Dirk Gudde, voorzitter van de beraadgroep Samenlevingsvragen en rooms-katholiek pastoraal werker, leidde op 4 mei een oecumenische herdenking van de Raad van Samenwerkende Kerken Voorschoten. Hij laat in een overdenking zien dat herdenken ook consequenties heeft voor de manier waarop je in het heden staat. Zijn thema luidt: ‘Vuur dat nooit meer dooft’, de gedachten zijn verbonden aan een tekstgedeelte uit Efeziërs 1, 6-10 (Bijbel in gewone taal).
Stil staan bij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, en de oorlogen daarna. We doen dat, op deze avond van 4 mei, wetend dat morgen bevrijdingsdag gevierd wordt. Die combinatie laat al iets van de complexiteit van gedenken zien. Gedenken en vieren. Het hoort bij elkaar. Het vieren kan niet zonder het gedenken.
Want ook de bevrijding zelf heeft slachtoffers gekost. Niet alleen de soldaten. Ook de mensen die in die feestelijke dagen zonder proces geëxecuteerd werden omdat ze met de bezetter hadden samengewerkt. En in het jaar van de bevrijding was de Nederlandse regering al aan het vergaderen over een nieuwe oorlog die zij twee jaar later zou beginnen in Indonesië. De bevrijding was ook het begin van een periode van onbegrip voor de joden die overleefden en terugkwamen, onbegrip ook voor de Nederlanders die dwangarbeid hadden verricht, een kille ontvangst voor de mensen uit Nederlands-Indië. Het begin ook van een periode, zeker tot in de jaren-70, van ongenuanceerde haat tegen alles wat Duits was.
Juist omdat het zo complex is; omdat de werkelijkheid niet zwart-wit is; omdat goed en kwaad niet altijd duidelijk te onderscheiden zijn; omdat elk slachtoffer, ook bij de vijand, er een te veel is. Juist daarom gedenken we.
Het thema voor dodenherdenking 2015 is: Wie de ogen sluit voor het verleden is blind voor de toekomst. We herdenken dus niet als een oude film die we afspelen. Maar om ons steeds weer af te vragen: Wat is goed? Hoe laten we mensen tot hun recht komen? Hoe hebben wij zelf oog voor de zwakken?
Het is ook niet gek om in deze dagen van gedenken en vieren óók stil te staan bij hoe we nu met anderen omgaan. We leven in een continent waar mensen verdrinken die Europa binnen willen. We leven in een continent waar nog vele oorlogen gewoed hebben sinds de tweede wereldoorlog, waar nog steeds gevochten wordt. We leven in een continent waar in vele landen geen sprake is van echte persvrijheid. Waar in vele landen corruptie heerst. Waar hele gebieden of bedrijfstakken in handen zijn van misdadige organisaties.
We leven in een land waar asielzoekers zonder pardon op straat gezet worden. We leven in een land waar uitgeprocedeerden onder onmenselijke omstandigheden gevangengehouden worden, veel te vaak ook in isoleercellen. Omstandigheden die totaal niet voldoen aan de internationale verdragen die Nederland zelf trots ondertekend heeft. We leven in een land waar allochtonen nog steeds meer dan gemiddeld moeite hebben met het vinden van werk. We leven in een gemeente waar tientallen gezinnen gedurende korte of langere tijd afhankelijk zijn van de voedselbank.
Daarover mag het vandaag ook gaan in deze kerk. Misschien zou het er wat vaker over moeten gaan in de kerk. Want hier zingen wij van donker en licht. Van gevangenschap en bevrijding. En als we dat niet verbinden met de werkelijkheid om ons heen, dan slaat ons verhaal, dan slaat ons geloof nergens op.
En temidden van dat alles zijn er ook de helden, de verzetsstrijders, de bezoekers van de uitgeprocedeerden, gezinnen die opvang bieden aan wie geen thuis heeft, de vrijwilligers van de voedselbank. Zij zijn het die getuigen van het lichtend vuur dat nooit meer dooft.
Getuigen van vertrouwen, of dat nu christelijk geïnspireerd was of niet, dat het goede zal overwinnen. Wetend dat dat offers met zich mee kan brengen.
Paulus schreef erover aan de christen van Efese. Paulus, die zelf ook heel op zijn geweten had, gevangenen, doden waarschijnlijk. Paulus, die een rücksichtloze vervolger was van Christenen. En juist hij werd, na zijn bekering, de grootste verspreider van de goede boodschap. Paulus, die vanwege zijn foute verleden niet zomaar geaccepteerd werd door de Christelijke gemeenschap. Niets menselijks is ook de oude Christenen vreemd en ook de Christenen van nu niet.
Het is deze Paulus die schrijft over de goedheid van God, de goedheid die ook de psalmen bezongen. Maar het is geen goedheid zonder meer. Het is een goedheid die blijkt uit de woorden en daden van een Man die zijn leven gaf. Zo is iedereen die als slachtoffer of soldaat omkomt in oorlogen, en die het vuur van de hoop brandend hield, een afbeelding van Christus, de lijdende. Maar ook van Christus de overwinnende. Zelfs over de dood heen.
Het is niet gemakkelijk, dat verhaal. Het is een verhaal waarvoor je ook onbegrip kunt hebben. Omdat het lijden zo zinloos is. Dat is waarom we steeds moeten blijven bidden om wijsheid en inzicht, die van God moeten komen. Want ons verstand staat stil bij zoveel slachtoffers.
En als Paulus schrijft dat God wilde dat de hemel en aarde door Christus weer een eenheid zouden worden, dan mogen we dat begrijpen als een droom van een hemel op aarde, en droom van vrede op aarde. Die droom, daaruit mogen ook wij leven. Om op onze manier, binnen onze mogelijkheden te werken aan een wereld van vrede. Dát is het vuur dat wij brandend willen houden.
“Christus heerst nu over alles”, schrijft Paulus. Daarmee is niet alle ellende de wereld uit, maar daarmee weten we wel waar het onontkoombaar naar toe gaat. Waar wij voor blijven strijden: En wereld van vrede, een continent van vrede, een land van vrede, vrede in ons hart en om ons heen.
En daarom bidden wij: Ontsteek in ons een lichtend vuur dat nooit meer dooft.
Amen