Op 23 mei organiseerde de Werkgroep vluchtelingen van de Raad van Kerken een online meeting in aanloop naar de Europese verkiezingen over het thema: Vluchteling in Europa, gast of last? Door de grote belangstelling voor de bijeenkomt werd de maximale capaciteit van de zoombijeenkomst bereikt. Voor alle belangstellenden hier de tekst van de lezing van Erica Meijers, docent en onderzoeker diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Graag stel ik u voor aan mijn vriend Zjelko Vukovic. Zjelko moest vluchten uit zijn geliefde stad Sarajevo tijdens een oorlog in Europa die veel te snel weer is vergeten. Ik ontmoette Zjelko in 1994, midden in de Bosnië-oorlog. We werkten destijds beide als journalist en raakten in gesprek op een bijeenkomst over de rol van de media in de oorlog. Hij vertelde hoe hij op een morgen buiten kwam en ontdekte dat geen enkel gebouw waarin de ziel van de stad had gewoond, nog overeind stond. De bibliotheek was in puin geschoten, de schouwburg eveneens. “Op dat moment was ik een vreemdeling in mijn eigen stad geworden”, zei hij. “Weet je”, zei hij, “jullie in het Westen denken dat je niets kan gebeuren, dat die rare lui op de Balkan elkaar gewoon weer eens afmaken. Maar ik dacht hetzelfde. Ik dacht dat ons multiculturele Sarajevo niet kapot te krijgen was. Maar beschaving is flinterdun, voor je het weet ben je de grens naar barbarij overgestoken.”
Zeljko Vukovic schreef boeken en werkte zolang hij kon als journalist, tijdens de oorlog als lid van een netwerk dat informatie uitwisselde tussen journalisten aan beide kanten van het front. Toen de situatie onhoudbaar voor hem werd, vluchtte hij naar Noorwegen. Daar was hij zeven jaar statenloos voor hij de Noorweegse nationaliteit kon aanvragen. Pas toen kon hij zijn uiteengevallen land weer bezoeken. Hij begon hij te pendelen tussen Belgrado en Oslo. Ook in die tijd had hij het zwaar als journalist, omdat onafhankelijke media in Servië nog altijd schaars waren en Zjelko nog altijd kritisch. In 2009 betaalde hij de tol voor zijn zware bestaan: hij stierf aan een hartaanval. Nog steeds treur ik om hem, om zijn blauwe ogen en zijn scherpe tong. En ik bedenk dat zijn opmerking over beschaving en barbarij vandaag veel urgenter voor me klinkt dan tijdens de Bosnië oorlog in de jaren negentig, nu ook onze eigen pluralistische identiteit door populisme en radicaal rechts onder druk staat. Zijn wij de grens al over?
Gestold beeld
Op welk moment word je een vluchteling? Je zou kunnen zeggen: op het moment dat anderen een beeld maken van wie jij bent: de vijand, de kakkerlak, de untermensch, enzovoort. Uitsluiting en geweld begint met het ontwerpen van een vaststaand, gestold beeld van de ander. Zo’n beeld kan langzaam groeien en zijn grip op de samenleving versterken. U kent de beelden die over vluchtelingen worden verspreid. Ik herhaal ze liever niet. Al in 2011 maakte ik een boek over populisme in Europa, en dat was zeker niet het eerste dat verscheen. Inmiddels is er een radicaal rechtse coalitie in Nederland, met een akkoord dat weliswaar van vage en onmogelijke voorstellen aan elkaar hangt, maar desondanks veel schade kan aanrichten.
De omgang met verschillen is de inzet van de publieke ruimte, ofwel de vormgeving van onze democratie. De kernvraag daarbij is: hoe maken we ruimte om elkaar werkelijk te kunnen ontmoeten en vast te stellen wat ons verbindt? Deze inzet raakt bij de huidige coalitie op de achtergrond. Verschillen tussen mensen worden uitvergroot en grenzen worden onderstreept. Hierdoor vervaagt de grens tussen beschaving en barbarij. Witte middenklasse Nederlanders met een baan hoeven zich weinig zorgen te maken, maar vluchtelingen en migranten in Nederland worden steeds openlijker buiten spel gezet en maken zich vaak grote zorgen. Ik zie twee grote risico’s voor de democratie: de ene is het uitvergroten en verabsoluteren van verschillen, waarbij mensen op een beeld worden vastgepind dat anderen van ze maken. Het tweede risico is het ontkennen van verschillen onder het mom dat we allen gelijk zijn, omdat we toch ‘allemaal mensen zijn’, waarbij het dominante deel van de bevolking bepaald wat mens-zijn is. Ook hierdoor worden mensen vastgepind op een beeld dat anderen van ze maken. Hoe kunnen we met deze risico’s leren omgaan? Hoe kunnen we weerbaar worden tegen het bestempelen van anderen als wezens die nauwelijks of zelfs niets meer met ons te maken hebben, of wel als mensen die gemaakt worden naar ons beeld? Beide benaderingen leiden tot het omslaan van beschaving in barbarij. En dus tot de productie van vluchtelingen.
