Gerechtigheid en Vrede, werken aan een geloofwaardige economie

Download de lezing als Word-document

Vooraf
Volgens de aankondiging van deze reeks zou vandaag spreken mijn directeur, Hielke Wolters. We hebben nauwelijks kunnen overleggen, dus ik weet alleen in grote lijnen wat hij van plan was hier te zeggen. Ik ben in het bijzonder benieuwd naar wat hij had willen zeggen over het thema ‘vrede’, want op het terrein van gerechtigheid en vrede hebben we in Nederland het werk vrij strikt verdeeld: vrede in de vredesbeweging, gerechtigheid in ontwikkelingsorganisaties, waaronder onze organisatie, Oikos. Hoewel dat nooit logisch is geweest, is er momenteel meer dan ooit reden om die onderwerpen wél bij elkaar te houden. Veel geweldsgebruik in de wereld is immers verbonden met situaties van armoede en achterstelling en streven naar economisch gewin. Het bezit van strategische grondstoffen zou voor ontwikkelingslanden letterlijk een hulpbron kunnen zijn, maar meestal is het een bron van geweld en daarmee van armoede en gebrek. Economische globalisering, onveiligheid en geweldsgebruik hebben veel, zo niet alles, met elkaar te maken. Globalisering betekent in heel veel gevallen uitsluiting en leidt zo tot geweld. Leest U Jan Pronk erop na in zijn laatste gehouden Evert Vermeer Lezing  of zijn boek Willens en Wetens . Keihard en glashelder stelt Pronk hieraan aan de kaak dat het een illusie is te denken dat bij de wereldwijde apartheid die door de economische globalisering tot stand gebracht wordt, nog meer conflicten en geweld zullen kunnen uitblijven. Op dit relaas van Pronk blijft een echte reactie uit, en dat is niet zo vreemd, omdat zijn visie een radicaal ander beleid noodzakelijk maakt.

Ik wil daarom in deze inleiding mijn bezigzijn bij Oikos met vragen op het terrein van economische globalisering wat explicieter dan ik dat normaliter doe, verbinden met de vredesthematiek. Ik doe dat op basis van mijn eigen betrokkenheid bij de vereniging Kerk en Vrede  waar ik deel uitmaak van de Theologische Werkgroep. Kerk en Vrede werkt aan een reeks thema’s, waaronder enkele samen met de Raad van Kerken: de herdenking van 50 jaar Europese Samenwerking op 25 maart 2007 en de werkgroep Geweld niet Gewild, die zich in Nederland inzet voor de uitwerking van de Ecumenical Decade to Overcome Violence.
Het speerpunt van het Decennium is in 2007 ‘Europa’, met als motto de bede van Franciscus, ‘Heer, maak mij een werktuig van Uw Vrede’. In Sibiu, tijdens de Derde Europese Oecumenische Assemblee komt dit alles samen in het motto: ‘Het licht van Christus schijnt over ons allen. Hoop op eenheid en vernieuwing in Europa’.
Uit de bijbelstudies  die de Raad van Kerken onlangs over dit motto publiceerde, blijkt hoe centraal dat woord ‘licht’ in de Bijbel staat. Licht te midden van de duisternis: dat is waar een mens naar zoekt, dat wat werkelijk waar is en dat heil biedt. Om dan vervolgens te horen: ‘Gij zijt het licht der wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven’ (Matth.5:14).

De derde assemblee van de Wereldraad van Kerken, in New Delhi in 1961, had ook het ‘licht’ als thema: ‘Het licht van de wereld’. Dat was oecumenisch gezien overigens een interessante bijeenkomst: de eerste assemblee in Azië, de integratie van de Internationale Zendingsraad in de Wereldraad, waardoor, zoals sommigen stelden, de oecumenische beweging nu ‘heel’ was omdat nu zending, dienst en eenheid bij elkaar gekomen waren, én de toetreding van de Russisch Orthodoxe Kerk en een reeks kerken uit de Derde Wereld; de hoop dat ook de Katholieke kerk nog zou toetreden leefde toen nog. Met veel élan besprak men de wereldproblemen. Het nalezen daarvan geeft je een dubbel gevoel: verrassing dat men toen al zo diepgaand over maatschappelijke vragen sprak, maar triestheid over het feit dat diezelfde vragen vandaag de dag nog steeds spelen.
Net als nu voor Sibiu verschenen ter voorbereiding van de Assemblee in New Delhi bijbelstudies . Dat waren bijbelstudies opgesteld door mensen uit de hele wereld en vervolgens in vele talen vertaald. Wat opvalt bij lezing is dat de toon wat stelliger is dan wij hem nu hanteren. Wij lijken niet zo zeker meer van onze zaak als 45 jaar geleden. Net als wij nu lazen zij toen onder andere Mattheus 5 over het licht der wereld. De bijbelstudie van 1961 wijst erop dat er niet staat dat we het licht moeten zijn of behoren te zijn, maar dat we dat zíjn. En heel simpel is de vraag voor de discussie dan ook: ‘Is uw plaatselijke gemeenschap van christenen zo’n stad op een berg als waarvan Jezus spreekt? Zo niet, wat ontbreekt er dan aan uw getuigen, uw dienen en uw dagelijks leven?’ Zo helder is de vraag die aan ons gesteld is: niet voor misverstand vatbaar.

