Op vrijdag 20 april vond de vierde Sibiu-lezing plaats. Deze keer ging het over het thema ‘Religies’. Prof. dr. Henk Vroom, hoogleraar godsdienstwijsbegeerte en coördinator van het Centrum voor Dialoog aan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit en voorzitter van de beraadgroep Interreligieuze ontmoeting van de Raad van Kerken, en Jaap van der Meij, voorzitter van de Katholieke Raad voor Israël (KRI) stonden stil bij de betekenis van religie voor het waarden en normendebat.
Beide inleiders presenteerden hun visie aan de hand van een aantal stellingen, waarbij Jaap van der Meij reageerde op Henk Vroom. In de stellingen stond de onderscheiden rol van Kerk en Staat centraal met betrekking tot de vraag welke plaats religies innemen in het publieke domein.
Henk Vroom maakte duidelijk dat de overheid (EU en lidstaten) moet aanvaarden dat het propageren en internaliseren van waarden levensbeschouwelijk van aard is. De overheid kan daarom levensbeschouwelijke tradities niet negeren en dient onontkoombaar beleid te voeren op levensbeschouwelijk terrein. De overheid moet noodzakelijkerwijze werken met de concensus die in de samenleving ontstaat met betrekking tot waarden en normen. Daardoor is zij in zekere zin afhankelijk van de mate waarin de burgers de waarden en normen in acht nemen.
Tegelijkertijd bestaat in Nederland en de EU een soort ‘Leitkultur’ in wetgeving en in instituties van waardeoverdracht. In deze ‘Leitkultur’ wordt het liberalisme gezien als maatstaf, de rest wordt in meer of mindere mate gezien als bijzaak. Het is echter van groot belang dat de kerken tegen deze gangbare cultuur een tegenwicht bieden en vechten voor hun waarden, anders bestaat het reële gevaar dat deze op den duur verdwijnen. Bovendien kan ook vrijheid niet zonder waarden en normen, anders ontaardt zij in machtsmisbruik. “Als je water zomaar laat stromen, stroomt het naar beneden”. Kerken hebben een verantwoordelijkheid in het overdragen van waarden en normen in een maatschappij. Zij kunnen deze opdracht niet overlaten aan de overheid. Hierbij komt dat vanuit Brussel het cultuurbeleid en het religiebeleid aan de lidstaten van de EU wordt overgelaten. Dat betekent dat in Brussel geen beleid geformuleerd wordt met betrekking tot cultuur en religie voor de EU en in de betreffende lidstaten. Tegelijkertijd is echter ook de EU mede afhankelijk van de normen en waardenpatronen in de lidstaten.
Wet en regelgeving zijn echter niet genoeg voor het overdragen van waarden en normen. De overheid is hiervoor aangewezen op de levensbeschouwingen. Om het debat met de overheid aan te gaan is het van belang dat religies met behulp van mensen uit het betreffende vakgebied (denk bijvoorbeeld aan de Vereniging van Ziekenhuizen ten aanzien van Euthanasie) hun waarden en normen communiceren. Zij zijn vaak beter in staat de inhoudelijke discussies met de overheid te voeren dan alleen de kerkleiders.
De overheid heeft op verschillende maatschappelijke terreinen religieus geïnspireerde organisaties nodig om het debat over waarden en normen binnen deze maatschappelijke terreinen te voeren. De overheid heeft hierbij echter een dubbele rol. Enerzijds dient zij dergelijke religieus geïnspireerde organisaties te faciliteren en te stimuleren, maar anderzijds bepaalt zij ook de grenzen waarbinnen religieuze groeperingen en organisaties kunnen opereren. Deze regels zouden geen struikelblok mogen vormen voor het voeren van levensbeschouwelijke gesprekken binnen organisaties. Neutralisatie verdringt het normen en waardendebat naar de marge. De overheid heeft een verantwoordelijkheid in het bieden van de ruimte die nodig is om binnen organisaties levensbeschouwelijke gesprekken te (blijven) voeren.
Kerken dienen zich hierbij te realiseren dat zij binnen de plurale samenleving alleen aanvaardbaar zijn op het publieke domein, als zij ruimhartig aanvaarden dat er ook andere religieuze tradities deel uitmaken van dat publieke domein. Zij kunnen gewoonweg geen beroep meer doen op voorbije glorie (en macht). De meerderheidsgroep moet expliciet ruimte laten aan de minderheidsgroepen. Hierdoor hebben kerken te kampen met het dilemma van de overheid in spiegelbeeld: kerken willen publieke erkenning en presentie, maar zij willen geen beperking van de godsdienstvrijheid. Kerken zullen pas weer belangrijk worden, wanneer zij aanvaarden dat zij een minderheid zijn. Door de minste te durven zijn, kan vanuit de marge een nieuwe kracht groeien.
