Het laatste wat hij zich herinnert is de klap. Even daarvoor hadden ze een vriend bij zijn huis afgezet. Als de vriend de deur opent gaat er een bom af. De rechterkaak van zijn vriend wordt door de explosie weggeslagen, met een deel van zijn gezicht. Ook zijn hand en linkerbeen worden afgerukt. Rebin rent naar zijn bloedende vriend, sleept hem de auto in. De chauffeur geeft plankgas. Slechts een paar meter verder komt de klap. Opnieuw een bom.
Uren later wordt Rebin wakker in een ziekenhuisbed. Het zal 8 maanden duren voordat hij naar huis kan. Zwaargewond aan zijn buik en zijn rechterbeen, scherven in zijn hele lichaam. Zijn onderbeen onherstelbaar beschadigd. Hij zal nooit meer helemaal goed kunnen lopen. Rebin is 15 jaar oud.
Het is de eerste explosie die hem treft. Niet de eerste explosie die hij ooit meemaakte, ook niet de laatste die hij nog zou meemaken. ‘Ik heb veel ontploffingen gezien, veel doden.’ Het wordt naarmate hij het vaker meemaakt niet makkelijker, integendeel. Bovendien geneest Rebin niet goed, hij kan niet goed functioneren. Hij leeft op pijnstillers.
Afwijkend geloof
Rebin is Kakai. Een minderheidsgroep met een afwijkend geloof. Hij groeit op in het dorpje Arab Koy in Centraal-Irak. In 2014 valt IS het dorp aan. Het gezin weet op tijd weg te vluchten naar Kirkuk. Maar ook daar wordt vader bedreigd omdat hij Kakai is. Hij sluit zich aan bij de Koerden die vechten tegen IS. Zo wordt het gezin opnieuw doelwit van IS. Ook na de bomaanslag op Rebin gaan de dreigementen door. Die heeft dan nog hard medische zorg nodig, waarvoor er thuis geen geld is. Hij besluit te vluchten.
Pijnstillers en sigaretten
Hij leeft op de vlucht van paracetamol en sigaretten. Want de pijnen in buik en been blijven hels. Maar de jongen zet door en weet Turkije te bereiken. Vanuit Turkije naar Griekenland. In Griekenland wordt hij als minderjarige door de VN en hulporganisatie Intersos geselecteerd om naar Nederland te komen. Het is 2017 als hij in Nederland arriveert. Rebin is 17 jaar. Hij krijgt, als alleenstaande minderjarige asielzoeker, een vergunning voor een jaar.
Daarna moet hij opnieuw asiel aanvragen. Maar dan gebeurt er iets geks: de IND gelooft niet dat hij is getogen in Centraal-Irak, want hij is geboren in Arbil – in het relatief veilige Noord-Irak. Maar zijn ouders zijn wel degelijk met de kleine Rebin verhuisd naar het dorpje vlakbij Daquq in Centraal-Irak en hij is toch echt daar opgegroeid.
En hij is ook echt Kakai, een groep mensen die vanwege hun (niet-islamitisch) geloof als afvalligen worden vervolgd en groot gevaar lopen op gevangenneming, vernedering en marteling en zelfs moord. Omdat de IND zijn herkomst niet gelooft, geloven ze zijn problemen vanwege zijn geloof ook niet.
Nachtmerries
Hij vecht het negatieve besluit op z’n asielverzoek aan, tot aan de Raad van State. In de eerste jaren hier slaapt hij bar slecht. In nachtmerries herbeleeft hij de ontploffingen, ziet hij de gewonde mensen, z’n vriend, de doden. Dan wordt hij wakker en slaapt hij niet meer. De gespecialiseerde hulpverleners van psychiatrisch centrum De Evenaar in Beilen helpen hem er bovenop. Hij slaapt nu wel beter, maar zit soms toch nog de hele nacht spelletjes te spelen. Hij verontschuldigt zich met een glimlach. ‘Dat is niet goed.’
Ondertussen heeft hij bewijzen verzameld, die zijn identiteit aantonen en zijn verhaal onderbouwen. Zijn doop als Kakai, bijvoorbeeld, en de school waar hij naartoe ging. Maar voor zijn procedure mag dat niet baten: dan had hij die papieren maar eerder moeten overleggen, oordeelt de Raad van State en handhaaft het negatieve besluit van de IND.
Sinds 2018, toen zijn vergunning afliep, zit hij in de opvang in Emmen (eerst van Op ‘t Stee, nu van INLIA). Zijn advocaat werkt nu aan een herhaalde asielaanvraag; met alle documenten die Rebin nu heeft weten te bemachtigen zou hij een goede kans moeten maken.
Geborgenheid
Het is een zonnige dag als hij zijn verhaal zit te vertellen in de woning van INLIA. Voor het bezoek heeft hij speciaal koffie gehaald en gebakjes. De woning is kraak- en kraakhelder. En Rebin blijft glimlachen, blijft positief. Hoe houdt hij dat in vredesnaam vol? ‘Er zijn hier goede mensen, die helpen.” Hij knikt met het hoofd naar de vrijwilliger die erbij zit.
‘Ik heb onderdak. En ik heb mijn pleeggezin.’ Dat pleeggezin is een Syrisch gezin met vier kinderen, dat hij in het vluchtelingenkamp in Griekenland heeft ontmoet. Zij ontfermden zich over Rebin. Ze kwamen ook naar Nederland, tot Rebin’s grote geluk. Nog een groter geluk: ze wonen in Emmer-Compascuum. Hij ziet zijn ouders, broers en zusjes – zoals hij ze noemt – heel vaak. Daar vindt hij geborgenheid. Nu nog de veiligheid van een verblijfsvergunning.