Onbekendheid met de oecumene
De laatste jaren heb ik in veel gemeenten en parochies en voor allerhande kerkelijke groepen gesproken over de thematiek van economische globalisering en ons belijden. De discussie kreeg in protestantse kring een stimulans door eerst de zogenaamde Accra-verklaring van de WARC (het wereldverband van reformatorische kerken waartoe vanuit Nederland de PKN en de Remonstrantse Broederschap behoren). Deze verklaring was de uitkomst van een lang bezinningsproces. Hij werd in de zomer van 2004 aanvaard op de assemblee van de WARC die gehouden werd in Accra. En klaagt in radicale bewoordingen het neo-liberale economische denken en de gevolgen daarvan aan vanwege de vreselijke kloof tussen arm en rijk en de plundering van de aarde. Een citaat:
‘Wij zien dat de economische crisis op een dramatische manier samengaat met de integratie van economische globalisering en een geopolitiek diegesteund wordt door een neoliberale ideologie. Dit is een wereldomspannend systeem dat de belangen van de machtigen verdedigt
en beschermt. Het beïnvloedt en betovert ons allemaal. Zo’n systeem van accumulatie van rijkdom ten koste van de armen wordt in de bijbel beschouwd als ontrouw aan God en als verantwoordelijk voor menselijk lijden dat te voorkomen is, en wordt Mammon genoemd. Jezus heeft onsgeleerd dat we niet zowel God als Mammon kunnen dienen (Luc. 16: 13).’
Het is eigenlijk wel bijzonder dat deze tekst enige bekendheid kreeg, want over het algemeen is de aandacht onder kerkleden voor wat er in de oecumene gebeurt gering. In de PKN is de actie van het Landelijk Missionair Collectief daarbij van onschatbare waarde gebleken. Het LMC (inmiddels opgeheven), een groep van vooral oudere en zeer betrokken kerkleden (onder leiding van de vorig jaar overleden Mr.Wim Kist) vond dat de PKN de Accra-verklaring onder de predikanten moest verspreiden. Toen de kerk dat niet deed en zij ook de adressen van de predikanten niet van de kerk kregen om het zelf te doen, hebben ze het kerkelijk jaarboek in stukjes verdeeld en over hun leden verspreid en die aan het uittypen van de adressen gezet. Deze beweging heeft daarmee één van haar kernbegrippen ‘culturele ongehoorzaamheid’ eer aangedaan. ‘Culturele ongehoorzaamheid’ lijkt mij overigens een kernwoord te moeten zijn bij ons spreken over de zaken van vrede en gerechtigheid.
Zo kregen de PKN-predikanten allemaal de Accra-verklaring, en dat is niet zonder gevolgen gebleven. Er is geen oecumenische tekst die de laatste jaren zoveel aandacht heeft gekregen als deze verklaring. Toen Oikos in maart 2005 een bijeenkomst over economische globalisering organiseerde, samen met theologische faculteiten, kwamen daar tot onze enorme verrassing 350 mensen op af, waarvan 2/3 theoloog. Dat vormde voor mij het bewijs van het succes van de actie van het LMC én van mijn overtuiging dat de verontrusting én verlegenheid over deze thematiek breed gedeeld worden, en dat wat ons te doen staat vooral is die op een goede manier te kanaliseren. Ook daarover straks meer, want dat klinkt simpeler dan het is.
 