Voor Zjelko Vukivic begon het toen hij besefte dat hij een vreemdeling was geworden in zijn eigen stad. Hij was zijn thuis verloren nog voor hij fysiek vertrok. Het beeld van wie hij zelf was en van de plek waar hij zich thuis voelde, vielen uit elkaar, omdat anderen, die de macht hadden te definiëren wie hij was en wat zijn wereld was, besloten dat zijn beeld van de werkelijkheid had afgedaan. Sarajevo was geen multiculturele stad meer, maar viel uiteen langs geconstrueerde etnische scheidslijnen. Zjelko verzette zich tegen het beeld dat je of Servisch of Kroatisch was, hij kende de complexe verhoudingen met gemengde huwelijken en kinderen die servische en kroatische roots hebben, hij wist van de lange gezamenlijke geschiedenis en verdedigde zijn multi-etnische en multiculturele identiteit. Tevergeefs. Wie weigerde te kiezen en de ander tot vijand te bestempelen, werd zelf tot vijand en vogelvrij. Zjelko moest weg.
Wegwerpidentiteit
Op welk moment word je een vluchteling? Ik zou zeggen: op het moment dat de ander een gestold beeld van je maakt, jouw identiteit vastlegt in een eendimensionaal beeld, dat gemakkelijk kan verworden tot een wegwerpidentiteit en jijzelf tot een wegwerpmens. Op dat moment kiept een beschaafde samenleving om en verwordt tot barbarij. Beelden zijn dus allesbehalve onschuldig; ze staan in het hart van ons mens-zijn. Daarom is het zo cruciaal dat we bewuster leren om te gaan met beeldvorming. Een oude religieuze traditie zou ons hierin de weg kunnen wijzen. Ik doel op het beeldverbod, dat zowel in jodendom, christendom als islam bekend is. In het verleden, ook alweer onder invloed van het groeiende populisme, kwam dit verbod voornamelijk ter sprake als er weer een cartoon was gemaakt die mensen de gordijnen in joeg of die zelfs tot geweld leidde. Het beeldverbod werd zo vooral zichtbaar als een voorbeeld van de achterlijkheid van religie, die geen kritiek verdraagt. Maar er is ook een positieve interpretatie mogelijk. Ik wil graag vier dimensies van zo’n positieve interpretatie met jullie delen. Omdat ik denk dat het beeldverbod ons kan behoeden voor barbarij.
Maar laten we de opdracht tot het beeldverbod eerst eens bekijken. Dit is de tekst, zoals die in Exodus 20 staat:
3 Vereer naast mij geen andere goden.
4 Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hierboven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde.
5 Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de EEUWIGE, uw God, duld geen andere goden naast mij.
De eerste twee verzen onderstrepen het verbod om een beeld te maken. Ook het verbod andere goden te vereren kan zo opgevat worden: die andere goden zijn immers dode beelden zonder macht. De enige die het immers verdiend vereerd te worden is de levende God, die wij niet in een beeld kunnen vastleggen, omdat deze God het leven zelf is, groter dan wij, en onmogelijk om vast te leggen. Volgens de Joodse traditie mag je geen beeld [tselem] van God maken, omdat de levende mens zelf beeld van God is. En wie een beeld van God maakt, star van hout en steen die stom en blind zijn, wordt zelf als die beelden. Het beeldverbod impliceert stevige religiekritiek: de goden waarin de mensen geloven, de machten waarin ze hun vertrouwen leggen, zijn doorgaans het vereren niet waard, maar ze maken ons tot slaven. De oude goden zoals Baal en Astarte maakte vruchtbaarheid en natuur tot de kern van alles. Het is niet voor niets dat de voortgang van het volk Israël zo vaak plaatsvindt via vrouwen die lange tijd onvruchtbaar bleven. Want niet de vruchtbaarheid, maar alleen de levende God verdient de eer. We kunnen erover twisten welke stomme en starre godsbeelden vandaag in onze wereld aanbeden worden. Maar ik wil me nu vooral richten op het 4e en 5e vers, het verbod om een afbeelding te maken van wat dan ook in de hemel en op de aarde en daarvoor neer te knielen. Ik beperk me hier tot de beelden van andere mensen.
