Lezing drs. Henk van Hout
Geachte aanwezigen, Broeders en zusters in Christus,
Veertig jaar staat in de bijbel voor een periode van vernieuwing en groei. Veertig jaar is tevens een periode van inkeer en verwondering. Het is een tijd om te ontdekken wat er in ons hart leeft en te beseffen dat wij leven bij de gratie Gods. Volgens Deuteronomium is het een tijd waarin de kleren niet slijten en de voeten niet opzwellen (Deuteronomium 8,4). Dat is vooral een constatering achteraf. Wanneer de Israëlieten zich realiseren dat ze de weg zijn gegaan door God zelf uitgezet.
Hoe zit het met de kleren en de voeten van onze oecumenische pioniers? Enkele mensen van het eerste uur zijn in ons midden. Zij hebben veel bereikt. Er is een dooperkenning tussen protestant en rooms-katholiek. Er zijn afspraken voor mensen die een gemengd huwelijk sluiten. De diaconie en charitas houden niet op bij de eigen kerkdeuren. Vrijwel alle theologische promovendi werken met een oecumenische invalshoek. Er is een oecumenische bijbelvertaling. Er is in rooms-katholieke kring respect voor de lutherse rechtvaardigingsleer. Er is in protestantse en vrijzinnige kring waardering voor rooms-katholieke en orthodoxe symboliek. De verzuiling, die tot de vorige eeuw Nederland verlamde, is verdampt. Achteraf zeggen we: de kleren zijn niet versleten, de voeten niet opgezwollen.
Het belangrijkste wat die pioniers bereikt hebben is de omslag in denken. Eeuwen hebben we in Nederland exclusief gedacht. Eeuwen hebben we ons zelfvertrouwen gevoed door de ander te verketteren. Het is pas van één generatie dat we inclusief proberen te denken. We oefenen ons de ander als geschenk te zien. We danken God dat hij vreemdelingen en gasten in ons midden geeft. In de oecumene belijden we, dat het lichaam van Christus de gezamenlijkheid is. Slechts een eigenzinnige wijsvinger of teen meent dat hij geen onderdeel van het lichaam uitmaakt (1 Corinthiërs 12,16).
Ze zijn er in de achterliggende jaren wel geweest: de mensen die de oecumene kritisch tegemoet traden. Fons Janssen waarschuwde voor de bisschop die ’s ochtends de Heer bad voor het welslagen van de oecumene en die ’s avonds de Heer dankte dat de doelstellingen in ieder geval die dag nog niet waren gerealiseerd. En de Duitse theoloog Ernst Lange gaf ooit lucht aan het gemor van het kerkvolk dat mopperde: ‘De oecumene trok erop uit om de UNA (SANCTA) te zoeken, maar er is een tweede UNO uit voortgekomen.’ Zelf noemde Ernst Lange dit brede onbehagen ‘merkwaardig’. Want het onbehagen had – in zijn woorden – wel betrekking op de ‘succesvolste’ onderneming van het moderne christendom.
De oprichting van de Wereldraad in 1948 en de Raad van Kerken in 1968 kwam niet als manna uit de hemel vallen. Al voor de oorlog waren er grote internationale conferenties die het verlangen voedden naar geloofseenheid en gezamenlijk praktisch werk. De tweede wereldoorlog versterkte het besef van de noodzaak om de handen ineen te slaan. Zowel in de Reformata als in de Catholica werden een wending naar de wereld en nieuwe openheid naar elkaar zichtbaar. De deelname aan de ene oecumenische beweging werd een feit.
In zijn euforie zag Fiolet, de eerste secretaris van de Raad, de oude kerken en hun structuren verdwijnen en plaats maken voor een nieuwe kerk. Voor hem en zoveel anderen betekende de oprichting van de Raad van Kerken in Nederland een utopisch vooruitgrijpen op een nog uitstaande, radicale vernieuwing aan de basis, in de lidkerken en de gemeenten. Het motto van Herman Fiolet in die beginjaren was: ‘We hebben niet de waarheid, maar we zoeken de waarheid’. Niet toevallig viel de lancering van de raad samen met de landing van Niels Amstrong op de maan, een jaar later (21 juli 1969). De sky is niet langer de limit.
