Gelovigen tikkeltje anders

Gelovigen wijken marginaal af van ongelovigen, statistisch gesproken. Je komt het onderscheid bij voorbeeld tegen in het vrijwilligerswerk. En ook qua normen en waarden is er verschil qua interesse. 

Dat komt naar voren uit nieuw onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het CBS heeft woensdag 29 juli 2009 het rapport ‘Religie aan het begin van de 21ste eeuw’ naar buiten gebracht. Het onderzoek laat zien dat religie en maatschappelijke betrokkenheid nauw met elkaar zijn verbonden. Personen die zichzelf tot een kerkelijke gezindte of levenbeschouwelijke groepering rekenen, zetten zich vaker in als vrijwilliger en bieden vaker informele hulp dan onkerkelijken. 

De betrokkenheid bij organisaties is het grootst onder protestanten. Zij leveren bijna twee keer zoveel vrijwilligers dan onkerkelijken. Je vindt ze onder meer bij organisaties voor mensenrechten, muziekverenigingen en buurtverenigingen. Daarmee leveren gelovigen een belangrijke bijdrage aan de cohesie in de samenleving. Zo’n 43 procent van de volwassenen is minstens een keer per jaar actief als vrijwilliger. Ouderen (55 tot 65 jaar) geven de meeste informele hulp, jongeren (18 tot 35 jaar) scoren beduidend lager. Tussen autochtonen, westerse en niet-westerse allochtonen zijn er op dit punt geen verschillen.

Waarden

Gelovigen maken zich drukker over normen en waarden dan niet-gelovigen. Mensen met een religieuze overtuiging houden er soms ook andere meningen op na. De meest opvallende verschillen blijken te liggen op gebied van adoptie door homoseksuele paren, winkelsluiting op zondag, het homohuwelijk en genetische manipulatie van planten. 

Ongeveer 59 procent van de gelovigen vindt dat homoseksuele partners een kind moeten kunnen adopteren, tegenover 79 procent bij de niet-gelovigen. Verder vindt 44 procent van de gelovigen en bijna een kwart van de niet-gelovigen dat de winkels op zondag gesloten moeten zijn. Hoewel het percentage dat vindt dat het homohuwelijk verboden zou moeten worden zowel bij gelovigen als niet-gelovigen vrij laag is, is er toch verschil tussen beide groepen. Van de gelovigen is bijna een kwart het eens met deze stelling, en van de niet-gelovigen 6 procent. Ten slotte vindt 40 procent van de gelovigen en 31 procent van de niet-gelovigen dat genetische manipulatie van planten altijd verboden moet zijn. 

Ook blijken er nog flinke verschillen tussen gelovigen en niet-gelovigen te bestaan op gebied van ontwikkelingshulp, een generaal pardon voor illegalen en het toelaten van islamieten. Gelovigen zijn vaker dan niet-gelovigen van mening dat Nederland meer geld zou moeten uitgeven aan ontwikkelingshulp en dat illegalen die al lange tijd in Nederland wonen, hier moeten kunnen blijven. Meer gelovigen dan niet-gelovigen zijn het eens met de stelling dat de komst van moslims volledig moeten worden stopgezet. De altruïstische aard die van gelovigen verwacht mag worden, geldt kennelijk wel voor ontwikkelingshulp en illegalen, maar niet of minder voor de komst van moslims.

Mensen met een christelijke levensovertuiging of zonder directe religieuze binding verdienen over het algemeen beter dan mensen met een islamitische achtergrond. Moslims verdienen over het algemeen een kwart minder dan anderen. 

Secularisatie

De cijfers laten verder zien dat de secularisatie minder sterk doorzet dan in het verleden. Van de bevolking van 18 jaar en ouder rekent 58 procent in 2008 zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering. Daarvan geeft 29 procent aan te behoren tot de rooms-katholieke, 19 procent is lid van de Protestantse Kerk in Nederland. Vier procent is moslim. En 42 procent noemt zich onkerkelijk.

De groep onkerkelijken is de afgelopen vijftien jaar met 2 procent toegenomen. De daling is in de jaren zeventig en tachtig hoger geweest. De gang naar de kerk is verder gedaald. In 2008 gaat een op de vijf minstens een keer per maand naar een godsdienstige bijeenkomst. De ontkerkelijking is dus nog steeds aanwezig, maar beduidend minder dan enige jaren geleden. De kerken lijken het dieptepunt te hebben gehad. Dat blijkt ook uit de relatief kleine stijging van de kerkelijkheid die in de grote steden valt waar te nemen. Mogelijk heeft dat met de kerkelijke betrokkenheid van migranten te maken. 

Wennen

Het onderzoek wijst uit dat vele protestanten nog aan de nieuwe naam PKN moeten wennen. Tweederde noemt zich eerder hervormd dan PKN-er. De groep die zich wel PKN noemt, bezoekt vaker de kerk dan degene die zich hervormd noemt (39 procent tegenover 19 procent van deze mensen bezoekt wekelijks de kerk). Daarnaast zijn de PKN-ers vaak politiek actiever, leven ze bewuster (ze roken minder, drinken minder en hebben minder last van overgewicht) en hebben ze over het algemeen een hogere opleiding (hbo of universiteit) dan de mensen die zich hervormd noemen. 

Fotobijschrift: Het CBS peilde de mening van mensen op straat (thematische foto)