Diep ingesleten behoefte
Het gebod om geen beeld te maken van alles wat leeft, confronteert ons allereerst met het feit dat we een diep ingesleten behoefte hebben om beelden te maken. Om de wereld in te delen in duidelijke plaatjes. Die beelden zijn niet altijd volkomen fout; ze zijn zo krachtig omdat ze een kern van waarheid bevatten. Het probleem is dat ze éen aspect uitvergroten en tot het enige ware beeld bombarderen. Ik deel ze liever niet te lang, want ze zijn machtig. Het probleem met deze beelden is dat ze vaak projecties zijn van onze eigen negatieve gedachten. Zijn we bang voor die ander die we niet kennen, maar willen we die angst liever niet erkennen of onder ogen zien? Dan zijn we geneigd om de schuld voor onze angst bij de ander te leggen: er is vast een goede reden dat we bang zijn: de zwarte huidskleur van de ander betekent bijvoorbeeld dat de ander van nature slecht, of agressief is. De lichaamsvormen of kleding van de ander zijn bewijs van diens seksuele verdorvenheid. Zo wordt de ander, en historisch gezien komt de ander van buiten Europa, vaak afgebeeld als het tegendeel van hoe wij, witte Europeanen, onszelf graag zien: als rationele, beschaafde wezens. Veel van wat we vrezen in de ander gaat eigenlijk over angsten of verlangens van onszelf, die we liever niet onder ogen willen zien omdat ze niet passen bij de idealen of eisen van onze cultuur. Een beeld reduceert de ander tot onderwerp van onze eigen voorstellingen over onszelf en de ander en is erop gericht de eigenheid van de ander te controleren of uit te wissen. Beelden van anderen zijn doorgaans projecties van onszelf. Het effect is dat verschil en afstand worden vergroot: wie zo’n beeld krijgt opgeplakt en zich daarin niet herkent, voelt zich afgewezen en zet vervolgens zijn hakken in het zand, probeert zich af te sluiten voor de stereotypering (omdat die besmettelijk is) of trekt zich terug in zijn eigen wereld. Zo komen mensen tegenover elkaar te staan en naderen we de grens tussen beschaving en barbarij.
Het beeldverbod is een oproep om deze neiging tot projecteren onder ogen te zien en de productie van eendimensionale identiteiten een halt toe te roepen. In plaats van beelden te maken van anderen, kunnen we leren om ook de donkere kanten van het bestaan bij onszelf te houden en er anderen er niet mee te belasten. Dit vraagt om de bereidheid onszelf te laten corrigeren en kritiseren. Zo zou het bijvoorbeeld helpen om bij onszelf na te gaan met welke beelden van zwarte mensen we van kinds af zijn opgegroeid en hoe die steeds weer opduiken in onze gedachten, ook als we dat eigenlijk niet willen. Het zou ook helpen om de beelden die tot ons komen kritisch te bevragen: wie profiteert van het beeld dat wordt opgeroepen? Wie heeft er voordeel van om vluchtelingen als profiteurs of juist hulpeloze zielenpieten af te schilderen? Wanneer is iemand volwaardig lid van de samenleving en hoe ziet een echte Nederlander eruit? Je kunt dit soort dwingende beelden op allerlei manieren analyseren.
Zjelko Vukovic deed dit met behulp van vileine dialogen over de denkbeelden in Noorwegen ten aanzien van asielzoekers. De IKON-radio zond ze in 1998 uit. Deze dialogen maakten de bestaande beelden over de ander eerst zichtbaar, en stelde daar vervolgens een veel complexer en vaak verrassend beeld tegenover. Ik zou graag een fragment uit een van zijn dialogen voorlezen, maar daarvoor hebben we de tijd niet. Ze spelen zich af aan de grens, in de trein, in een café en bij een sollicitatiegesprek. In zijn dialogen kiest Zjelko Vukovic ervoor tegen de haren in te strijken: de migranten gedragen zich zelfbewust, hebben politiek niet correcte opvattingen en voldoen zelden aan het beeld van hun inlandse gesprekspartner, of die nu progressief of populistisch is. Dit is mijn eerste punt: onze diep ingesleten behoefte om beelden te maken wordt door het beeldverbod bevraagd en opgeschud.