Een tweede oorzaak van de relatieve bekendheid van de Accra-verklaring is al even bijzonder: het gegeven dat zowel voorafgaand aan de discussie in Accra in Ghana als in de discussie hierover in de synode van de PKN in Nederland grote bonje zou uitbreken, vanwege de radicale inhoud van de verklaring. Ook ingewijden verwachtten dat en de pers wilde dáár natuurlijk graag bij zijn. Maar het gebeurde niet, wat verschillenden van de aanwezigen verbaasde en door hun ervaren werd als een wonder .
Maar dat de Accra-tekst aandacht kreeg, ook in de pers, is een uitzondering. Oecumene is niet meer een zaak waar veel kerkleden warm voor lopen, nationaal of internationaal. De wereld globaliseert, en de kerk, die toch de eerste globaliseringsbeweging is, provincialiseert. En dat is ernstig. Want de oecumene is de manier waarop kerken uit andere delen van de wereld tot ons kunnen spreken. En als zij ons iets willen zeggen of vragen, moeten we natuurlijk wel luisteren! Het is niet voor niets, dat in heel veel teksten over economische globalisering verwezen wordt naar 1Cor.12, de kerk als lichaam van Christus: als één lid lijdt, dan lijden de anderen mee. En dat betekent dus: als die anderen niet lijden, dan maken zij kennelijk geen onderdeel uit van dat lichaam. Wie niet meelijdt, wie niet meedenkt, schendt het lichaam, schaadt darmee zichzelf en de ander. Is er dan nog wel sprake van een kerk?

Dat die geluiden niet doorkomen, dat onbekend is dat die bijeenkomsten plaatsvonden en wat er gezegd is, heeft natuurlijk veel oorzaken. Onze landelijke kerken hebben momenteel de handen vol aan zichzelf en ze blijven maar denken dat daar de oplossing ligt. Maar er zijn ook oorzaken die gelegen zijn in de moderne tijd van individualisering en privatisering van het geloof. Wat moet je tegenwoordig wel niet doen om alle kerkleden te bereiken? Vroeger was je met één of twee kranten en met een stuk of vijf periodieken klaar: vandaaruit ging het verhaal wel weer verder. Momenteel zijn die twee kranten niet meer geïnteresseerd, en die periodieken worden door bijna niemand meer gelezen. Welke media hebben we tegenwoordig nog gemeenschappelijk? Ieder leest iets anders. Voor radio en tv geldt hetzelfde. Er is wel internet, maar daar vind je alleen iets als je iets zoekt. Daar ligt een probleem. Hoeveel hebben we gemeenschappelijk en hoeveel willen we nog gemeenschappelijk hebben? We leven in een wereld die bol staat van communicatiemiddelen, maar -vreemd genoeg- mede daardoor kunnen we elkaar nauwelijks meer bereiken.

In gemeenten en parochies
Maar als het dan toch zou lukken om mensen ervoor te interesseren in gemeenten en parochies de thematiek te agenderen: wat raden we ze dan aan te gaan doen?
Laat ik beginnen met te zeggen dat er gelukkig veel kerken zijn die zo’n advies niet nodig hebben. Die allang weten wat ze te doen staat, omdat ze nota hebben genomen van wat er om hen heen gebeurt. Maar veel meer dan in het verleden het geval was, weten kerken niet meer wat ze moeten doen, zelfs wanneer ze ervan overtuigd zijn dat ze dat wel moeten en dat ook willen. En hoe pak je het vervolgens aan?
Er is een sterke neiging om zo’n tekst als de Accra-verklaring te gaan bespreken, dan heb je tenminste iets in handen. Dat kan, maar is riskant, want de kans is groot dat er dan dingen gezegd gaan worden als: ‘Is het niet wat zwaar aangezet?’, ‘er zitten toch ook goede kanten aan het systeem?’, ‘armen zijn toch niet alleen slachtoffer, er is toch ook veel corruptie?’, ‘is het niet een wat oppervlakkig hanteren van bijbelteksten?’: dat soort opmerkingen, U kent ze wel. Het is de bespreking van een tekst, maar geen poging om te begrijpen waarom zo’n tekst geschreven is. Daaraan is de landelijke kerk zelf ook schuldig, want in de oecumene vindt de bezinning over dit soort onderwerpen al heel lang plaats. Zo is de discussie in de WARC hierover al gaande vanaf het begin van de jaren negentig en dat ging steeds gepaard met de oproep er op lokaal niveau over te spreken. Stelt U zich eens voor wat er gebeurd zou zijn wanneer de kerken meegenomen waren in dat bezinningsproces? Dat er een proces had plaatsgevonden zoals indertijd in de Verenigde Staten met de brief van de Amerikaanse bisschoppen over de economie uit 1986 ? Maar dat is niet gebeurd, en U kunt zelf wel invullen waarom niet.
Maar daarom is nu een inhaalslag nodig. Niet alleen in de PKN. Ook de reflectie die plaatsvindt binnen de Wereldraad van Kerken en in allerhande katholieke verbanden komt niet echt door in de locale kerken. Het lijkt me teveel gezegd om te stellen dat het Accra-document uit de hemel gevallen is (want om U de waarheid te zeggen ga ik ervan uit dat in de hemel dit soort documenten niet meer nodig is) , maar in ieder geval hebben veel kerkleden het wel zo ervaren dat dat document er plotseling was, als een schepping uit het niets. Dat is ronduit slecht. Het brengt de oecumene in diskrediet. En wat is een kerk zonder oecumene? Dat is geen kerk, dat is een gezelligheidsvereniging.

