Groter contrast is eigenlijk niet denkbaar dan tussen Nederland en Estland. Deze week bezocht een delegatie van de Europese Kerkenconferentie en de Europese Bisschoppenconferentie de regering in de Estlandse hoofdstad Tallinn. De Nederlandse regering gaf geen kik en ging niet in op het verzoek van de kerken om een gesprek toen de Nederlandse regering het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie invulde. De Estse regering ontving de kerkleiding wel en deed dat met veel egards. Ook de kerkleiding liet zich van zijn aangeklede kant zien; toen er na het bezoek bij verdere contacten foto’s moesten worden gemaakt had men geen burgerpakjes aan, die protestantse leiders nogal eens plegen aan te trekken bij plechtigheden, maar de kerkleiding liet zich met kostbare ambtsgewaden fotograferen en toonde zo dat religie en stijl in elkaars verlengde kunnen liggen.
Het voorzitterschap van de Europese Unie wisselt ieder half jaar. Estland heeft de voorzittershamer 1 juli overgenomen van Malta, die de eerste helft van 2017 op het pluche zat. Nederland vervulde de eervolle taak eerste helft 2016. De voorzitter is in de regel in staat om bepaalde accenten te geven aan het beleid. En dat is precies de reden dat de kerken vragen om een gesprek. Ieder half jaar weer. In zo’n gesprek kunnen de kerken ideeën aanreiken in de lijn van het gekozen beleid van de voorzitter, of alternatieven.
De kerkelijke delegatie van CEC en COMECE sprak samen met een vertegenwoordiging van de Raad van Kerken in Estland met premier mr. Jüri Ratas en minister van binnenlandse zaken mr. Andrus Anvelt. Estland heeft al laten weten dat er voor de Baltische staat vier thema’s van belang zijn: de interne markt, de digitale markt, de energie-unie en de integratie van de Oost-Europese landen in Europa.
Er is gesproken over de solidariteit in Europa tussen oost en west; noord en zuid. De overheid vindt het belangrijk die solidariteit uit te bouwen en ook de kerken hebben aangegeven daar een bijdrage aan te willen leveren. De overheid gaf aan de visie van de kerken te delen, dat religie niet alleen gezien moet worden als iets wat problemen kan veroorzaken, maar juist ook als iets wat problemen kan helpen oplossen. Afgesproken is dat de overheid samen met de kerken een consultatie zal organiseren over religieus fundamentalisme op 16 en 17 november in Tallinn.
Estland wordt in het algemeen gezien als één van de minst religieuze landen van Europa. Het Reformatorisch Dagblad plaatste in 2013 nog een artikel waarin werd gezegd: ‘Godsdiensten leggen het af tegen de natuur, waar stenen gelden als broeders’. Volgens de Eurobarometer in 2010 gelooft 18 procent van de bevolking in een God; 29 procent gelooft niets. Dat is nog een erfenis van het Sowjet-tijdperk. De meeste christenen zijn evangelisch-luthers (13,6 procent). Er zijn ook veel mensen Russisch-Orthodox (12,8 procent). Verder zijn er onder meer Baptisten (0,5 procent) en Rooms-Katholieken (0,5 procent).
Bijzonder detail is, dat de Russisch-Orthodoxe Kerk zich in 2008 heeft teruggetrokken uit de Conferentie van Europese Kerken (CEC). Zij heeft dat gedaan uit onvrede over het besluit van de CEC om de Orthodoxe Kerk uit Estland, die onder het gezag van Moskou valt, toe te laten als lid van de conferentie. De Russen vinden dat zij als moederkerk die vertegenwoordiging al invullen en zien het lidmaatschap van de Esten als een dubbeling en een vorm van heresie.
De delegatie van de CEC was op topniveau in Tallinn aanwezig. Naast de secretaris-generaal Heikki Huttunen uit Finland, was er de president Christopher Hill uit Engeland (derde van links op de foto; ook in (paars) ambtstenue) en de twee vice-presidenten metropoliet Emmanuël uit Frankrijk en ds. Karin Burstrand uit Zweden (tweede van links).