Meer dan één dimensie
Mijn tweede punt bij het beeldverbod sluit hierbij aan. Het gaat over de complexiteit van mensen. Het beeldverbod is de erkenning dat je van de ander in feite geen beeld kunt maken, omdat een mens nooit te vatten is in één dimensie of één trefwoord. Een beeld doet altijd tekort, omdat het de ander reduceert tot maar éen ding. Iedereen heeft meerdere identiteiten. Een vluchteling is ook een moeder of zus, is een journalist of advocaat of kapper. Het beeldverbod herinnert eraan, dat een ander zich altijd onttrekt aan ons beeld van hem of haar. Jezelf verdiepen in achtergronden helpt, net als iemand persoonlijk leren kennen. Maar ik wil nog een stap verder gaan: er is altijd een deel van ieders identiteit dat zich aan het zicht onttrekt, verborgen blijft. De ander kun je niet helemaal kennen, net zoals je overigens jezelf nooit helemaal kunt kennen. De samenvatting van de torah in het grote gebod: heb God lief en je naaste, die is als jij, gaat precies hierover: maak de liefde niet kapot door de ander (of jezelf) vast te pinnen op een vaststaand beeld. Dat is de basis voor respect: een laatste oordeel is onmogelijk. Als levend beeld van God draagt elke mens iets van het mysterie in zich, dat niet ontrafeld kan worden. Doen we dat wel, dan schenden we het beeldverbod. En we kunnen elke dag om ons heen zien dat dit kan leiden tot scheiding en geweld.
Het beeldverbod komt dus op voor het recht van alle mensen om een geheim te hebben, om onbegrijpelijk en raadselachtig te zijn. In een van zijn dagboeken schrijft de Zwitserse schrijver Max Frisch over de mens als een enerverend raadsel. Soms kunnen we daar niet meer tegen. ‘Dan maak je jezelf een beeld. Maar dat is liefdeloosheid, verraad’, zegt Frisch. Het beeldverbod kan helpen het wel uit te houden met die raadselachtige ander, die is als wijzelf, en toch zo anders. Het daagt ons uit om keer op keer vraagtekens te plaatsen bij de beelden die we hebben gemaakt en ontvangen en ze bij tijd en wijle indien nodig als afgodsbeelden stuk te slaan. Pas wanneer we accepteren dat er altijd iets zal blijven bij de ander dat zich aan ons begrip onttrekt en dat de ander dus een raadsel blijft, pas dan komt er echte ruimte voor echte ontmoeting.
Geen definitieve beelden mogelijk
Mijn derde opmerking bij het beeldverbod ligt in het verlengde van dit tweede punt: als je weet dat het in feit niet kàn, een accuraat beeld maken, dan kun je ook zeggen: Een beeld is maar een beeld; het is maar één interpretatie van de werkelijkheid en kan nooit de gehele waarheid vangen. Er zijn geen definitieve beelden mogelijk, noch van de anderen, noch van onszelf. Vereer ze dus niet, buig er niet voor: maak er geen goden van, of in seculiere taal: verabsoluteer ze niet, pin elkaar er niet op vast en gebruik door jezelf gemaakte beelden niet zonder meer voor basis van politiek beleid. Het is maar één interpretatie van de werkelijkheid en kan nooit de gehele waarheid vangen. Vanuit het beeldverbod kunnen we alleen maar die manier van denken afwijzen die van culturele, religieuze of andere verschillen onoverkomelijke barrières tussen mensen maakt. Maar we moeten ook oppassen met een kleurenblinde manier van denken die de eenheid tussen mensen benadrukt. Dat kan namelijk leiden tot de annexatie van anderen – ‘iedereen is immers in de kern gelijk’ wordt dan al snel: hetzelfde als ‘wij’. De beste manier om generalisaties en karikaturen te bestrijden is je te verdiepen in de motieven en achtergronden van mensen van vlees en bloed. Zo konden in het verleden koloniale karikaturen van zwarten veranderen door ontmoetingen met Afrikaanse leiders en Amerikaanse burgerrechtenactivisten. Dat proces gaat nu door Black Lives Matter nog altijd verder. Daarbij is confrontatie soms onvermijdelijk en is ongemak altijd aan de orde: want de beelden waarmee we vertrouwd zijn loslaten is doorgaans een pijnlijk en ongemakkelijk proces. Het begint bij de erkenning dat de ander ons tegenbeeld niet is, maar evenmin is zoals wij.