Maar hoe dan wel te spreken over teksten als die van Accra? Ik denk dat dat niet anders kan door het proces dat tot ‘Accra’ leidde ook in eigen kring te voeren. Ik denk dat dat kan. Ik heb de bespreking van de tekst op de synode van de PKN meegemaakt, dat was in november 2005. Af en toe kon ik wel huilen van de kronkelredeneringen. Zo van: ‘Als we dit allemaal zeggen, moeten we ook allemaal SP gaan stemmen, en aangezien we dat niet doen, moeten we dit ook niet zeggen’, ‘laten we een voorbeeld nemen aan de vader uit het boek van Jan Siebelink’ . Maar daarnaast ook mensen die dolgelukkig waren en trots dat hun kerk dit nu eindelijk oppakte, want ze voelden zich daarin zo alleen. Kortom: de volle breedte van de kerk sprak op die synode. Maar door alles heen werd heel duidelijk dat er een zeer breed gedeeld gevoel van onbehagen was, ‘zo kan het niet’, een weliswaar diffuus gevoelen, maar wel zeer fundamenteel. De waanzin van het consumentisme, de struisvogelmentaliteit ten aanzien van het milieu, de illusiepolitiek van ons veiligheidsdenken. En de synode ging vervolgens bijna unaniem akkoord met het agenderen van de thematiek in de kerken. Bij mijn spreekbeurten kom ik die verontrusting en dat onbehagen eigenlijk steeds tegen, als ik er in slaag om iets te laten zien van een gedeelde verlegenheid op dit punt. Dat is niet altijd makkelijk. Het is voor ons allemaal veel makkelijker om een discussie aan te gaan of kinderarbeid nu werkelijk zo slecht is en om het gesprek dood te slaan met de opmerking dat niet iedereen zich duurdere duurzame producten kan veroorloven. Maar het zou zo mooi zijn wanneer we erin zouden slagen om serieus met elkaar in gesprek te gaan over dat diepe gevoel van onbehagen, de eigen motivatie, over de eigen moeite én de successen bij het werken aan een betere wereld.

De vraag is alleen: is de kerk voor mensen nog een plek waar ze met elkaar over deze zaken willen en durven spreken? Dat is heel spannend. Waardoor laten we ons gezeggen, waaraan ontlenen we onze identiteit: aan onze consumptie, ons werk, onze opleiding, status, of aan ons kerklidmaatschap? Zijn onze medegelovigen de mensen met wie we nog wel in gesprek willen, of kiezen we daar heel anderen voor uit? En wat betekent het voor ons kerkzijn als de medegelovigen niet of niet meer onze vanzelfsprekende gesprekspartners zijn, voor wie we ons hart willen openen? Kun je zo kerk zijn?

Belijden
Er is nog een hobbel die we moeten nemen. De verklaring van Accra spreekt in belijdende termen over de economie. De verklaring is vier bladzijden lang, en ruim de helft daarvan is gesteld in de vorm van een belijdenis: wij geloven… en daarom verwerpen wij … . Ik citeer één artikel:
We geloven dat God een God van gerechtigheid is. In een wereld van corruptie, uitbuiting en hebzucht is God op een bijzondere manier de God van de behoeftigen, de armen, de verschoppelingen en de misbruikten (Psalm 146: 7-9). God roept op tot rechtvaardige verhoudingen met al het geschapene.
Daarom verwerpen wij iedere ideologie of economisch regiem dat winst boven mensen laat gaan, geen zorg draagt voor de hele schepping en dat de gaven van God die bedoeld zijn voor iedereen, privatiseert. Wij verwerpen iedere leer die -in naam van het evangelie- diegenen rechtvaardigt die zo’n ideologie ondersteunen of zich er niet tegen verzetten
Het is natuurlijk wel speciaal iets van de theologische traditie van de WARC om de thematiek zo te bespreken: eerder deed men dat ook al ten aanzien van de apartheid en de kernbewapening, en daarbij werd steeds verwezen naar de belijdenis die voortkwam uit de strijd van de belijdende kerk in Duitsland ten tijde van het nazisme. Die kerk verzette zich tegen het merendeel van de Duitse kerk die zich aansloot bij Hitler. De belijdende kerk zei toen (in de Barmer Thesen): ‘wij verwerpen de valse leer als zouden er terreinen van het leven zijn waarin we niet aan Christus maar aan andere meesters toebehoren’. Andere kerkelijke tradities doen dat niet zo expliciet, maar toch zien we ook daar een tendens in het spreken om de stellingname van de gelovigen in dit soort zaken niet meer louter te zien als een toepassing van het geloof, maar als onderdeel daarvan. Hielke Wolters en ik hebben in ons boek Uitsluitend participatie (theologische overwegingen bij globalisering)  daar ook op gewezen. We halen daar een uitspraak van paus Johannes Paulus II aan uit de encycliek Centesimus Annus waar hij de christelijke antropologie -en dat is toch het kloppende hart van de katholieke sociale leer- een hoofdstuk van de theologie noemt. En de katholieke theoloog Salemink  wijst er in zijn boek over de katholieke kritiek op het kapitalisme op, dat Johannes Paulus II daarmee op een nieuwe manier over de katholieke sociale leer spreekt. Het gaat hier over geloofskennis. Salemink acht het daarom niet onmogelijk dat in de toekomst ook dogmatische uitspraken gedaan gaan worden over maatschappelijke onderwerpen. En, zegt hij, dat gaat gelijk op met de protestantse traditie die ook in die richting gaat. Ik denk overigens, en dat is ook mijn ervaring van samenwerking binnen het langlopende en brede project ‘Economie een zaak van geloven’ onder voorzitterschap van Dr. Hans van Munster van enkele jaren geleden, dat de protestantse en katholieke tradities van kapitalisme-kritiek elkaar kunnen verrijken, en in het huidige debat over economische globalisering zeker hun diensten zouden kunnen bewijzen. Ik denk eigenlijk, dat heel wat kerkleden zouden opschrikken van de radicale inhoud van veel van dit soort teksten uit onze tradities. Denk alleen maar aan de pauselijke uitspraak dat bewapening ‘diefstal van de armen’ is!

