De preekstoel is in sommige kerkelijke traditie in diskrediet geraakt. De veranderde waardering zette zich aan het einde van de twintigste eeuw en het begin van de eenentwintigste eeuw door. Dat heeft onder andere te maken met een veranderende visie op preken. Het gaat niet langer om verkondigend preken, maar om een relatie met de gemeente, waarbij de afstand minder groot moet zijn. Tegelijk verandert de visie op de voorganger. Hij wordt gezien als anchorman, een vaste presentator. Hij moet boeien en vasthouden. Een preekstoel is daarbij maar lastig en schept juist afstand. Een spreker met ruimte voor allerlei vormen van expressie is visueel veel aantrekkelijker. De techniek, in de vorm van een headset en zo nodig een beamer, bieden daarbij nieuwe mogelijkheden.
Dat schrijft Anje de Heer van het steunpunt Liturgie in het blad Eredienst. Om idee te krijgen van het veranderde beeld legde het steunpunt een stuk of twintig predikanten de vraag voor naar hun gedachten over de preekstoel. Is het een symbool, een praktisch ding, een sta in de weg, een houten broek, een veilige plek, een achterhaald concept, een zinvol meubel? In de reacties kwam steeds weer het begrip ‘communicatie’ boven drijven. De preekstoel is daarbij lastig, omdat het afstand schept. Tegelijk – paradoxaal genoeg – is de preekstoel vaak handig, omdat je de voorganger kan zien. De balans opmakend, stelt De Heer, dat de preekstoel in onze kerken op zijn retour is.
De preekstoel had aanvankelijk ook niet een centrale plaats in de kerk. De houten stoel, zoals wij die kennen, dateert eigenlijk pas van de late middeleeuwen. In de Vroege Kerk ontbrak de preekstoel. De Schriftlezingen werden verricht vanaf de ambo, een verhoging op de grens van het kerkschip en het koor of de apsis. De preek werd uitgesproken door de bisschop vanaf een bisschopszetel. Later gingen anderen de verantwoordelijkheid van de bisschop overnemen. Ze kregen een eenvoudige verhoging in de kerk, het pulpitum. En er werd ook wel gepreekt vanaf de ambo. Pas in de late middeleeuwen verscheen de sermoenstoel in de kerk. De ontwikkeling hing samen met de hernieuwde aandacht voor de preek. Voor de preek was een podium nodig, een verhoging. Dan kon ieder de predikheer zien. Hij was dan ook goed te horen. De preekstoel ontstond eigenlijk als een gebruiksvoorwerp. Doopvont en altaar werden gewijd, maar met de preekstoel gebeurde dat nooit. Vanaf de Reformatie kwam de preekstoel in het centrum van de kerk te staan. Afscheiding en Doleantie versterkten die ontwikkeling. Maar als de liturgische ontwikkeling in gang wordt gezet, begin van de twintigste eeuw, aldus De Heer, verschuift de aandacht weer ietwat weg van de kansel richting het liturgische centrum.
Anje de Heer neemt in haar artikel een soort middenpositie in. Ze roept op de kansel blijvende waarde te geven, niet alleen om theologische redenen, maar ook om praktische argumenten, zoals die van de verstaanbaarheid. Verder dient men in het oog te houden dat een kerkdienst iets anders is dan een presentatie. De prediker is geen spreker. ‘Nog niet zolang geleden ging het om preekstoel, doopvont, collectezakkenrek en orgel. Inmiddels ook om beamerschermen, lezenaar, piano, drumstel, geluidsinstallatie, banken voor het kindmoment. Alles verplaatsbaar en zo functioneel mogelijk, voor het geval dat’. De Heer zelf wil zo ver niet gaan. Ze vraagt om besef van de gang in de liturgie en de wisselende plaatsen in het gebouw die daarbij een rol spelen. ‘Het denkkader dat hoort bij het oog hebben voor het grote geheel van liturgie is een ander. Functionaliteit mag een rol spelen, maar de liturgische invalshok gaat altijd en in alle opzichten voor’.
Foto: In oude Middeleeuwse kerken kom je de kansel nog op centrale plekken tegen.