Voor de oecumene is het de periode waarin de profetische kritiek goed uit de verf komt. Herman Fiolet belt geregeld met verschillende politici. De Raad heeft in secties vermaarde mensen als de latere ministers Klompé en Kooijmans. Maatschappelijk gebeurt er veel: bestrijding van racisme, ontwikkelingssamenwerking, zwarte theologie, theologie van de bevrijding, nieuwe spiritualiteit.
In eigen land laat de Raad zich in met allerhande maatschappelijke items, zoals de problemen in en met de Molukse gemeenschap, de behandeling van de vele gastarbeiders, de groei van de islam (en in mindere mate van het hindoeïsme), de vele vluchtelingen en vooral de illegale onder hen. Ook de inzet voor vrede en veiligheid mag genoemd.
Maar gaandeweg is er ook een ander geluid te horen. ‘Alle vernieuwende voorstellen in de Raad worden doorberekend op hun al of niet polariserend effect’, aldus voorzitter Henk Berkhof. En de latere voorzitter Ruud Huysmans noemt het van belang ook te letten op ‘een verborgen contract’ van zaken die wel en die niet bespreekbaar zijn.
Op leerstellig gebied hebben de kerken het dan ook moeilijk. In 1978 geeft de Commissie Intercommunie en Ambt haar opdracht terug. De eerste helft van de jaren tachtig staat het zogeheten Lima-rapport van de Wereldraad van Kerken hoog op alle oecumenische agenda’s. Maar het receptieproces stagneert. In 1989 verschijnt het eindrapport van de Commissie Maaltijd des Heren en kerkelijk ambt. Het leidt tot verruiming van gastvrijheid aan protestantse en oud-katholieke zijde. De rooms-katholieke bisschoppen zien er geen aanleiding in de geldende regels te verruimen.
Met de val van de muur in Berlijn op 10 november 1989 lijken de tegenstellingen tussen oost en west te verdampen. Misschien niet echt uitgesproken, maar de consequentie is wel een ongebreideld positivisme en zelfgenoegzaamheid in de westerse wereld. Het neergaan van de muur wordt uitgelegd als een triomf van het kapitalisme en het liberalisme boven het communisme en socialisme. De westerse wereld voelt zich superieur. Westerse waarden zullen uiteindelijk de hele wereld verbeteren, zo is de gedachte.
De oecumenische beweging is op dat moment al een station verder. De kerken blijken opnieuw profetisch te spreken, door te kiezen voor het conciliair proces van vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping. Daarmee sluiten ze aan bij de verschuiving op wereldniveau van noord naar zuid. De kerken die dagelijks lijden onder de negatieve gevolgen van de internationale economische en politieke (wan)orde roeren zich danig binnen de wereldwijde oecumene. De kerken in Azië en Afrika vragen aandacht voor de dialoog met andere wereldreligies en de inculturatie van het Evangelie in de eigen cultuur. In Europa zijn christenen in toenemende mate bezorgd over secularisatie en Verlichting. En in eigen land werken de kerken mee aan bevordering van verdraagzaamheid en sociale cohesie in een multiculturele samenleving.
Ondertussen ligt het interkerkelijk gesprek niet stil. Rond de millenniumwisseling draagt paus Johannes Paulus II in 1995 zijn steentje aan de oecumene bij met de encycliek Ut unum sint. April 2001 is er de ondertekening van de Charta Oecumenica over de oecumenische samenwerking in Europa. December 2003 gaan drie reformatorische kerken in ons land samen tot de Protestantse Kerk in Nederland. Evangelikalen en oecumenikalen lijken elkaar aarzelend te vinden over oude scheidslijnen heen, bijvoorbeeld in de Week van het Gebed voor de Eenheid.