Er is echter wel een probleem. Onlangs vertelde ik in een protestantse gemeente op hun verzoek over de Accra-verklaring. Iemand reageerde met de opmerking dat ze daar niet zoveel mee kon: zo dogmatisch! En vervolgens gaf ze een kritiek op het hedendaagse economisch denken en beleid die er niet om loog en minstens zo radicaal was als die van Accra! Ik merk vaker dat mensen moeite hebben met die nauwe verbinding van geloof en economie en het hanteren van geloofstaal en verwijzingen naar de bijbel. Ik vrees dat dat te maken heeft met een tendens die ook een drijvende kracht is in de globalisering als geheel: individualisering en privatisering. ‘Ik maak zelf wel uit wat ik geloof’, kort samengevat. Dat kan een gezonde reactie zijn op opgelegde dogma’s, ook al wantrouw ik, zeker in de PKN, zo langzamerhand dat soort opmerkingen, want de mensen die dat nog hebben meegemaakt in de protestantse kerken zijn zo ongeveer van de generatie van 70 jaar en ouder. Ik vrees dat het inderdaad meer een uiting is van individualisering. Dat zou op zich nog niet zo erg zijn, als die niet ook gepaard ging met privatisering: we vallen elkaar niet meer lastig met wat we geloven, en vinden het eigenlijk een beetje onfatsoenlijk worden wanneer dat wel gebeurt. Maar ook hier moeten we de vraag stellen: wat is nog kerk, gemeenschap der heiligen, lichaam van Christus, wanneer dat gesprek niet meer plaatsvindt? Want laten we ons geen illusies maken: als dat gesprek niet meer plaatsvindt, blijft er binnen de kortste keren niet zoveel meer over van de toch zo revolutionaire boodschap van vrede, verzoening, gerechtigheid en bevrijding. ‘Zijn woord wil deze wereld omgekeerd’ van Huub Oosterhuis  is de afgelopen weken in vele kerken gezongen die de afgelopen tijd het boek Esther in hun diensten bespraken. Het is bijna een taal geworden die niet meer past, waarbij je bang wordt dat er mensen bezwaar tegen zullen maken. In zo’n situatie wordt het moeilijk over deze onderwerpen te spreken. Maar kun je zonder als kerk?