En dus moet je je verdiepen in de manier waarop een ieder met zijn geschiedenis omgaat, waar je die geschiedenis deelt en waar je misschien tegenover elkaar staat; hoe taal, cultuur, seksualiteit en religie iemands persoonlijke identiteit heeft vormgegeven en wat daarbij bemoedigend en wat stigmatiserend werkte. In een democratie hoort daarbij ook het publieke gesprek – dat gepaard kan gaan met protesten en demonstraties – over de manier waarop mensen hun politieke identiteit kunnen uitdrukken en zich vertegenwoordigd kunnen weten. Wie deze strekking van het beeldverbod aanvaard, zou ook een veelheid van beelden kunnen accepteren als een uitvoering van het beeldverbod. Die beelden kunnen goed met elkaar op gespannen voet staan. Een veelheid van beelden en verhalen vervangen de karikaturen, al blijft het belangrijk dat die beelden niet stigmatiserend of versimpelend zijn. Het wezen van een mens blijft ongrijpbaar, vlucht als het ware voor ons uit en nooit kan worden vastgelegd. (ook in die zin is de mens beeld van God)
Toekomst
Mijn vierde en laatste opmerking bij het beeldverbond gaat over de toekomst. Vluchtelingen die ontsnapt zijn aan het gestolde beeld dat hen in eigen land tot een vreemdeling en uitgestotene maakte, worden in het nieuwe land vaak opnieuw geconfronteerd met vaststaande beelden over hun identiteit. Gedacht vanuit het beeldverbod zouden zij niet moeten worden vastgepind op wat achter hen ligt, maar juist een kans moeten krijgen hun eigen geschonden zelfbeeld te vernieuwen, met het oog op de toekomst. Het beeldverbod vereist in feite een andere visie op identiteit: geen eeuwige kern, noch een resultaat van het verleden, maar een visioen voor de toekomst.
Als we ervan uitgaan dat er geen definitieve beelden mogelijk zijn, noch van anderen, noch van onszelf, dan ligt ook de identiteit van mensen of culturen niet vast. Zelfs fundamentalisten veranderen van mening, al zullen ze dat zelf misschien niet zo snel toegeven. De werkelijkheid en wij daarin, zijn voortdurend in beweging, schommelend tussen breuk en continuïteit. Het beeldverbod creëert als het ware een lege plek, een plek waar het mysterie zich bevindt, en waar we geen toegang toe hebben. Wie zich aan het beeldverbod wil houden, zou deze open ruimte moeten respecteren. Deze ruimte is de plek waar de macht zich bevindt, de macht om anderen te definiëren en hun ruimte af te bakenen. Theologisch gezien is dit de plek van God, wiens werkelijkheid oneindig veel groter is dan de onze. Staatsrechtelijk gezien was dit in de grondwet dan ook de plek van de pre-ambule, de plek waar God ter sprake kwam. Op die lege plek klopt het hart van de democratie: er is immers niemand die in zijn eentje de macht heeft of kan claimen. Politiek ligt de macht bij het pluralistische parlement. In de publieke ruimte gaat de lege plek om het maken van ruimte voor elkaar, voor ontmoeting met iemand die werkelijk anders is. Zo’n ontmoeting verandert alle betrokkenen.
Als het ons lukt anderen niet te vast te pinnen op dat wat achter hen ligt, maar hen mee te nemen naar een nieuwe wereld waarin een plek voor hen is, dan doen we recht aan het beeldverbod en dan leven we in een werkelijk democratische samenleving.
Ziel
Volgens Zjelko Vukovic lag de ziel van het multiculturele Sarajevo in de schouwburg en in de bibliotheken, op al die plekken waar bestaande beelden voortdurend worden bekritiseerd, verworpen en ververst. Verbeelding is het tegendeel van de productie van gestolde beelden. Het is de plek waar beschaving wordt geoefend en barbarij bestreden. Ik zou dus zeggen: ga heen en vertel verhalen, verbeeld je ervaringen, in het volle besef dat het ook maar beelden zijn, en dat het laatste woord onuitgesproken moet blijven, omdat zich daarin het mysterie van het menszijn verbergt.
Erica Meijers is docent en onderzoeker diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit