‘Het zou werkelijk de armoede van onze relatieve rijkdom zijn als wij in deze economisch zware tijden, in de hulp aan de echte armen dichtbij en ver weg zouden gaan snijden. Juist zij mogen van onze problemen niet nog erger het slachtoffer worden.’ Aldus Wietse van der Velde, lid van de beraadgroep Geloven en Kerkelijke gemeenschap van de Raad van Kerken op Prinsjesdag in de Grote Kerk van Den Haag.
De kerken doen al tien jaar mee met zogenaamde ‘interlevensbeschouwelijke bezinningsbijeenkomsten’ op Prinsjesdag. In het kader van de opening van het nieuwe parlementaire jaar laten ze een eigen geluid horen. Dit jaar verzorgde Wietse van der Velde de hoofdtoespraak, namens de kerken. In het dagelijks leven is hij pastoor van de Oud-Katholieke Kerk in Den Haag op Prinsjesdag in de Grote Kerk. Talloze bewindslieden en kamerleden kon hij dit keer tot zijn gehoor rekenen, onder wie minister-president Jan Peter Balkenende, minister Piet-Hein Donner en kamerleden van diverse partijen. Wietse sprak de volgende tekst uit:
‘Te midden van alle glans van deze Prinsjesdag is een vreemder thema – “Armoede van de rijkdom” – voor onze bezinningsbijeenkomst haast niet denkbaar. Hoe kan rijkdom nu armoede betekenen? Rijk zijn, dat wil toch bijna iedereen? Natuurlijk moet er in de basisbehoeften van iedere mens worden voorzien. En daarvoor is vanzelfsprekend bezit nodig: – om te eten en te drinken, om een dak boven je hoofd te hebben, om een vrij mens te zijn, die niet afhankelijk is van de welwillendheid van een andere mens. Rijkdom daarentegen is datgene wat boven de bevrediging van die basisbehoeften uitgaat. Rijkdom – al wat boven die bevrediging uitgaat – geeft een grote kans om verslavend te werken, omdat die rijkdom zo vanzelfsprekend wordt; – je ziet niet meer dat je rijk bent. Natuurlijk, er mag franje in het leven en in jouw levensstijl zijn. De mens is immers geschapen om in vreugde te leven.
Maar als een mens verslaafd is geraakt aan de rijkdom dan wordt het voor hem onmogelijk om ooit een echt, werkelijk vrij mens te zijn. Een echt vrij mens zijn is so wie so een waagstuk. Het vereist zelfstandigheid, persoonlijkheid. Want de verleiding is bijzonder groot om je zonder meer op sleeptouw te laten nemen door de bestaande structuren, de manier van doen, het heersende bestel. En toch gaat dat wat wij juist nù zouden moeten doen daar radicaal tegen in: buiten die orde gaan staan en vandaar er elkaar op aanspreken. Een mens die dat doet is niet arm, maar juist rijk. Dat betekent natuurlijk geen verheerlijking van de armoede, in tegendeel. Want zoals rijkdom leidt tot slavernij van jouw overvloed, zo leidt armoede ook tot onvrijheid, het maakt je tot slaaf van jouw nooddruft. Armoede is onmenselijk, want het betekent ellende, vernedering Armoede vervreemdt mensen van zichzelf, omdat te ervaren hoeven wij niet ver weg te gaan.
In een straal van enkele kilometers rondom dit kerkgebouw ervaren mensen dat aan den lijve: sommigen proberen bewonderenswaardig inventief de eindjes aan elkaar te knopen, anderen moeten een beroep doen op de voedselbank. Dat besef van wat armoede eigenlijk is leefde ook heel sterk bij de kinderen in klassen van de basisscholen in Lisse en Bergensenhoek die ik afgelopen juni bezocht en die nu ook hier in de kerk zitten. Ik ging naar ze toe om met hen over dat moeilijke thema “Armoede van de rijkdom” te praten. Ze zagen verrassend helder in wat voor relatieve rijkdom het grootste gedeelte van Nederland leeft, maar ook dat dit niet opgaat voor iedereen in ons land en zeker niet voor miljoenen elders in de wereld. Eén van hen noemde armoede smerig. En zo is het. Vol idealisme kwamen zij met voorbeelden hoe zij dachten dat er een eerlijker verdeling van de rijkdom in ons land en elders op de wereld tot stand zou kunnen worden gebracht. Zij vertelden over projecten op school, thuis of in de kerk waarmee daartoe aanzetten werden gegeven. Ze zagen ook dat het hen wel zelf iets zou gaan kosten, en – dat gaven ze eerlijk toe – dat dit niet altijd even gemakkelijk is. In één van die klassen kwamen woorden van Jezus Christus ter sprake: “Behandel anderen steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.
