Ioan Sauca, priester van de Roemeens-Orthodoxe Kerk en als directeur verbonden aan het oecumenisch instituut in Bossey, heeft een theologische analyse gemaakt van de pelgrimage. Hij laat zien hoe godsbeeld en levensvisie samenvallen en opgepakt worden in de liturgie. Ökumenische Rundschau heeft zijn bijdrage opgenomen. Voor de theologische fijnproevers geven we hier een vrije vertaling van een gedeelte van zijn verhaal.
Theologische, geestelijke en liturgische lijnen van een nieuw paradigma
Vanuit orthodoxe optiek zijn er in het paradigma van de pelgrimage theologische, geestelijke en liturgische aspecten te onderkennen, die teruggaan op de vroege kerk.
A. Theologische lijn
Kerkvaders als St. Gregorius van Nazianze en St. Johannes van Damascus leggen er de nadruk op dat God niet statisch is, maar dynamisch. Ze willen daarmee laten zien dat het mysterie van het geloof in een drie-enig God tot in het wezen toe te herleiden is tot de liefde. God heeft een perichoretische existentie (dat wil zeggen, dat hij uit is op communicatie ook binnen de drie-eenheid). Dit uit zich in een eeuwig innerlijk samenzijn, een eeuwige relatie, een wederzijdse doordringing van de essentie. Er is een altijd voortgaande beweging binnen God. Je mag metaforisch gezien zelfs spreken van een goddelijke dans. Deze existentie van God is een reis. God wil zich uiten vanuit zijn diepste drie-enige wezen. Je kunt dat Gods oikonomia voor deze wereld noemen. Deze uitingen zijn altijd doortrokken van kenotische bescheidenheid (je mag ook zeggen een leegmakende, opofferende bescheidenheid). Hij maakt anderen zichtbaar en bevestigt hen in hun bestaan.
De kerkvaders van de vroege kerk hanteren een christologische-messiaanse hermeneutiek. Ze herkennen de triniteit in talrijke passages en gebeurtenissen van het Oude Testament. De triniteit is daarin steeds aanwezig, God is in beweging en gaat voorwaarts. De Vader geldt gewoonlijk als de Schepper. Maar in de scheppingsdaad is het Woord al aanwezig. Het is ook de eeuwige Logos. Door hem is alles geschapen. En de eeuwige Geest is er als derde persoon evenzeer bij betrokken. Hij zweeft boven de wateren (Gen. 1,2).
Genesis leidt de schepping van de eerste mensen in met de woorden ‘Laat ons mensen maken’ (Gen 1,26). Abraham en Sara krijgen bezoek van drie mannen, die op weg zijn naar Sodom en Gomorra. We zien deze verschijningen in de christelijke traditie als een zinvol beeld van de drie-enige God, onder wie de Heilige Geest, die zich mysterieus in het Oude Testament bekendmaakt. In zijn gloedvolle betoog voor de rechtvaardigen in Sodom spreekt Abraham de drie mannen als één persoon aan, ‘Heer, mijn Heer’ en het antwoord luidt: ‘Toen sprak de Heer’ (Gen. 18).
De Zoon wordt de Verlosser genoemd. In de daad van de Verlossing zijn de Vader en de Geest evenzeer actief als de Zoon. De incarnatie van de Zoon wordt zowel in de bijbel als in de liturgie als een bezoek, een beweging, een afkomst, een reis naar de wereld voorgesteld. God was nooit afwezig in de wereld, maar in de incarnatie – zonder zich van de Vader of de Geest te scheiden – is het woord tot schepping geworden. Het werd vlees en bloed. Hij nam met het lichaam de hele wereld op zich, om haar te redden. De daad van de verlossing in en door Christus was geen automatisme, geen declaratie, geen statische gebeurtenis, niet eenmalig of iets aan de buitenkant. Integendeel. De verlossing kwam tot stand door een proces, een gezamenlijke reis van een gevallen mensheid en schepping in de persoon van Jezus Christus. In Christus en door Christus bereikte de gevallen mensheid en de schepping heling en verzoening aan het kruis van Golgotha en door de opstanding op de derde dag als het hoogtepunt van de hele reis van de verzoening. De gemeenschappelijke reis werd voortgezet met de hemelvaart, als de geheelde, de verzoende en veranderde mensheid en schepping, opgenomen in het lichaam van Christus, die zetelt aan de rechterhand van de Vader. Zo werd het beeld van datgene waartoe mensheid en wereld zijn geroepen. Vanuit dit perspectief kan men zien wat het betekent dat Christus de middelaar is. Hij wijst de weg van de verlossing van de wereld, tot de theosis van de mensheid; hij wijst op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
De manifestatie van de Heilige Geest wordt ook als een beweging neergezet. Hij daalt af, zet de reis van verlossing voort. De Geest komt nooit alleen. De mens geworden Zoon, gekruisigd en opgestaan, en de Vader zijn beide in de Geest aanwezig. Door de Heilige Geest is de trinitarische God in de wereld aanwezig. Door de Heilige Geest is ook de kerk vol van triniteit. Door de Heilige Geest verstaat de mens de triniteit (Joh 14,23) en is hij uitgenodigd om samen voort te gaan op de weg van heiliging, naar de volheid van het eschatologische rijk. Door de weg van heiliging volgen we niet alleen Christus die de weg wijst, door de Heilige Geest ondernemen we zelf de weg in en met Christus en in gemeenschap met de Vader. We zijn niet alleen. Onze reis is niet richting het rijk of ten dienste van het rijk. De reis staat onder het teken van de gerechtigheid en de vrede. Het is een reis van gerechtigheid en vrede, omdat God ons op deze weg leidt. Het is Gods handelen en Gods missie in de wereld en voor de wereld. Wij zijn slechts Gods medearbeiders en medereizigers.