Het voeren van het normen en waardendebat door kerken zelf is lastig. Praktisch gezien omdat andere religies andersoortige of vrijwel geen organisatie kennen. Met wie dient het debat dan gevoerd te worden? Mentaal gezien is het lastig omdat andere religies steeds te maken krijgen met de (oude) meerderheid. Op het niveau van het gezag, blijft het toch het parlement dat beslist. In deze debatten zijn het daarom alleen overtuigingskracht en inspiratie die tellen. De kerk heeft immers wel waarden, maar kan zelf geen wetten opleggen. Het voeren van een normen-en waardendebat binnen de kerken is dus mogelijk maar lastig. Het ophogen van de waardestandaard in de samenleving is daarom een brede taak van ‘het publiek’. Hierbij dienen burgers niet alles van de overheid te (willen) verwachten. De staat en de kerken hebben er belang bij dat er levensbeschouwelijk geïnspireerde maatschappelijke organisaties bestaan voor zorg en opvang, onderwijs, media en ontwikkelingswerk. Kerken kunnen hierbij deze organisaties het beste inspireren, faciliteren en bemoedigen, maar niet (willen) sturen. Deze levensbeschouwelijke maatschappelijke organisaties beschikken over meer mogelijkheden om het waarden en normendebat te voeren dan de kerken. Ze hebben vrij toegang tot het publieke debat en kunnen organisaties van gelijkgezinden bij elkaar brengen.
Jaap van der Meij pakt in zijn reactie op Henk Vroom het begrip ‘Leitkultur’ op, om het vervolgens breder te interpreteren. Hij merkt op dat veel van het gedachtegoed waarover Europa nu beschikt via een omweg op ons toe is gekomen (via Rome, Athene of Jeruzalem, maar ook via de Kelten en de Germanen). Hij acht het eveneens van belang te aanvaarden dat het christendom een minderheid is geworden die ieder triomfalisme achter zich dient te laten. In feite heeft Vaticanum II dat gedaan en bestaat er nu eerder een zelfkritische houding. Uit Nostra aetate blijkt dat men allereerst het positieve in de andere godsdiensten wil erkennen en het goede en gemeenschappelijke wil beklemtonen. Er wordt ingezet op het bonum commune, en niet op de verschillen. Dat is geen triomfalisme meer. Tegelijkertijd moet de kerk in deze minderheidspositie echter wel handelen. Dat is moeilijk omdat andere religies inderdaad minder georganiseerd zijn dan het christendom. Er kan dan niet gewerkt worden via vertegenwoordigers van deze religies, maar eerder via netwerkorganisaties. Het gevaar bestaat anders dat wij onze christelijke organisatievorm opleggen aan andere godsdiensten. Geslaagde ontmoetingen tussen verschillende religies in Nederland vinden plaats via het zogenaamde ‘Platform voor religie en levensbeschouwing’. Deze ontmoetingen zorgen ervoor dat de vreemdheid van de ander wordt weggenomen. Het gaat daarbij om wederzijdse bemoediging. Dit kan echter alleen in persoonlijke ontmoetingen. Angst neem je niet weg door informatie te verschaffen, alleen de daadwerkelijke ontmoeting kan angst voor het vreemde wegnemen. Misschien is het daarom beter te spreken over ‘ontmoeting’ dan over ‘dialoog’. Ook bij Joden zie je een weerstand tegen het begrip ‘dialoog’. Zij zijn huivering voor middeleeuwse toestanden. Voor hen staat daarom de ontmoeting centraal.
Verder dient opgemerkt te worden dat het in de relaties tussen religies niet alleen gaat om meerheids- en minderheidsverhoudingen, maar ook om asymmetrie Religies hebben verschillende belangen. Ook dat inzicht dient meegenomen te worden in het waarden en normendebat. Wanneer echter uitgegaan wordt van het feit dat de menselijke waardigheid onopgeefbaar is en onontvreemdbaar dan ontmoet je elkaar in een transcendente verankering van waarden. Deze is niet alleen christelijk. Wanneer religies samen zoeken naar deze transcendente verankering van waarden en normen kunnen zij bijdragen aan een concensus over waarden en normen in de Europese maatschappij.
De discussie werd nog eens onderstreept dat het van groot belang is dat religies zelf initiatieven nemen die bijdragen aan de vorming van het normen en waardenbesef in de maatschappij. Een grote groep mensen in onze samenleving heeft een falend waardenbesef. Dat bedreigt een samenleving. Religies kunnen door het oprichten van maatschappelijke instellingen voorbeelden stellen van hoe aan waarden en normen vorm gegeven kan worden binnen de samenleving. De overheid probeert binnen de zeer kleine marge die zij hiertoe heeft nog iets van solidariteit te bewaren en op te bouwen. Zij probeert dat bijvoorbeeld door het realiseren van sociale voorwaarden binnen de economie. Het is echter van groot belang dat van gelovigen zelf een signaalfunctie uitgaat. Het laten zien van je eigen inspiratie toont de maatschappij wanneer het gaat over waarden en normen, wegen om te gaan. We moeten niet schromen die inspiratie te tonen. De maatschappij heeft er behoefte aan.