” Deze “gulden regel” noemde Jezus het hart van de geloofsvoorschriften. Deze voorschriften zijn een positieve oproep om eerbiedig met de mensen geschapen naar Gods beeld en gelijkenis om te gaan. Dat betekent ook eerbiedig en voorzichtig met de aarde – die ons is toevertrouwd – omgaan; om niet te gaan tot de uiterste grenzen van wat er met de natuur mogelijk is, maar het welzijn van de mensheid als een volkerenfamilie in het oog te houden. Dan gaat het evenwicht niet verloren, en is de mens niet gedoemd om als een dier te leven, op zoek naar zijn prooi.
Nee, dan kan de mens ten volle zijn wie die is: kind van God, en daardoor zuster, broeder van de andere mensen. De volgelingen van Jezus hebben geprobeerd om op deze weg die Hij hun wees verder te gaan. Straks zullen we van die volgelingen teksten horen: van een Jakobus uit de eerste, en een Franciscus van Assisi uit de dertiende eeuw. Maar ook in andere godsdiensten en levensbeschouwingen worden die woorden van Jezus “Behandel anderen steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen” niet alleen herkend, maar soms ook indrukwekkend aan het licht gebracht.
In de afgelopen eeuw waren er twee mensen die deze woorden hebben geleefd en daardoor veranderingen in de wereld hebben te weeg gebracht: Mahatma Ghandi – een hindoe – èn Martin Luther King – een christen. In hun woorden en daden leerden ze mensen hoe ze geduldig en zonder geweld konden protesteren tegen de overheersing van de éne mens door de ander. Dat betekende niet alleen opstaan tegen politiek onrecht, maar ook tegen de economische uitbuiting en achterstelling van de ene mens door de ander. Zulke geluiden werden en worden kennelijk toch bedreigend gevonden, want beiden hebben zij ze met de dood moeten betalen. Met man en macht zijn we de laatste decennia ten strijde getrokken tegen de armoede, dichtbij en ver weg.
Resultaten zijn behaald, veel moet er nog worden gedaan. En dan stort de maatschappij wereldwijd in een economische recessie: verminderde consumptie, betekent werkloosheid; werkloosheid betekent vermindering van inkomen; bij vermindering van inkomen ligt voor sommigen de armoede op de stoep. Tegelijkertijd zijn er mensen die werkelijk de armoede van de rijkdom tonen en die zich door de problemen van anderen niet laten afschrikken en zich ongegeneerd, ja, opzichtig overmatig extra laten “belonen” voor wat toch eigenlijk gewoon hun werk was, terwijl andere mensen zich afvragen hoe de eindjes straks aan elkaar te moeten knopen.
De regering en de Staten-Generaal staan in de komende jaren voor grote uitdagingen om in een economie in de krimp, met oplopende staatsschuld en werkloosheid niet alleen de lasten, maar ook de lusten eerlijk te verdelen. De staat is er ten dienste van iedereen, maar naar bijbelse overtuiging toch ook in het bijzonder voor wie arm is en om hulp roept, voor wie zwak is en geen helper heeft. In een samenleving waarin – zeker op het gebied van de economie – vaak het recht van de sterkste heerst, is de wetgever geroepen om daar niet in mee te gaan, maar het volk naar recht en wet te besturen. Juist de staat is geroepen om op te komen voor mensen die in de knel dreigen te komen. Natuurlijk is iedere burger daarvoor op zijn of haar plaats ook verantwoordelijk en zal particulier, via een geloofsgemeenschap of anders de helpende mensenhand moeten toesteken. Maar het mag niet zo zijn, dat de samenleving als een geheel de verantwoordelijkheid op het individu afschuift.
De religies weten zich geroepen om hun stem profetisch te laten horen en regering en samenleving te wijzen op de gezamenlijke verplichting om via goede wetgeving en structuren juist de zwakkeren recht te doen, zodat zij volwaardig als echte vrije mensen kunnen leven. En het zou werkelijk de armoede van onze relatieve rijkdom zijn als wij in deze economisch zware tijden, in de hulp aan de echte armen dichtbij en ver weg zouden gaan snijden. Juist zij mogen van onze problemen niet nog erger het slachtoffer worden. Sabine, een leerlinge van één van de scholen die ik bezocht, zei tegen mij: “Wilt u tegen de ministers en het parlement zeggen, dat alle mensen op de wereld schoon drinkwater moeten hebben?” Dat heb ik haar beloofd: bij deze. De stem van een kind – dat weet wat in tegenstelling tot rijkdom bezit betekent – laat denk ik op deze manier de stem van God horen, de stem die ons wijst om dat voor anderen te doen, wat wij in hun plaats ook zouden verwachten dat zij aan ons zouden doen’.
Foto: fragment troonrede