B. Liturgische lijn
De genoemde theologie wordt zichtbaar en levendig in de liturgie van de Orthodoxe Kerk. Zowel de liederen als de liturgische gebaren zijn uitdrukking van de theologische inzichten. Laten we als voorbeeld de eucharistische liturgie van St. Johannes van Chrysostomos nemen.
Helemaal aan het begin wordt de gemeente herinnerd aan het doel van de geestelijke reis, die met de liturgie aanvangt. De liturgie begint met de lofprijzing van ‘het rijk van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’. De orthodoxe gelovigen blijven traditiegetrouw tijdens de eucharistische liturgie staan. Er zijn alleen zitplaatsen voor ouderen en zieken. Maar zelfs zij worden bij tijd en wijle opgeroepen te gaan staan. Zo wordt duidelijk dat de gemeente op een pelgrimsreis is van het rijk.
Het beeld van de pelgrimage komt op verschillende momenten naar voren. Het evangelie wordt in een processie van de gemeente naar het altaar gebracht en gaat later weer terug. Zo wordt duidelijk gemaakt dat Christus in het vlees is gekomen.
De scheppingsgaven, gerepresenteerd door de gaven van brood en wijn, worden ook in processie naar het altaar gebracht. Ze maken de tocht vanuit, binnen, in naam van en samen met de gemeente. De celebrerende geestelijken volbrengen de processie met de elementen van de schepping met deelneming van de gemeente. De liturgische gebeden zeggen: ‘We willen de koning van het al ontvangen, die onzichtbaar door engelenscharen wordt begeleid’. We zijn niet alleen op onze pelgrimsreis van het rijk van God. God is bij ons, in alles wat we doen.
De deelname aan de liturgie is het hoogtepunt van de liturgische reis. Het is een innige gemeenschap met de werkelijkheid van het rijk van God. Hoewel de Orthodoxe Kerk altijd beleden heeft dat het in de liturgie om het ware lichaam en bloed van Christus gaat, betrekken ze in de gebeden die de eucharistie begeleiden de overtuiging dat het om een voorsmaak gaat, en ze laten ruimte voor een nog grotere gemeenschap met Christus in Gods eschatologische rijk. ‘Oh Christus, groot en heilig Pascha. Oh wijsheid, woord en kracht van God! Geef dat we volledig aan u deelhebben op de nooit eindigende dag van uw koninkrijk’.
Dit wijst op een ander belangrijk aspect van de patristische theologie: de weg naar heiligheid en naar gemeenschap met God kent geen einde. Het gaat niet om een statische inspanning, die eenmaal bereikt altijd hetzelfde blijft. Het is een reis, een pelgrimsreis, een groeien in God en met God. De bijbel spreekt er over als over een heerlijkheid waarin men verandert. ‘Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer aanschouwen, zullen meer en meer door de Geest van de Heer naar de luister van dat beeld worden veranderd’ (2 Kor. 3,18). In de patristische geschriften wordt deze voortgaande en nooit aflopende reis naar een grotere gemeenschap met God als epektasis aangeduid, een begrip wat vooral in de geschriften van St. Gregorius van Nyssa en St. johannes Klimakos is ontwikkeld.
De eucharistische liturgie eindigt met een nog verder gaande beweging, een uitnodiging om de reis vanuit de kerk voort te zetten in de wereld, zodat de wereld het licht en de ervaring van de voorsmaak van het rijk Gods ook ontvangt. ‘Laat ons in vrede heengaan. In naam van der Heer’. De liturgische reis in de kerk moet haar voortzetting krijgen met een liturgische reis in de wereld en voor de wereld. Dat is de pelgrimsweg, waartoe we zijn uitgenodigd. Gerechtigheid en vrede zijn de tekenen van het rijk, wat we verwachten, dat het in de wereld een gestalte krijgt, met en door onze deelname.