bestaan maakten zij een ommezwaai naar een leven waar alles 3 jaar lang stil stond, omdat ze geconfronteerd werden met de Japanse militaire cultuur en van de buitenwereld werden afgesloten. Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 werd de band die Nederland drie eeuwen lang had met Ned.-Indië twee dagen later doorgesneden, toen Indonesië zich onafhankelijk verklaarde. De groep Nederlanders, die van alle kanten was ontheemd, werd in de Bersiáp-periode gedwongen de Indonesische archipel te verlaten. Zó werden zij speelbal van de ná-oorlogse internationale politieke chaos!
Ongeveer 42.000 Nederlandse militairen werden krijgsgevangen gemaakt toen het Koninklijk Nederlands Indisch Leger de strijd opgaf tegen de geweldige Japanse overmacht. Krijgsgevangenen verrichtten slavenarbeid; werkten aan de Doden spoorlijnen in Birma en op Sumatra; legden vliegvelden aan en werden naar Japan getransporteerd om in de mijnen te werken. Sterftecijfer 20%.
Ongeveer 30.000 oudere mannen werden in kampen ondergebracht, net als vrouwen en kinderen: 65.000-70.000 in getal. Op de eilanden in de archipel waren 530 Japanse kampen ingericht; soms leefde men in een huis met vele mensen, soms in barakken, altijd achter prikkeldraad. De transporten per trein van het ene kamp naar het andere waren verschrikkelijk. Het laatste jaar van de oorlog leefden wij in bamboebarakken. Volwassen vrouwen kregen 65 en een kind 35 cm toegewezen. Een vrouw met 3 kinderen kon over drie en een halve vierkante meter leef- en slaapruimte beschikken. Het onvoldoende eten kwam uit de gaarkeuken. Ongenadige straffen werden uitgedeeld en iedere dag stonden we op “Tenko” waar we tweemaal per dag werden geteld. Jongetjes van 10 jaar en ouder moesten afscheid nemen van hun moeder en het gezin. Ze gingen naar de jongens- en mannenkampen. Op midden Java werden meisjes van veertien jaar en ouder geronseld om in de Japanse bordelen te werken.
De Kenpeitai, vergelijkbaar met de Gestapo, veroordeelde vele mannen en vrouwen tot jarenlange gevangenisstraf. Een van die vrouwen had in het klooster het “Onze Vader” op muziek leren zingen. Iedere avond voor zij ging slapen, zong zij dit lied en konden anderen het horen. Door de vele transporten is dit “gevangenen lied” over heel Java verspreid en wordt het “Indische Onze Vader” genoemd. Sterftecijfer ca. 16%.
Een grotere groep Nederlanders, ongeveer 160.000 tot 170.000 mensen bleef buiten het kamp omdat zij konden aantonen dat Aziatisch bloed in hun aderen stroomde. Het leven van deze buitenkampers was ook moeilijk, maar hing erg van de omstandigheden af. Juist in de Bersiáp periode zijn in deze groep vele mensen vermoord. Van de door de Japanners te werkgestelde Indonesische dwangarbeiders, de zgn. “Romusha’s”, overleden er naar schatting 400.000 tot 4 miljoen mensen. Sterftecijfer tussen 50-80%. Ook kwamen tijdens de oorlog 1,7 miljoen Indonesiërs om het leven van honger en ziektes op een bevolking van 69 miljoen.
Na de capitulatie van Japan ontstond een gezagsvacuüm in het toenmalige Nederlands-Indië, en kwam het onder tijdelijk gezag van Lord Mountbatten, onderkoning van Brits-Indië. Omdat Ned.-Indië toen zo explosief was geworden, moesten de kampslachtoffers het land zo spoedig mogelijk verlaten. Het eerste grote schip “De Nieuw Amsterdam” vertrok in december 1945 naar Europa met 3800 berooide, vermagerde mannen, vrouwen en kinderen, waar aan boord nog ongeveer 200 kinderen stierven aan de mazelen om te arriveren in het pás-bevrijde, maar leeggeroofde Nederland.