De tekenen der tijden onderscheiden
Het doorzien van de dingen die gaande zijn, het onderscheiden van de tekenen der tijden, wat de diepste beweegredenen en wat de verborgen motieven zijn: dat is fundamenteel voor het kerkzijn. Dat is het werk van de profeten die koningen wezen op hun dwaalwegen en die valse profeten aanklagen omdat ze over vrede spreken waar geen vrede is omdat er onrecht heerst. Het ontmythologiseren en ontmaskeren van mooie verhalen hoort daarbij. Zoals de kerken dat al heel lang doen als het gaat over de armoede in eigen land: dat woorden als dat we ‘offers moeten brengen om het economisch beter te laten gaan’ een vorm van afgoderij is, omdat hier mensen tot middel gemaakt worden voor de doeleinden van anderen. Dat lijkt me voor alles een taak van de kerk. Dat is ook wat geprobeerd werd in de verklaring van Accra, en in een lange paragraaf die ook de titel draagt ‘de tekenen der tijden onderscheiden’ wordt in een schets een poging tot zo’n duiding gegeven.
Ook in het gesprek over het gebruik van geweld is die kritische geest broodnodig. Onze kerken hebben zich terecht indertijd kritisch uitgelaten over de oorlog tegen Irak, maar ik heb node het vervolg daarop gemist in de vorm van een pleidooi voor het onderzoek dat nu níet zal gaan plaatsvinden (maar natuurlijk ooit eens wel zal plaatsvinden, en waarom dan niet nu?). De vereniging Kerk en Vrede is momenteel bezig met een project dat moet leiden tot een publicatie over propaganda. Het ontmaskeren van propaganda is in feite hetzelfde als het bezig zijn met het doorprikken van economische drogredeneringen. De journalist Joris Luyendijk heeft over propaganda en de journalistiek een schitterend boek  geschreven dat ik U allen aanraad te lezen. Wat je ziet, is de werkelijkheid niet. Wat je hoort, moet iets wat je niet hoort, verbergen. We zullen moeten leren te luisteren met andere oren en te kijken met andere ogen. De politie die wapens verstopt in de school waar de anders-globalisten verblijven ten tijde van de demonstraties in Genua 1981 om de demonstranten te kunnen criminaliseren. Het naar Oost-Europees voorbeeld in scène zetten van het neerhalen van een standbeeld van Saddam Hoessein. De halve waarheden en hele onwaarheden. De taal die mensen langzaamaan vergiftigt. De vijanden van mijn vijanden die dus mijn vrienden zijn, ongeacht wat ze doen. De economische belangen, de honger naar olie, die weggemoffeld worden achter ideële motieven. Hier moeten we zo slim zijn als de slangen, opdat we vervolgens in ons handelen zo argeloos als de duiven kunnen zijn! We kunnen dat als kerken ook, juist omdat we onderdeel uitmaken van een wereldwijde gemeenschap. De mogelijkheden die dat ons biedt, zouden we veel beter moeten leren gebruiken.
Ik was daarom erg blij met Rüdiger Noll, de directeur van de commissie voor Kerk en Samenleving van de Raad van Europese Kerken schrijft in een tekst  ter voorbereiding van Sibiu over het veiligheidsconcept dat de EU in 2003 aanvaardde. Hij schrijft dat dit concept geen poging doet om de oorzaken van onveiligheid aan te pakken, maar alleen vraagt om een ‘robuust antwoord’ op gewelddadige conflicten. Terecht stelt hij de vraag wat we als kerken verstaan onder veiligheid? Hoe zo over veiligheid te spreken dat dit geen vrijbrief wordt om de mensenrechten te ondermijnen? Noll wijst op de noodzaak van een nieuwe visie. Kerken moeten, voeg ik daaraan toe, oppassen niet te makkelijk mee te gaan in de woorden en de denkwijzen van de politiek. De Europese integratie was indertijd een vredesproject, geboren uit de wens een eind te maken aan conflicten. Het is niet om die historische reden dat de Europese eenwording per definitie een goede zaak is. Die is alleen een goede zaak voorzover en wanneer die een voortzetting is van dat vredesproces, en dan nu op wereldschaal. Het is de taak van de kerken daar voortdurend op te letten; de integratie-promotie op zich kunnen we wel aan anderen overlaten. Als het gaat over Europa lijkt het er nu alleen nog om te gaan om de bevolking van Nederland en Frankrijk zo te masseren dat ze hun ‘nee’ tegen de grondwet intrekken. Kerken moeten zich daar niet voor lenen, en pleiten voor een aanpassing van die grondwet, bijvoorbeeld in die zin dat het vredesproject van de EU ook in het eigen veiligheidsdenken wordt vormgegeven.

