‘Ik problematiseer de eenheid van de kerk op een andere manier dan dat jullie dat mogelijk doen. Dat christenen onderling van elkaar verschillen is wat mij betreft okay. Ik vind het wel belangrijk om solidair te zijn met vervolgde christenen. Wat mij betreft mag het gebed om eenheid van de christenen qua inhoud wel meer gericht zijn op het leven zelf, terwijl je qua vorm inderdaad appelleert aan de gezamenlijkheid’.
Een groep van enkele pastores die aan het begin van hun kerkelijke loopbaan staan was vrijdag 10 april te gast bij het bureau van de Raad van Kerken. Ze waren uitgenodigd om te praten over de week van gebed om eenheid van de christenen, die de Raad ieder jaar in de derde week van januari organiseert. Uit evaluaties van het materiaal blijkt dat zo’n 200.000 christenen jaarlijks op de één of andere manier te maken heeft met de week van gebed. De meesten bezoeken een kerkdienst. Ze waarderen het materiaal dat de Raad in samenwerking met de Evangelische Alliantie maakt. Tegelijk blijkt uit de gemiddelde leeftijd van de mensen die enquêteformulieren invullen dat jongere generaties ondervertegenwoordigd zijn. Een reden om juist beginnende pastores te benaderen en te vragen naar hun idee bij de week van gebed.
Het gesprek ging al snel over de doelstelling van oecumene zelf. Als het gaat om eenwording van kerken, zo bleek, dan hechten vele startende pastores wel aan het samenwerken van kerken, maar het idee dat er ook organisatorische consequenties moeten zijn leeft minder. ‘Ik zie het gebrek aan eenheid niet als een probleem’, zei één van hen’, ik vind het okay als een ander ook werkelijk anders is’. Het idee om de eenheid als onderwerp van gebed te hebben, spreekt bij zo’n basishouding minder tot de verbeelding. ‘Ik bid liever voor de wereldproblemen en voor een breder getuigenis van wat we geloven’.
De groep adviseerde om onderscheid te maken in doelgroepen. Kerkleiders die elkaar op landelijk niveau ontmoeten dienen zich bezig te houden met wezenlijke theologische verschillen en het is aan hen om bruggen te slaan tussen de diverse tradities. Mensen die op het grondvlak de kerk bezoeken staan meer in het volle leven en zijn zich niet eens bewust van allerlei theologische tegenstellingen. Je kunt hen voor de week van gebed beter benaderen op thema’s die het leven raken en er daarbij op aandringen dat ze dat gebed samen uitspreken.
Leden van de groep zeiden waardering te hebben voor de uitwerkingen van het thema in voorgaande jaren, al zou men zich wel kunnen voorstellen dat er iets meer weerhaakjes aan het thema en in de teksten worden aangebracht. ‘Alle elementen zijn voorspelbaar en verantwoord. Je wordt niet echt uit je comfortzone gehaald en dat zou best wel eens mogen’.
In het algemeen noemde men het opvallend hoeveel materiaal er jaarlijks wordt aangeboden. Sommige suggesties, zei iemand, zijn nogal ‘exotisch’. Als je plaatselijk in een dorp werkzaam bent, zijn bepaalde denominaties niet aanwezig en ben je geneigd een liturgie eenvoudig te houden en herkenbaar voor wat de mensen gewend zijn. Trouwens ook in een grotere stad, waar diverse denominaties samenkomen, plakt en knipt men in het materiaal. De groep stelde het vast en vond het op een bepaalde manier prima.
Er werden nog aanvullende suggesties gegeven. ‘Stimuleer het dat kerken de deuren open zetten voor mensen die de stilte zoeken en een kaarsje willen aansteken’, ‘Organiseer een exchange of gifts en laat mensen hun bijdrage aan de stad of omgeving benoemen’.
De suggesties van de groep worden doorgegeven aan de taakgroep die jaarlijks het materiaal vertaalt en voorbereidt.
Foto: Aanwezig waren onder meer (v.l.n.r.) Hans de Waal, Louis Runhaar, Elsbeth Gruteke, Wilhelm Roseboom en Marleen Kemink.