Natuurlijk, niet alle oecumenische ontwikkelingen en succesen vallen op conto van de Raad van Kerken te schrijven. Toch blijft de Raad juist in Nederland van grote betekenis, misschien ook omdat er in ons land een redelijke balans is tussen rooms-katholiek en protestant. Kerken hebben een instelling als de Raad nodig om ruggegraad te hebben, oecumenische structuur, vormgeving. Sociologisch, juridisch en theologisch is de Raad als verbond van kerken een ‘dwaasheid’ (van Ruler). Het is geen concilie of synode. Maar tegelijk beseffen we: zonder deze ‘dwaasheid’ dreigt de oecumene een vluchtig en vrijblijvend karakter te houden.
De tijden wisselen. Een generatie van jongvolwassenen neemt de verantwoordelijkheid over. Mensen van 20 tot 35 jaar. De socioloog H. Becker beschouwt deze als een ‘pragmatische’ generatie. Ze organiseren zich anders dan eerdere generaties; meer in projecten dan in structuren. Ze communiceren met beelden en impressies, meer dan met dogmatiek of abstracte begrippen. De Raad van Kerken in Nederland zal het komend jaar extra inzoomen op deze generatie. Zo willen we jongvolwassenen als ambassadeurs van de oecumene aanstellen voor de periode van één jaar. Hen wordt gevraagd het werk van de Raad kritisch te volgen, maar ook de eigen kerken te doorlichten op hun oecumenisch élan.
Voor de huidige generatie kerkleden en kerkleiders blijft er inmiddels nog genoeg te doen. Oecumenisch engagement begint met de noodzaak tot kerkelijke zelfhervorming. Alle kerken mogen zich geroepen weten om in het kritisch licht van het Evangelie een grotere gemeenschap te doen ontstaan. De Raad ziet het daarom als zijn blijvende taak te werken aan structuren van eenheid. Want het institutionele karakter van de kerk is geen wereldlijke toevalligheid maar behoort tot het wezen van de kerk. Bij het bouwen aan het oecumenische skelet van de ene kerk kan het document van de assemblee van Porte Allegre’Called to be the one Church’ ruimte en richting geven. Het bevat een oproep aan alle kerken de reeds geschonken kerkgemeenschap dieper te beleven en vorm te geven. De oproep ’to be one’ zal voor de Raad het centrale jaarthema zijn van dit jubileumjaar.
De concentratie op de eenheid van kerken mag ons niet die andere taak van de Raad van Kerken doen vergeten: de inzet voor de eenheid van de mensheid, de bezinning op maatschappelijke vragen en de zorg voor de schepping. Het samen stem geven aan getuigenis, dienst en dialoog in de samenleving is niet enkel een kwestie van geloofwaardigheid maar evenzeer een zaak van geloof.
Dat geldt ook voor de spirituele oecumene, de oecumene van het hart. Zonder te werken aan ontmoeting en onderlinge herkenning blijft de oproep tot oecumene een dode letter. De geleefde oecumene krijgt gestalte in gebed en liturgie, in vriendschappen en gezinnen, gespreksgroepen, pastoreskringen, oecumenische verbanden, interkerkelijke manifestaties over kerkgrenzen heen. Daar komen christenen nader tot elkaar en nader tot de ene God, zoals gekend in Woord en Geest, Christus en zijn Kerk. Zoals de viering van dit jubileum ons vandaag ook samenbrengt. Wat een feest om hier bijeen te zijn.
We laten veertig jaar achter ons en we gaan verder. Laten we bij al het oecumenisch ongeduld niet vergeten dat vijf of nog meer generaties bouwden aan de grote kathedralen in de Middeleeuwen. Daarmee vergeleken is het huis dat we de oecumenische beweging noemen nog zeer jong. Slechts één generatie werken we aan het gebouw van de vereniging. Maar laten we ons niet vergissen. Er kan heel wat loskomen op een enkele pinksterdag.
Henk van Hout 21 juni 2008