Waarover moeten de gesprekken in de kerken gaan?
Terug naar het niveau van de gemeenten en parochies. Daar zal een reflectieproces moeten plaatsvinden zoals dat in oecumenische verbanden al op zoveel plaatsen heeft plaatsgevonden. Daarbij kan het over talloze zaken gaan. De thematiek van de wereldwijde armoede zal in die gesprekken al snel een plaats vinden, want gelukkig hebben onze kerken en kerkleden op dat terrein een heel goede traditie. In iedere kerk zit wel iemand die betrokken is bij de Wereldwinkel, en de hele thematiek van eerlijke handel kan zo ingebracht worden. En meestal weet men dan ook de weg wel te vinden naar informatie over andere organisaties en onderwerpen zoals de schuldenproblematiek, want het gevaar ligt wel voortdurend op de loer dat het nadenken blijft steken op het niveau van een inzameling voor een eigen project. Maar het gaat ook om onze eigen samenleving, het vinden van de weg naar de politiek. Er zijn terreinen waarop we als kerken al ervaring hebben opgedaan, zoals de opvang van vluchtelingen en asielzoekers en de Arme Kant van Nederland. Helaas is in heel veel kerken het bezig zijn met die onderwerpen iets van de vrijetijdsbesteding van de individuele leden, en geen onderdeel van het kerkzijn. Ik denk dat zowel deze actieve kerkleden als ook de kerk zelf erbij gebaat zijn wanneer er veel meer werk gemaakt wordt van een inbedding van al deze vrijwilligersactiviteiten in het locale kerkenwerk, door informatieverstrekking, voorbede, inschakeling bij acties en dergelijke. Voor milieuactiviteiten geldt hetzelfde. Gelukkig zijn er de laatste jaren onder andere door de werkgroep Kerk en Milieu van de Raad van Kerken (nu helaas opgeheven) methoden ontwikkeld om deze thematiek in kerken aan de orde te stellen.

Maar naast al deze thema’s, of misschien moet ik zeggen, als versterking en verdieping van het bezigzijn met die thema’s, is het ook belangrijk met elkaar te spreken over grondtendensen in de maatschappij, die maken dat problemen als die ik hiervoor noemde, zich maar steeds blijven doordoen. De economisering van het totale leven is daarin een belangrijke tendens, met effecten op alle terreinen, over de hele wereld tot in het kerkelijke en persoonlijk leven aan toe. Die onderwerpen kunnen aan de orde komen wanneer er plekken gecreëerd worden waar mensen zich kunnen uitspreken over zaken waar ze zelf tegenaan lopen in hun werk, in de politiek, in hun vrijetijdsactiviteiten en in hun gezin. Ik denk dan aan zaken als de consumptiedrift en de consumptiedwang die tot veel onheil leidt, van overwerkte ouders tot jongeren die meer tijd kwijt zijn met vakkenvullen dan met school, en die leidt tot enorme afvalstromen, grondstoffenverspilling en milieuaantasting. Ik denk aan ontwikkelingen in de zorg, die er toe leiden dat mensen die uit liefde voor mensen voor dat werk kozen, daar nu om precies diezelfde reden uit stappen. In het onderwijs is veel gaande waar momenteel alleen met een soort incidentenpolitiek op gereageerd wordt. Het bedrijfsleven: ik noem zonder verdere toelichting twee recente voorbeelden: 12 miljoen beloning voor een Numico-directeur (naast een salaris van 2 miljoen), en geen extra geld voor het NS-personeel omdat de targets niet gehaald zijn, maar wél een forse bonus voor de directie. Wat betreft de gezondheidszorg citeer ik uit het voorwoord dat prof.dr.Jan van Es, oud-hoogleraar huisartsgeneeskunde, in zijn terugblik daarover onlangs schreef: ‘Ik ben de laatste tijd erg ongerust geworden over de vergaande veranderingen die de minister van Volksgezondheid Hoogervorst in de gezondheidszorg wil doorvoeren. Heel goed is zijn idee om het verschil tussen ziekenfonds en particuliere verzekering op te heffen, maar de wijze waarop hij de gezondheidszorg verder vorm wil geven vind ik verontrustend. Hij verloochent zijn verleden als minister van financiën niet en kent de ziektenkostenverzekeraars een zeer grote macht toe, die onder andere de marktwerking moet bevorderen. In combinatie met een gebrek aan inzicht in de mechanismen die in de gezondheidszorg spelen, kan deze hierdoor tot een bureaucratische moloch worden. De gezondheidszorg wordt dan mede door commerciële overwegingen geleid (met aan economie en handel ontleende begrippen als marktwerking, concurrentie, een zo laag mogelijke prijs, eigen risico) en niet primair door optimale zorg voor zieken. Veel zal afhangen van de wijze waarop artsen, verpleegkundigen en andere werkers in de gezondheidszorg pal staan voor het behoud van de waarden die de gezondheidszorg altijd gekoesterd heeft en waarin de gezonden de lasten van de zieken helpen dragen’ . Het gaat om markt, winst en concurrentie, maar die zullen ons niet het cement verschaffen dat de samenleving bij elkaar houdt. Terecht wijst Van Es erop dat die zorg wordt afgeschoven op het individu dat daarvoor tegelijk steeds minder mogelijkheden krijgt. Dit soort tendensen zullen we moeten keren.

