Dr. Bas Plaisier, theoloog en oud-lid van de Raad van Kerken, kijkt terug op de oecumenische zendingsconferentie in Edinburgh. Hij gaat in op de vraag: hoe zal de wereldwijde oecumene zich ontwikkelen na Edinburgh?
Honderd jaar na de eerst wereldzendingsconferentie in Edinburgh kwamen begin juni in diezelfde plaats de vertegenwoordigers van de wereldzending weer bijeen. Veel leek hetzelfde, maar er was een wereld van verschil. In honderd jaar is de christelijk wereld totaal veranderd. In 1910 speelden vrouwen een geringe rol, kwam nog geen twee procent van de afgevaardigden uit een niet-westers land en was iedereen protestant. Nu was de meerderheid afkomstig uit Azië, Afrika en Zuid Amerkia en waren alle grote kerkfamilies aanwezig: rooms-katholiek, orthodox, evangelical, protestant, pinkster, anglicaan, baptist, zevende-dag adventiest, methodist, etc. Een Afrikaanse theoloog vertelde over zendingswerk van Afrikanen in Europa en over hun verwarring bij de geslotenheid van veel Westerlingen voor het evangelie.
In een eeuw is er veel veranderd op missionair en oecumenisch gebied. Vergeleken met honderd jaar geleden zien we een aardverschuiving in de oecumenische en missionair/diaconale samenwerking. Kerken die elkaar honderd jaar geleden niet zagen of verketterden, accepteren elkaar en doen dingen samen. De vele oecumenische organisaties zijn een vrucht van Edinburgh I. Intussen is het gezicht van de gemiddelde christen niet meer blank, zijn de traditionele kerken binnen het protestantisme een minderheid geworden en bepaalt een nieuwe beweging van evangelische en pinksterchristenen het beeld van het protestantisme.
Wat betekent dit voor de eeuw na Edinburgh II? Ik zie de volgende sporen:
1. Zending is vergeleken met honderd jaar geleden een nog krachtiger beweging geworden. Ze wordt gedragen door de ‘gewone’ christenen en wereldwijd in eigen omgeving gepraktiseerd. Nu zijn niet de theologie, het geld en macht van de Westerse kerken de motor, maar het enthousiasme, de bewogenheid en praktische inspanning van christenen uit Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Dit zal de eeuw worden waarin de enigszins moe gestreden Europese christenen geholpen gaan worden door dat deel van de kerk aan wie ze zelf ooit het evangelie heeft gebracht.
2. De toenadering tussen de kerken en kerkfamilies die na een tijd van diepe controverses stapje voor stapje verder is gekomen, zal doorgaan. Net als na de eerste zendingsconferentie, zal missionaire noodzaak en bewogenheid de drijvende kracht zijn. De kerken zullen wereldwijd meer openstaan voor elkaars sterke elementen, maar ook geconfronteerd worden met diepe regionale en culturele verschillen. Christenen zullen steeds minder geïnteresseerd zijn in bovenlokale, nationale en internationale instituten. Het christendom individualiseert en wordt meer en meer een plaatselijke beweging.
3. De oecumene zal zich in deze eeuw meer als een beweging dan als een instituut presenteren. Wereldwijd worden de grote oecumenische organisaties – uitgezonderd de strak hiërarchisch georganiseerde Rooms Katholieke Kerk – door de gelovigen op het grondvlak nauwelijks opgemerkt. Het gevolg is, dat de meeste lidkerken voor de instituten nauwelijks meer geld beschikbaar stellen. Nu investeren vooral de traditionele – rijkere – Westerse kerken hierin, maar ook bij hen slaat twijfel en geldgebrek steeds meer toe. De oecumenische organisaties zullen veel meer netwerk-bewegingen worden, waarin kerken die elkaar op een specifiek terrein nodig hebben, aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Opzetten van gevarieerde netwerken zal de hoofdtaak gaan worden. Een kleine organisatie die namens alle kerken optreedt zal er blijven, maar ook hier kunnen de oecumenische organisaties van elkaars diensten gebruik maken en zich aansluiten op punten waar men elkaar vindt.
4. Mocht de Rooms Katholieke Kerk in de komende decennia in staat zijn zich als instituut te vernieuwen, dan zou zij steeds meer de rol van centrale ‘moederkerk’ kunnen gaan vervullen. Dit kan alleen gerealiseerd worden als er grote veranderingen doorgevoerd worden ten aanzien van het pausschap en de ambts- en sacramentsleer, de ordinatie van vrouwen en het celibaat. Ik kan me – gezien de steeds grotere invloed vanuit het zuiden – nauwelijks voorstellen dat de Rooms Katholieke Kerk in de komende eeuw deze mogelijkheid en uitdaging laat liggen.
5. Organisaties van kerkfamilies (als de World Communion of Reformed Churches; the Lutheran World Federation, the Anglican Communion, de Orthodoxe Patriarchaten, etc.) blijven belangrijk, maar dan wel op specifieke gebieden waarin het aankomt op verwoording en vormgeving van de eigen identiteit en ondersteuning van de ‘eigen familie’. Zij worden de kanalen van wereldwijde samenwerking tussen de families op weg naar meer geestelijke eenheid.
6. De Wereldraad van Kerken is op dit moment bezig met een groot reorganisatietraject. Alleen als hij kiest voor de boven genoemde netwerkorganisatie, kan hij in kracht toenemen en een belangrijke coördinerende en samenbindende rol vervullen. Er staan echter sowieso grote veranderingen voor de deur. Het – lossere – Global Christian Forum dat op dit moment hortend en stotend van wal probeert te gaan, zou wel eens het model en het brede forum kunnen zijn, waarin alle wereldkerken elkaar gaan ontmoeten. Een wereldforum is onmisbaar en van groot belang om meer cohesie tussen de kerken wereldwijd te brengen. In deze eeuw zal blijken of de Wereldraad in huidige vorm kan overleven of voortgezet zal worden in een alomvattend Global Christian Forum.
Al mijmerend bemerk ik hoe zeer mijn toekomstbeeld bepaald is door wat er in de afgelopen decennia gebeurd is en zich nu aan het ontwikkelen is. De les van de afgelopen eeuw is echter dat God zijn eigen wonderbaarlijke gang gaat en dat de Geest wegen zoekt en vindt, waar wij ze nooit vermoed hadden. Eerlijk gezegd hoop ik daar meer op dan op het uitkomen van mijn voorspellingen.
Bas Plaisier
Edinburgh 6 juni 2010
Foto: dr. Bas Plaisier in gesprek met dr. Keith Clements, voormalig secretaris-generaal van de Europese Kerkenconferentie