In het verleden kenden we in onze kerken bijeenkomsten voor bepaalde beroepsgroepen: op Kerk en Wereld kwamen bijvoorbeeld advocaten bij elkaar, notarissen, werkers in de gezondheidszorg en ingenieurs om te spreken over fundamentele vragen bij ontwikkelingen in hun vak. Daarnaast kennen we natuurlijk het werk van de kerk in de industriële wereld. Maar het is een werksoort die in de kerken nooit de hoogste prioriteit heeft gehad en langzaamaan is of wordt afgebouwd. Natuurlijk: er zijn wel andere plaatsen waar fundamentele discussie over al deze werksoorten kan plaatsvinden, maar heel vaak zijn die toch verbonden met belangenbehartiging in enge zin. De kerk heeft daarmee zelf de gedachte versterkt dat het geloof alleen maar met een klein deel van het bestaan te maken heeft.
Dat draaien we niet zomaar terug. Maar steeds opnieuw zullen we ons moeten afvragen hoe we in veranderde omstandigheden en met minder middelen en -ik vrees- ook met steeds minder kader, deze noodzakelijke bezinning toch kunnen laten plaatsvinden. Want een kerk die de tekenen van de tijden niet onderscheidt, loopt het grote gevaar zonder het te weten afgoden te gaan nalopen.

De plannen voor de toekomst
Ik ben me er pijnlijk van bewust dat ik hiermee een reeks wensen voor de toekomst heb geformuleerd die nauwelijks haalbaar lijken. Maar ik hou ze toch nog maar een poosje vast, omdat er toch in geschiedenis en heden voorbeelden zijn van fantastische acties van kerken en kerkelijke organisaties met grote waarde voor de gehele samenleving. De kerkelijke vredesbeweging is er toch een tijdlang in geslaagd het defensiebeleid werkelijk onderdeel van het maatschappelijk debat te maken, zoals dat behoort in een volwaardige democratie. Voor mij is dat nog steeds een blinkend voorbeeld, hoe moeizaam en spannend het ook vaak was. Het zijn ook de kerken geweest die de aandacht hebben gemobiliseerd voor de arme kant van Nederland, en het vluchtelingenwerk wordt op veel plaatsen gedragen door kerkleden. Natuurlijk: het is oproeien tegen de stroom, maar een kerk kan zich niet veroorloven zich te laten meesleuren.

Oikos wil de komende jaren de kerkelijke bezinning op economische globalisering op haar agenda houden, en gezien hetgeen ik hiervoor zei is dat natuurlijk een gedurfde onderneming.We doen dat zoveel mogelijk in oecumenisch verband, in samenwerking met kerken en andere kerkelijke organisaties. Met de PKN en het landelijk bureau DISK hebben we een groot programma geformuleerd onder de titel ‘Werken aan een geloofwaardige economie’ en ook voor katholieke organisaties hebben we een aanbod ontwikkeld.
U kunt daarover meer vinden op de website van Oikos (www.stichtingoikos.nl) en op de website www.geloofwaardige-economie.nl. Het programma omvat een groot aantal onderdelen.
Er zijn plannen in ontwikkeling voor een jongerenprogramma, er zal worden gewerkt aan training en scholing en daarvoor wordt ook materiaal ontwikkeld, bijvoorbeeld door een inventarisatie te maken van succesvolle activiteiten die al in gemeenten en parochies zijn ondernomen. Er zal een essaywedstrijd gehouden worden over de thematiek van geloof en economie onder studenten economie en theologie. Ook zijn we in gesprek met de theologische faculteit van de universiteit van Tilburg om wederom een congres voor theologen te organiseren, en ik realiseerde me toen ik deze inleiding aan het schrijven was, dat ik in feite ook bezig was een groot aantal vragen op te werpen die daar aan de orde zullen moeten komen. Het totale programma is een mengeling van fundamentele reflectie en praktische zaken. Zo zal er ook een duurzaamheidscan gepresenteerd worden waarmee locale kerken hun gedrag kunnen meten, niet alleen op het gebied van milieu maar ook op het gebied van omgaan met mensen. Ook de oproep van Kerk in Actie om over te stappen op Greenchoice voor duurzame energie is gedaan in het kader van de reflectie op deze thematiek. Het streven is om een website te creëren en een nieuwsbrief die een hulp kunnen bieden bij de doorgaande bezinning.

Ik hoop van harte dat Sibiu voor deze bezinning een stimulans zal betekenen.

Greetje Witte-Rang
Oikos
Postbus 19170
3501 DD Utrecht
tel.030-2361508
e-mail: greetje@stichtingoikos.nl
www.stichtingoikos.nl

vlnr: Greetje Witte, Geert van Dartel, Ineke Bakker, Hanneke Arts